ECLI:NL:RBOVE:2024:701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10444439 \ CV EXPL 23-1407
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst; geschil over ontbinding en tekortkomingen in uitvoering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [partij A], een eenmanszaak die zich bezighoudt met de bouw, en [partij B], die een mantelzorgwoning heeft laten bouwen. Partijen sloten in maart 2022 een aannemingsovereenkomst voor de bouw van de woning. Na enige tijd ontstond er een geschil over de uitvoering van de overeenkomst, waarbij [partij B] de overeenkomst gedeeltelijk ontbond. [partij A] betwistte de ontbinding en vorderde betaling van de aanneemsom, verminderd met besparingen. De kantonrechter oordeelde dat [partij B] onvoldoende had aangetoond dat [partij A] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. Hierdoor was er geen grond voor ontbinding en moest de ontbinding als een opzegging worden beschouwd. De kantonrechter wees de vordering van [partij A] tot betaling van € 24.641,29 toe, en wees de tegenvordering van [partij B] af. De proceskosten werden toegewezen aan [partij A].

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10444439 \ CV EXPL 23-1407
Vonnis van 6 februari 2024
in de zaak van
[partij A],
h.o.d.n. ' [eenmanszaak] ',
te [vestigingsplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: J.A. Rottiné (Reformatorisch Maatschappelijke Unie) te Veenendaal,
tegen

1.[partij B.1] ,

2.
[partij B.2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. J.W. Kastelein te Groningen.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben in maart 2022 een aannemingsovereenkomst ter zake van de bouw van een mantelzorgwoning gesloten. Enige tijd later hebben [partij B] de overeenkomst buitengerechtelijk (gedeeltelijk) ontbonden. [partij A] is van mening dat die ontbinding geen stand kan houden en dat sprake is van opzegging. Hij vordert betaling van de aanneemsom verminderd met de besparingen ten gevolge van de opzegging.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] onvoldoende hebben onderbouwd dat [partij A] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. Dat heeft tot gevolg dat er geen grond bestaat voor ontbinding en dat de (onbevoegde) ontbinding als een opzegging van de aannemingsovereenkomst moet worden aangemerkt. De door [partij A] gevorderde betaling van (het restant van) de aanneemsom minus de besparingen tot het bedrag van € 24.641,29 is toewijsbaar en de tegenvordering van [partij B] moet worden afgewezen. De kantonrechter zal deze beslissingen hierna toelichten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 8 augustus 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte houdende overlegging producties (13 t/m 26) van [partij B] ;
- de mondelinge behandeling van 29 november 2023, ten behoeve waarvan [partij A] spreekaantekeningen tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie heeft overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] is eigenaar van een eenmanszaak die zich bezig houdt met nieuwbouw, verbouwingen en diverse klussen aan (met name) onroerende zaken.
3.2.
Op of omstreeks 11 maart 2022 hebben partijen een overeenkomst van aanneming van werk gesloten uit hoofde waarvan [partij A] op het woonperceel van [partij B] een mantelzorgwoning ten behoeve van hun (autistische) zoon zal realiseren tegen een totaalprijs van € 49.151,53 inclusief btw. Deze prijs is onder meer gebaseerd op een ontwerptekening van Bouwtektuur te Dalfsen.
3.3.
Op 28 maart 2022 is [partij A] gestart met zijn werkzaamheden. In juni 2022 is tussen partijen een geschil ontstaan over de uitvoering van de aannemingsovereenkomst c.q. de kwaliteit van het door [partij A] geleverde werk.
3.4.
In opdracht van [partij B.2] heeft de heer [naam 1] van Home Profs te Hattem op
29 juni 2022 een bouwkundige, visuele inspectie van het bouwobject uitgevoerd, waarvan de bevindingen in een rapport van dezelfde datum zijn neergelegd. [partij A] is bij deze inspectie niet aanwezig geweest. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:
“De keuring is gebaseerd op een visuele inspectie van redelijkerwijs bereikbare onderdelen van het woonhuis. Er worden geen metingen verricht, geen berekeningen uitgevoerd en geen afwerkingen verwijderd. (…)
Als uitgangspunt van de beoordeling van bouwdelen worden onderstaande conditieomschrijvingen gehanteerd. Per bouwdeel wordt een waardering aangegeven.
