4.3.Ondanks het feit dat [gedaagde] per 1 februari 2019 is aangemeld bij de Personeelscommissie om te worden gematcht op een beschikbare vacature en er minstens
acht matchingsgesprekken zijn gevoerd, is het vinden van een match tot aan de ziekmelding in augustus 2023 niet gelukt.
[gedaagde] stelt dat hij steeds opnieuw niet werd geplaatst omdat er voor hem – na de gebeurtenissen bij [locatie 3] - geen draagvlak meer bestond binnen de organisatie. Inderdaad is het gebrek aan draagvlak iets dat verschillende keren wordt genoemd, maar dan wel in combinatie met kenmerken van de functie ten opzichte van zijn kennis en inzetbaarheid, plus de wijze waarop [gedaagde] tijdens het gesprek communiceert.
In de gemotiveerde afwijzingsbrieven komen diverse thema’s herhaaldelijk naar voren, zoals de indruk dat [gedaagde] vooral geschikt is als manager of projectleider, maar te weinig inhoudelijke belangstelling voor en/of kennis van zaken van onderwijskunde of examinering heeft voor de functie van [functie 6] op dat vlak.
De brief van 26 maart 2019
Je gaf naar mijn mening niet in alle opzichten blijk de dynamiek en complexiteit van de functie van strategisch [functie 6] van [locatie 7] te overzien. Ik adviseer je als je een dergelijk functie ambieert, een scholing op gebied van beleidsadviesvaardigheden te gaan volgen. Inhoudelijk bleven je antwoorden m.b.t. examinering wat aan de oppervlakte en hadden ze te weinig connectie met de wijze waarop we binnen ROC van Twente hiermee aan de slag gaan.
De brief van 26 februari 2019
Verder vroegen we je naar je motivatie voor deze vacature. In je antwoord bleef je teveel op de hoofdlijn hangen. Ik hoorde je echter niks zeggen over je bijdrage aan en motivatie voor onderwijsontwikkeling en examinering: de belangrijkste elementen van deze vacature.
De brief van 12 mei 2020
Twijfel over geschiktheid/energie op het gedeelte van de secretaris examencommissie. Je gaf aan dit te herkennen, maar dit te compenseren met energie op kwaliteitszorg.
De brief van 14 december 2020
Ik heb je voornamelijk horen praten vanuit een bedrijfskundig perspectief met aandacht voor de rol van manager of projectleider. Het specifieke aspect onderwijs bezien vanuit het meervoudig perspectief heb ik te veel gemist. (…) constateer ik dat je weinig vragen hebt gesteld over het onderwijsportfolio van het MBO College in de vorm van vragen over BOL,BBL, trajecten in relatie met [naam 3] en de generieke en/of specifieke onderwijsontwikkelingen in de opleidingen.
Een ander terugkerend thema in de afwijzingsbrieven is dat [gedaagde] veel praat en dat zijn stijl van communiceren een probleem kan zijn in de betreffende functie.
De brief van 26 maart 2019
-
We vonden dat je af en toe lang van stof was en een lange aanloop had om to the point te komen. Soms gaf je geen antwoord op de vraag. Dat uitte zich bijvoorbeeld in mijn vraag ‘en nu in 2 zinnen…’;
De brief van 22 mei 2020
-
Je bent in de beantwoording van vragen te uitgebreid, hetgeen veel inspanning vraagt van je gesprekspartners om hoofd – en bijzaken te onderscheiden. (…) de projecten die PIM gaat oppakken zullen een harde, maar ook een zachte kant in zich hebben. Je verbinding met gesprekspartners is met name in dat laatste cruciaal.
De brief van 26 februari 2020
-
Ik constateerde dat je vervolgens in de overtuigingsmodus gaat, je praat veel en uitgebreid (lang van stof) en ik merkte dat ik daardoor mijn aandacht dreigde te verliezen. De stijl van overtuigen is niet wat ik voor ogen heb voor een strategisch adviseur bij [locatie 7] , omdat we daarmee draagvlak verliezen bij de rest van de organisatie.
De brief van 12 mei 2020
-
Communicatie: kost tijd om tot de kern te komen, weinig concreet.
ROC heeft naar het oordeel ruimschoots voldaan aan haar verplichting om [gedaagde] binnen de organisatie te herplaatsen. Dat dat niet is gelukt kan haar niet worden verweten. De diverse directeuren hebben goed gemotiveerd waarom zij de vacature niet willen laten invullen door [gedaagde] ; die motieven acht de kantonrechter zwaarwegend. Aangezien de directeuren een eigen verantwoordelijkheid hebben voor hun College en het te besteden budget kan ROC daar verder geen invloed op uitoefenen als er om zwaarwegende redenen geen match is.
