ECLI:NL:RBOVE:2024:6981

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
ak_24_3923
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor uit- en verbouwen woning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door ing. A.H. Ernst, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland, dat op 17 oktober 2024 een omgevingsvergunning heeft verleend aan een derde-partij voor het uitbouwen en verbouwen van een woning aan de Zwanebloem 56 in Genemuiden. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, met name met betrekking tot de overschrijdingen van het bouwvlak en de maximale goothoogte. De voorzieningenrechter heeft op 19 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van verzoekster en het college aanwezig waren, evenals de derde-partij.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college in het verweerschrift erkent dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet voldoende duidelijk maakt van welke bouwregels wordt afgeweken. Ondanks deze tekortkomingen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het besluit te schorsen, omdat de derde-partij al met de verbouwingswerkzaamheden is begonnen en verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij grote nadelen ondervindt van de werkzaamheden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, maar gelast wel dat het college de door verzoekster betaalde griffierechten vergoedt. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3923

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats 1] , verzoekster
(gemachtigde: ing. A.H. Ernst),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland

(gemachtigde: mr. M. van Nijendaal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit [woonplaats 2] (derde-partij).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster gericht tegen het besluit van 17 oktober 2024 (het bestreden besluit), waarbij het college aan de derde-partij een omgevingsvergunning heeft verleend voor het uitbouwen en verbouwen van een woning aan de [adres] .
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Op dit verweerschrift is namens verzoekster op 15 december 2024 een reactie geleverd. Op 18 december 2024 heeft de gemachtigde van verzoekster een pleidooi ingediend waarin deze heeft verzocht het terras als één geheel te beschouwen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam] en de derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorlopige voorzieningenprocedure
Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter
die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak bezwaar is gemaakt kan de voorzieningen-rechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op
de betrokken belangen, dat vereist. Dat staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling die de voorzieningenrechter hierin maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
Ter zitting heeft de derde-partij bevestigd dat de voorbereidende verbouwingswerkzaamheden zijn gestart. Gelet hierop heeft verzoekster een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
De totstandkoming van het bestreden besluit
1. De derde-partij heeft op 23 januari 2024 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag heeft bettrekking op de woning aan de Zwanebloem 56 in Genemuiden. Het bestreden besluit voorziet onder meer in een uitbreiding van het hoofdgebouw (de woning) aan de zij- en achterzijde door middel van een uitbouw, alsmede in de realisatie van een (dak)terras. Het bouwplan leidt tot een overschrijding van de maximaal toegestane goothoogtes. De aanbouw wordt daarnaast gedeeltelijk buiten het bouwvlak gerealiseerd, binnen drie meter van de bouwperceelsgrens. Verder zal het bouwplan de gezamenlijke oppervlakte voor aanbouwen van maximaal 70% overschrijden.
Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten:
  • Bouwactiviteit (omgevingsplan);
  • Bouwactiviteit (technisch);
  • Afwijken van regels Omgevingsplan.
Het college is van mening dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als bedoeld in artikel 8.0a tweede lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving (zogenoemde buitenplanse omgevingsactiviteit, de Bopa), gelet op de ruimtelijke onderbouwing van 24 september 2024. In deze ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het bouwplan geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu en andere relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In de ruimtelijke onderbouwing is het bouwplan getoetst aan het nationale, provinciale en lokale beleidskader, evenals aan diverse aspecten van de fysieke leefomgeving, waaronder geluid, trillingen, geur, bodem, verkeer, parkeren, water, natuurwaarden en luchtkwaliteit.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft – samengevat – aangevoerd dat:
  • het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan;
  • het bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar is en het college met het bestreden besluit een precedent schept voor soortgelijke bouwplannen;
  • het college in het verleden ook al ontheffingen heeft verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan;
  • het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand;
  • de realisatie van het bouwplan tot een aantasting van het woongenot leidt en dat daarbij sprake is van een onevenwichtige en disproportionele impact op haar woongenot;
  • er geen participatie heeft plaatsgevonden.
Oordeel voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het college in het verweerschrift heeft erkend dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat uit het bestreden besluit onvoldoende volgt van welke concrete bouwregels concreet wordt afgeweken.
4. Volgens het college is in de eerdergenoemde ruimtelijke onderbouwing onder paragraaf 5.3 met de titel “Belangenafweging” aangegeven dat op grond van Hoofdstuk 3 Beleidskader en Hoofdstuk 4 Aspecten fysieke leefomgeving en milieu zou zijn aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies en locaties.
De voorzieningenrechter deelt dit oordeel van het college niet. De bezwaren van verzoekster zien vooral op diverse overschrijdingen van o.a. het bouwvlak en de maximale goothoogte. In de genoemde hoofdstukken is niet gemotiveerd waarom degelijke overschrijdingen aanvaardbaar zijn en waarom aan het specifieke bouwplan van de derde-partij de gewenste medewerking kan worden verleend, gelet op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Op grond van al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college kan mogelijk in de bezwaarprocedure haar bestreden besluit van een betere motivering voorzien.
De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen. De vergunninghouder (de derde-partij) heeft ter zitting aangegeven dat de noodzakelijke heiwerkzaamheden reeds hebben plaatsgevonden en dat hij ervan bewust is dat het gebruik maken van de omgevingsvergunning op dit moment voor zijn eigen rekening en risico plaatsvindt. Hij heeft voorts gesteld dat het stilleggen van de werkzaamheden voor hem diverse nadelen met zich mee zou brengen. De vrees van verzoekster voor onomkeerbare gevolgen van de werkzaamheden vormt onvoldoende aanleiding om tot schorsing over te gaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat verzoekster van de bouwwerkzaamheden op zich grote nadelen ondervindt.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de derde-partij gebruik kan blijven maken van de aan haar verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter gelast het college wel de door verzoekster betaalde griffierechten ad € 187,00 aan haar te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
-gelast dat het college aan verzoekster het griffierecht ad € 187,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.