Waardering. Conditieomschrijving.
++ Zeer goed Het onderdeel vertoont geen verouderingsverschijnselen. Geen of
minimale verouderingsverschijnselen.
+ Goed Het onderdeel vertoont nauwelijks verouderingsverschijnselen.
Plaatselijk kunnen tekortkomingen voorkomen, “regulerend
onderhoud”.
0 Redelijk Het verouderingsproces van het onderdeel is op gang gekomen.
Regelmatig komen tekortkomingen en/of gebreken voor, “meer dan
regulerend onderhoud noodzakelijk”.
- Matig Het verouderingsproces van het onderdeel is duidelijk op gang
gekomen. Plaatselijk komen gebreken voor, “inhaalslag regulerend
onderhoud noodzakelijk”.
-- Slecht Het einde van de technische levensduur van het onderdeel is
bereikt. Regelmatig komen (ernstige) gebreken voor, “vervanging of
renovatie op korte termijn noodzakelijk”.
De waardering voor de verschillende bouwdelen wordt toegekend aan de hand van de beoordelingsrichtlijnen uit het Handboek BouwTechnokeuring. Bij bouwdelen kunnen de symbolen #, #...., !, ? en n.v.t. zijn aangegeven. Deze symbolen hebben de volgende betekenis.
# Het was niet mogelijk dit onderdeel visueel te inspecteren. Er kan geen beoordeling
van de staat van onderhoud worden gegeven.
#.... Het was niet mogelijk dit onderdeel visueel te inspecteren, echter gezien de
functievervulling en de verbandhoudende onderdelen is dit onderdeel op basis van
inschatting wel gewaardeerd.
! Mogelijk risico van het onderdeel.
? Het is niet mogelijk dit onderdeel te beoordelen, een nader specialistisch onderzoek
is noodzakelijk.”
In het rapport van Home Profs zijn zeven bouwdelen van de mantelzorgwoning beoordeeld die achtereenvolgens zijn gewaardeerd met -, +, ?, 0, 0, 0, -.
3.5.
Bij brief van 22 juli 2022 hebben [partij B] [partij A] verzocht om onder toezicht van [naam 1] zo spoedig mogelijk conform het rapport van Home Profs de werkzaamheden af te maken, de geconstateerde tekortkomingen te herstellen en de mantelzorgwoning uiterlijk op 1 september 2022 op te leveren.
3.6.
Op 25 juli 2022 hebben [partij A] en [naam 1] gezamenlijk het werk bekeken, waarna Home Profs een opstelling heeft gemaakt van de te verrichten werkzaamheden, aangeduid als “proces-verbaal van oplevering”. Partijen hebben dit document niet voor akkoord ondertekend.
3.7.
[partij A] heeft dezelfde dag schriftelijk bevestigd dat hij “de aanpassingen” zal doorvoeren.
3.8.
Bij e-mail van 26 juli 2022 hebben [partij B] [partij A] verzocht om schriftelijk in te stemmen met de in 3.6 bedoelde opleverlijst. Aan dit verzoek heeft [partij A] geen gevolg gegeven.
3.9.
Bij e-mail van 1 augustus 2022 hebben [partij B] [partij A] een financieel voorstel gedaan als partijen de bouwopdracht met wederzijds goedvinden beëindigen. Dit voorstel hield in dat [partij A] nog aanspraak zou kunnen maken op een bedrag van
€ 4.160,77 inclusief btw.
3.10.
Bij e-mail van 9 augustus 2022 heeft [partij A] bezwaar gemaakt tegen de in het rapport van Home Profs genoemde tekortkomingen. Daarbij heeft [partij A] meegedeeld dat hij een deskundige heeft ingeschakeld om de conclusies van Home Profs en het door [partij B] begrote bedrag van € 4.160,77 te toetsen.
3.11.
Bij e-mail van 11 augustus 2022 hebben [partij B] [partij A] verzocht en gesommeerd om de (herstel)werkzaamheden overeenkomstig de in 3.6 bedoelde opleverlijst op 22 augustus 2022, dan wel uiterlijk in die werkweek, aan te vangen en de werkzaamheden te voltooien vóór 26 september 2022, in het geval [partij A] zich niet kan verenigen met het financiële voorstel dat zij hebben gedaan.