ROC heeft daarna in 2022 en 2023 twee vacatures aangeboden bij [locatie 5] en [locatie 6] . Daarbij valt op dat [gedaagde] allerlei bedenkingen en bezwaren heeft en daardoor weinig enthousiasme uitstraalt om na al die jaren weer aan het werk te kunnen gaan. Ondanks de voorstellen heeft [gedaagde] – aldus het verweerschrift onder 23 – de indruk dat het ROC alles heeft gedaan om hem niet in de rol bij [locatie 5] te krijgen:
Men wilde gewoon niet dat hij succesvol herplaatst zou worden.
Het aanzienlijke wantrouwen bij [gedaagde] blijkt ook uit het feit dat hij sinds 2019 veel gesprekken met medewerkers van ROC heeft opgenomen zonder dit te melden, waaronder ook gesprekken met collega’s die niets te maken hadden met zijn plaatsing.
Alles bij elkaar bestaat er bij ROC na jarenlange pogingen om [gedaagde] voor de organisatie te behouden op goede gronden geen vertrouwen meer in de toekomst, omdat ondanks alle inspanningen [gedaagde] wantrouwen uitstraalt en ROC verwijten maakt over de situatie.
De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden.
Het opzegverbod bij ziekte staat daaraan niet in de weg, omdat de reden van de ontbinding niet in verband staat met die ziekte. De verstoring van de arbeidsverhouding speelt al jaren en was al een feit voor het moment van de ziekmelding.
Volgens ROC is de opzegtermijn op basis van de CAO drie maanden. Onder aftrek van de duur van de procedure (het verzoekschrift is ontvangen op 27 september 2024) zal de overeenkomst worden ontbonden per 1 februari 2025.
Het spreekt voor zich dat ROC per einddatum een eindafrekening dient op te maken. De stelling van [gedaagde] dat daarbij ook nog 62 (tot en met oktober 2024) niet genoten vakantiedagen moeten worden uitbetaald is betwist, waarbij is gewezen op het feit dat [gedaagde] de laatste jaren weinig uren heeft gemaakt en dus ook minder vakantiedagen heeft opgebouwd. Verder wordt voor alle werknemers op grond van de CAO de vakantie geacht te zijn vastgesteld tijdens de schoolvakanties, welke uren dus automatisch worden afgeschreven. Werknemers houden daarom nooit vakantie over, tenzij ze niet in de gelegenheid zijn geweest de dagen op te nemen, maar daar is dus geen sprake van, aldus ROC. Gezien het gevoerde verweer is er geen grond om de vorderingen van [gedaagde] op dit punt toe te wijzen.
ROC dient aan [gedaagde] de transitievergoeding te betalen. Weliswaar kan aan hem een verwijt worden gemaakt voor zijn aandeel in het ontstaan van de verstoorde verhoudingen, maar geen ernstig verwijt. De transitievergoeding bedraagt volgens ROC € 77.156,48 bruto per 1 februari 2025, dus dat bedrag zal moeten worden betaald.
Voor het toekennen van een billijke vergoeding aan [gedaagde] op grond van artikel 7:671b lid 9 BW ziet de kantonrechter geen aanleiding. Dat het dienstverband op deze wijze eindigt is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ROC. ROC heeft [gedaagde] in de eerste jaren volop kansen gegeven zich te ontwikkelen vanuit een [functie 7] tot [functie 3] , met passende arbeidsvoorwaarden. Daarbij heeft ROC ook een MBA opleiding betaald om de nieuwe functie zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen.
Dat zijn functie in 2019 boventallig is geworden is een vaststaand feit en kan ROC niet worden verweten. Datzelfde geldt voor het feit dat [gedaagde] daarna niet meer kon worden gematcht op een andere functie. Dat ROC dat niet wilde en dat zelfs heeft proberen te verhinderen is niet gebleken. Bovendien is voldoende moeite gedaan om [gedaagde] te faciliteren, door een coach beschikbaar te stellen. Ook heeft een mediationtraject plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de directeur van [locatie 3] . In juni 2023 is een nieuwe directeur HR in dienst gekomen die met frisse energie heeft geprobeerd alsnog een plaats in de organisatie te vinden, maar ook dat is niet gelukt; waarschijnlijk was de verstandhouding al te getroubleerd geraakt door de voorgaande jaren.
Omdat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, komt de kantonrechter aan de behandeling van het voorwaardelijk tegenverzoek niet toe.
Gezien de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van ROC begroot op € 672,00 (2 x € 271,00 plus € 130,00 griffierecht).