3.12.
Bij e-mail van 12 augustus 2022 heeft [partij A] bestreden dat hij met de opleverlijst heeft ingestemd; zijn instemming zag alleen op de aanpassingen die nodig zijn om aan het Bouwbesluit te voldoen. Ook is [partij A] het niet eens met het door [partij B] eenzijdig bepaalde aanvangstijdstip van de (herstel)werkzaamheden.
3.13.
Bij e-mail van 16 augustus 2022 heeft [partij A] [partij B] verzocht om aan zijn bouwadviseur toegang te verlenen tot de bouwplaats, waarna hij op het voorstel van [partij B] zal reageren.
Op dezelfde dag hebben [partij B] aan [partij A] meegedeeld dat zij hiertegen geen bezwaar hebben, met dien verstande dat [naam 1] hierbij aanwezig zal zijn.
3.14.
Op 29 augustus 2022 heeft de heer [naam 2] van [bedrijf 1] te [vestigingsplaats 2] (hierna: [naam 2] ) het bouwobject visueel opgenomen, waarvan de bevindingen in een contra-rapportage van 5 september 2022 zijn neergelegd. In deze rapportage is [naam 2] puntsgewijs ingegaan op de door Home Profs gedane constateringen.
3.15.
Bij e-mail van 6 september 2022 hebben [partij B] erop gewezen dat de contra-rapportage van [naam 2] geen begroting bevat van de nog te besteden tijd en te maken kosten.
Onder verwijzing naar de e-mail van [partij B] van 11 augustus 2022 heeft [naam 2] namens [partij A] hierop aangegeven dat een begroting niet nodig is, omdat [partij A] heeft gekozen voor de optie om de werkzaamheden zelf te voltooien.
3.16.
In opdracht van [naam 2] heeft [bedrijf 2] te [vestigingsplaats 3] op 7 september 2022 constructieberekeningen van de mantelzorgwoning opgesteld (meer specifiek betreft het een controleberekening van de dakconstructie). [naam 2] heeft deze constructieberekeningen op 8 september 2022 aan gemachtigde van [partij B] gestuurd met de mededeling dat “
het hele spant is beoordeeld als nu toegepast bij de mantelzorgwoning. Hieruit blijkt dat deze wel voldoet”.
3.17.
Bij e-mail van 9 september 2022 hebben [partij B] de uitleg van [partij A] van hun e-mail van 11 augustus 2022 bestreden. Daarbij hebben [partij B] voorts aangegeven dat zij zich niet kunnen verenigen met de contra-rapportage van [naam 2] , voor zover dit afwijkt van het rapport van Home Profs.
[partij A] heeft hierop gereageerd met het voorstel om over de verschillen tussen beide rapporten te praten.
3.18.
Bij e-mail van 12 september 2022 hebben [partij B] meegedeeld dat de contra-rapportage van [naam 2] “
voor een belangrijk deel feitelijk onjuist is, terwijl het daarnaast blijk geeft van een representatie van de gekleurde stellingen van de heer [partij A] , die echter niet zijn geverifieerd.” Daarbij zijn [partij B] puntsgewijs op dit rapport ingegaan.
3.19.
Bij e-mail van 23 september 2022 heeft [partij A] hierop gereageerd. Daarbij heeft [partij A] tevens een berekening gevoegd waaruit zou blijken dat [partij B] hem nog een bedrag van € 25.593,96 inclusief btw zijn verschuldigd.
3.20.
Bij brief van 26 september 2022 hebben [partij B] de aannemingsovereenkomst (gedeeltelijk) ontbonden. Voor het geval dat de ontbinding niet rechtsgeldig mocht zijn hebben zij de aannemingsovereenkomst opgezegd.
3.21.
Bij e-mail van 27 september 2022 heeft [partij A] de rechtmatigheid van de (gedeeltelijke) ontbinding van de aannemingsovereenkomst betwist.
3.22.
Bij e-mail van 20 oktober 2022 hebben [partij B] het door [partij A] geclaimde bedrag (zie 3.18) afgewezen. Daarbij hebben [partij B] een aangepaste berekening gevoegd waaruit zou blijken dat [partij A] nog aanspraak heeft op een bedrag van € 7.084,55 inclusief btw.
3.23.
Bij e-mail van 4 november 2022 heeft [partij A] een schikkingsvoorstel van
€ 20.000,00 inclusief btw tegen finale kwijting gedaan. Daarop hebben [partij B] een tegenbod van € 14.000,00 voorgesteld. [partij A] heeft dit tegenbod niet geaccepteerd.
3.24.
In opdracht van [partij B] heeft [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats 4] (hierna: [bedrijf 3] ) de mantelzorgwoning afgebouwd.
3.25.
Bij e-mail van 4 januari 2023 hebben [partij B] [partij A] meegedeeld dat tijdens de afbouw een groot aantal aanvullende gebreken is geconstateerd.
3.26.
Uiteindelijk hebben partijen hebben over de financiële afwikkeling van de bouwopdracht geen minnelijke regeling weten te bereiken.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) [partij B] zal veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis een bedrag van
€ 24.641,29 aan [partij A] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2022 (datum ontbinding), althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
(II) [partij B] zal veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis aan [partij A] te betalen de door [partij A] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 1.021,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
(III) [partij B] zal veroordelen in de proces- en nakosten.
Om proceseconomische redenen vermindert [partij A] zijn vordering tot een bedrag van
€ 25.000,00 en doet hij afstand van zijn (mogelijke) recht op het meerdere.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [partij A] , samengevat, ten grondslag dat [partij B] onbevoegd waren tot (gedeeltelijke) ontbinding van de aannemingsovereenkomst, omdat hij in de nakoming hiervan niet is tekortgeschoten en dus niet in verzuim was. Volgens [partij A] moet deze ontbinding als een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 BW worden aangemerkt, op grond waarvan hij nog recht heeft op betaling van de aanneemsom onder aftrek van de besparingen, zijnde een bedrag van € 24.641,29.
4.3.
[partij B] voeren als verweer dat [partij A] een wanprestatie heeft geleverd. Daartoe voeren zij aan dat ernstige tekortkomingen in de bouw van de mantelzorgwoning zijn geconstateerd. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen [partij B] onder meer naar het rapport van Home Profs, de opleverlijst van 25 juli 2022 en diverse foto's. [partij B] stellen dat zij [partij A] op 11 augustus 2022 in gebreke hebben gesteld, dat hij vanaf 26 september 2022 in verzuim is geraakt en dat zij dus bevoegd waren om de aannemingsovereenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden. Van opzegging is daarom geen sprake. [partij B] vinden dat de vordering van [partij A] moet worden afgewezen en willen dat [partij A] in de proces- en nakosten wordt veroordeeld. Als [partij A] recht zou hebben op enige betaling, dan bedraagt zijn vordering maximaal € 11.787,46 inclusief btw. [partij B] beroepen zich (subsidiair) op verrekening van dit bedrag met de meerkosten van de afbouw.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de kantonrechter hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.
in reconventie
4.5.
[partij B] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.100,27, te vermeerderen met een bedrag van € 11.787,46, voor zover dat laatste bedrag niet is verrekend met de vordering van [partij A] in conventie, te verhogen met wettelijke rente, alsmede in de proces- en nakosten.
4.6.
[partij A] voert gemotiveerd verweer; hij vindt dat de vordering van [partij B] moet worden afgewezen.
4.7.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de kantonrechter hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Vanwege de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gelijktijdig worden behandeld.
Tekortkoming [partij A] ?
5.2.
Voor een geslaagd beroep op ontbinding als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW is onder meer een tekortkoming vereist. De partij die ontbinding wenst, dient het bestaan van een tekortkoming te stellen en zo nodig te bewijzen. In dit geval rust deze stelplicht en bewijslast op [partij B] . De kantonrechter ziet zich voor de vraag gesteld of [partij A] (toerekenbaar) is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat bij een gestelde tekortkoming eerst moet worden vastgesteld wat partijen met elkaar hebben afgesproken. Dat wordt bepaald door wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
Partijen hebben daarover verklaard dat de opdracht tot het bouwen van een mantelzorgwoning is geïnspireerd op een voorbeeld van een ander chalet. Zij hebben de tekeningen (productie 2) tot uitgangspunt genomen en vervolgens een akkoord bereikt over de offerte (productie 1). Daarbij hebben zij verklaard dat de mantelzorgwoning moest voldoen aan de vereisten zoals die volgen uit het Bouwbesluit, maar dat de afwerking niet luxe behoefde te zijn. Wat isolatie betreft volstond “B-keus”. De vraag of er sprake is van een tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt moet in dit licht worden beoordeeld.
5.4.
[partij B] stellen ten eerste dat uit het rapport van Home Profs volgt dat [partij A] is tekortgeschoten.
5.5.
[partij A] betwist dit door erop te wijzen dat de zeven constateringen van Home Profs zijn gewaardeerd met tweemaal
(matig), eenmaal
+(goed), eenmaal
?(het is niet mogelijk dit onderdeel te beoordelen, een nader specialistisch onderzoek is noodzakelijk) en driemaal
(redelijk). Volgens [partij A] blijkt uit deze waarderingen en de betekenis daarvan dat van “ernstige tekortkomingen”, zoals [partij B] hebben aangevoerd, geen sprake is. Hij was ook nog niet klaar met zijn werk, zodat het logisch was dat er nog zaken moesten worden afgewerkt en aangebracht. Daarnaast volgt uit de contra-rapportage van [naam 2] dat met betrekking tot de verschillende aanbevelingen van Home Profs er ook andere keuzes gemaakt kunnen worden. Anders gezegd: de wijze waarop [partij A] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd kunnen niet per definitie als een tekortkoming worden gekwalificeerd. Daarbij beroept [partij A] zich onder meer op het rapport van [naam 2] en de constructieberekeningen van [bedrijf 2] .
5.6.
Gelet op de omstandigheden van dit geval en de gemotiveerde betwisting van [partij A] , is de kantonrechter van oordeel dat [partij B] niet gerechtigd waren om op 26 september 2022 tot ontbinding over te gaan. Van een tekortkoming die een ontbinding onder de gegeven omstandigheden rechtvaardigde is onvoldoende gebleken. Uit het rapport van Home Profs kan niet worden afgeleid dat het bouwwerk, zoals dat in juli 2022 bestond, “ernstige tekortkomingen” had, zoals [partij B] hebben aangevoerd. Uit de beoordeling die in dat rapport is opgenomen, blijkt dat de meest in het oog springende opmerkingen de kwalificatie “matig” hebben gekregen. Een schending van het Bouwbesluit of vergunningsvoorschriften, dan wel een schending van hetgeen partijen zijn overeengekomen, gelet op de tekeningen en de offerte, blijkt hieruit niet. [partij B] hebben dat ook niet nader toegelicht. Dat betekent dat het rapport van Home Profs niet kan dienen als een voldoende onderbouwing van de gestelde ernstige tekortkoming door [partij A] .
5.7.
[partij B] hebben weliswaar ook melding gemaakt van een beoordeling van de heer [naam 3] (van Bouwtektuur), die tot de conclusie zou zijn gekomen dat [partij A] in strijd met de vergunning en in strijd met het Bouwbesluit bouwde, maar deze kale stelling is op geen enkele manier onderbouwd of toegelicht. Er is geen verklaring of rapport van [naam 3] in het geding gebracht en [partij B] hebben ook niet toegelicht welke onderdelen in strijd met de vergunning en het Bouwbesluit zouden zijn. De kantonrechter zal deze stelling daarom passeren.
Na de betwisting van [partij A] had het op de weg van [partij B] gelegen hun standpunt nader te onderbouwen. Ook na het rapport van [naam 2] en de berekeningen van [bedrijf 2] hebben zij de gestelde tekortkoming van [partij A] echter niet verder gespecificeerd en onderbouwd. Zij hebben wel gewezen op eind 2022/begin 2023 verrichte werkzaamheden van [bedrijf 3] en, ter onderbouwing daarvan, foto’s in het geding gebracht, maar daaruit kan niet worden afgeleid of ten tijde van het inroepen van de ontbinding sprake was van een tekortkoming. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [partij A] nog niet klaar was met zijn werkzaamheden op het moment dat de overeenkomst werd beëindigd en de woning pas een half jaar later is afgebouwd. De door [partij B] in hun e-mail van 4 januari 2023 gestelde aanvullende gebreken aan de mantelzorgwoning missen verder onderbouwing. Zo hebben [partij B] daartoe geen aanvullende rapportage en/of een schriftelijke verklaring van [bedrijf 3] in het geding gebracht.
5.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de ontbindingsgrond onvoldoende is komen vast te staan. Na het rapport van [naam 2] was de situatie ontstaan dat partijen een verschil van inzicht hadden over wat er nog aan de mantelzorgwoning moest gebeuren. [partij A] wilde zijn werkzaamheden afmaken conform het rapport van [naam 2] , terwijl [partij B] zich op het standpunt bleven stellen dat de opleverpunten van Home Profs moesten worden uitgevoerd. Uiteindelijk hebben [partij B] ervoor gekozen om na afloop van de eerder gestelde termijn tot ontbinding over te gaan en hebben zij de werkzaamheden door een ander bedrijf laten afmaken. Nu zij onvoldoende hebben kunnen onderbouwen dat de lijst van opleverpunten inderdaad als tekortkomingen moeten worden aangemerkt, gelet op wat partijen hebben afgesproken en van elkaar mochten verwachten, komen de gevolgen van die keuze voor rekening en risico van [partij B] . Dat betekent dat de ontbinding geen stand kan houden en de beëindiging van de overeenkomst als een opzegging heeft te gelden.
5.9.
De mededeling van [partij A] op 25 juli 2022 dat hij “de aanpassingen” wilde uitvoeren, maakt dat niet anders. Dat hij destijds de intentie had om het werk conform de opleverpunten af te maken en die intentie ook heeft uitgesproken, neemt niet weg dat hij zich over de inhoud en juistheid van die opleverpunten nader kon laten voorlichten. [partij A] heeft begin augustus 2022 aangegeven behoefte te hebben aan een contra-expertise. Bij e-mail van 16 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [partij B] aangegeven daar geen bezwaar tegen te hebben. Vervolgens heeft [partij A] het rapport van [naam 2] eind augustus 2022 voorgelegd aan [partij B] . Daardoor was er een nieuwe situatie ontstaan, zoals [partij A] terecht heeft aangevoerd, waarin partijen genoodzaakt waren weer met elkaar in overleg te gaan. Dat geldt temeer nu er een verschil van inzicht bestond over de inhoud van de overeenkomst en de verplichtingen die daaruit voortvloeiden. Partijen verschilden immers van mening over de noodzaak van bepaalde gewenste verbeteringen die opgenomen waren in de lijst van opleverpunten van Home Profs. Voor zover [partij B] bedoelen dat [partij A] zijn rechten met zijn mededeling heeft verwerkt wordt dit dus niet gevolgd.
5.10. Concluderend betekent het voorgaande dat een tekortkoming (en daardoor verzuim) aan de zijde van [partij A] onvoldoende is komen vast te staan. Weliswaar kan uit het (eenzijdig opgestelde) rapport van Home Profs worden afgeleid dat het door [partij A] geleverde werk op een tweetal onderdelen van matige kwaliteit is, maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van een tekortkoming die van zodanig gewicht is dat die een (gedeeltelijke) ontbinding van de aannemingsovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt. Hieruit volgt dat de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring op 26 september 2022, die volgde op de ingebrekestelling van 11 augustus 2022, niet het door [partij B] beoogde rechtsgevolg (ontbinding voor de toekomst) heeft gehad.
Opzegging en de gevolgen hiervan
5.11.
Nu de ontbinding geen stand houdt en in de brief van [partij B] van 26 september 2022 de aannemingsovereenkomst in dat geval wordt opgezegd, is sprake van een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 BW. Het tweede lid bepaalt dat de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. [partij A] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van
€ 24.641,29 inclusief btw, terwijl [partij B] menen dat [partij A] nog maximaal
€ 11.787,46 inclusief btw tegoed heeft.
5.12.
[partij A] heeft zijn vordering toegelicht in randnummer 45 van de dagvaarding.
5.13.
[partij B] hebben ten eerste erop gewezen dat [partij A] de kosten van het bouwrijp maken van de grond ten onrechte als meerwerk heeft opgevoerd. De kantonrechter stelt vast dat deze kosten onderdeel uitmaken van de post meerwerk ad € 5.617,00 exclusief btw. [partij B] hebben daarmee expliciet ingestemd (zie randnummer 4.4 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie). Dit bezwaar van [partij B] zal daarom worden gepasseerd. [partij B] hebben zich verder op het standpunt gesteld dat sprake is van besparingen ten aanzien van de post materialen. Volgens hen bedraagt deze post niet € 1.730,00 (zoals [partij A] heeft gesteld) maar € 10.623,00 exclusief btw. Bij e-mail van 4 november 2022 heeft [partij A] dit bedrag aan besparingen op onderdelen gemotiveerd betwist (zie productie 27 bij dagvaarding). [partij B] hebben daarop niet meer gereageerd, ook niet in deze procedure. Zij hebben enkel volstaan met handhaving van hun standpunt dat op de vordering van [partij A] een bedrag van € 10.623,00 aan niet-geleverde materialen in mindering moet worden gebracht. De kantonrechter zal daarom uitgaan van het door [partij A] genoemde bedrag van € 1.730,00 exclusief btw dat [partij A] reeds in mindering heeft gebracht op zijn vordering. Tegen de overige posten die [partij A] heeft opgevoerd (o.a. arbeidsuren) hebben [partij B] geen bezwaar gemaakt.
5.14.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [partij B] in beginsel het door [partij A] gevorderde bedrag van € 24.641,29 inclusief btw aan hem zijn verschuldigd.
Verrekening
5.15.
[partij B] beroepen zich op verrekening. Daartoe voeren [partij B] aan dat zij door de inschakeling van [bedrijf 3] meer kosten hebben gehad dan het geval zou zijn geweest als [partij A] zijn werkzaamheden conform de aannemingsovereenkomst had verricht. Volgens [partij B] betreft dit schade die door [partij A] vergoed moet worden.
5.16.
Nu de kantonrechter hiervoor heeft overwogen dat onvoldoende is komen vast te staan dat [partij A] is tekortgeschoten en hij tegenover [partij B] dus niet schadeplichtig is, hebben [partij B] geen (opeisbare) tegenvordering op [partij A] . Van wederkerig schuldenaarschap is geen sprake, zodat een bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 6:127 lid 2 BW niet aan de orde is. Het beroep van [partij B] op verrekening van de meerkosten van de mantelzorgwoning met de vordering van [partij A] faalt daarom. Nu [partij B] in reconventie de hiervoor bedoelde meerkosten als schade hebben gevorderd, zal die vordering ook worden afgewezen.
Rente
5.17.
Aangezien [partij B] geen apart verweer hebben gevoerd tegen de gevorderde (ingangsdatum van de) wettelijke rente, zal de rente worden toegewezen vanaf 26 september 2022. De rente die tot het uitbrengen van de dagvaarding was verschenen bedraagt € 387,51. Daarmee overstijgt het toewijsbare bedrag (€ 24.641,29 + € 387,51) het bedrag waarop [partij A] zijn vordering heeft gemaximeerd, te weten € 25.000,00. Dat betekent dat de vordering inclusief verschenen rente tot een bedrag van € 25.000,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, te weten 5 april 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[partij A] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 1.021,41. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat [partij A] [partij B] ter zake heeft aangemaand op de wijze zoals in artikel 6:96 lid 6 BW is voorgeschreven.
Proceskosten
5.19.
[partij B] zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie. De kosten aan de zijde van [partij A] worden
in conventietot op heden begroot op:
- dagvaarding € 108,95
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 2.022,95
In reconventiezal de kantonrechter een bedrag van € 271,50 aan salaris gemachtigde (1 punt x 0,5 x tarief € 543,00) toewijzen. Ter toelichting geldt dat de spreekaantekeningen en de conclusie van antwoord in reconventie in één processtuk zijn vervat.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om binnen 14 dagen na dit vonnis het bedrag van
€ 25.000,00 aan [partij A] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 5 april 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op € 2.022,95;
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen van [partij B] af;
6.5.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op € 271,50;
in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van 6.3 en 6.4 – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024. (PS)