ECLI:NL:RBOVE:2024:6953

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
C/08/324524 / KG ZA 24-240
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van gezamenlijke woning na ontbinding huwelijk

In deze zaak is het huwelijk van de partijen ontbonden en hebben zij nog een gezamenlijke woning, waar de gedaagde in woont. In een eerdere procedure is de gedaagde drie maanden de tijd gegeven om de woning over te nemen, met een stappenplan voor verkoop als dat niet zou lukken. De eiser stelt dat de gedaagde weigert medewerking te verlenen aan het verkooptraject, wat leidt tot stagnatie. De eiser vordert een machtiging om de woning te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser een spoedeisend belang heeft en dat de stagnatie in het verkoopproces voornamelijk te wijten is aan de gedaagde. De gevorderde machtiging en de daarmee samenhangende vorderingen worden grotendeels toegewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gedaagde niet in staat is geweest om de woning over te nemen binnen de gestelde termijn en dat de verkoop van de woning aan een derde noodzakelijk is. De rechter machtigt de eiser om de woning te verkopen en bepaalt dat de gedaagde moet meewerken aan het verkoopproces. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/324524 / KG ZA 24-240
Vonnis in kort geding van 19 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. L.L. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: B. Lenferink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de mondelinge behandeling van 11 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Samenvatting

2.1.
Het huwelijk van partijen is ontbonden. Zij hebben nog een gezamenlijke woning, waar [gedaagde] in woont. In een eerdere procedure heeft [gedaagde] drie maanden de tijd gekregen om de woning over te nemen. Voor het geval dat niet lukt is in die beschikking een stappenplan opgenomen ten behoeve van de verkoop van de woning. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen aan het verkooptraject, waardoor dat stagneert. Daarom vordert zij in deze procedure onder andere een machtiging zodat zij de gezamenlijke woning kan verkopen.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft en dat de stagnatie in het verkoopproces hoofdzakelijk is te wijten aan [gedaagde]. Dit betekent dat de gevorderde machtiging en de daarmee samenhangende vorderingen grotendeels worden toegewezen. Zijn beslissing zal de voorzieningenrechter hierna toelichten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats 1] met elkaar gehuwd op huwelijkse
voorwaarden. Partijen zijn ouders van drie minderjarige kinderen.
3.2.
In de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat tot de beperkte gemeenschap, behoort
het woonhuis met verdere opstallen, ondergrond, erf, tuin en grasland, staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie T, nummers 1262 en 1263, tezamen groot vijftig are en vierennegentig centiare (50 a en 94 ca), (hierna: de woning) en de daarop gevestigde en te vestigen hypothecaire geldlening(en);
3.3.
Bij beschikking van 13 december 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn voorlopige beslissingen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling genomen. Iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorg- en contactregeling, de kinderalimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is aangehouden. Deze beschikking is op 17 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Dinkelland.
3.4.
[eiser] heeft de woning begin november 2021 verlaten. [gedaagde] woont in de woning.
3.5.
Bij beschikking van 10 april 2024 is er - zeer kort gezegd - met betrekking tot de woning beslist dat deze (onder nadere bepalingen en voorwaarden) aan [gedaagde] wordt toegedeeld tegen een waarde van € 715.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] binnen drie maanden na 10 april 2024 wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid en de woning binnen drie maanden na 10 april 2024 aan [gedaagde] wordt geleverd. Als deze opschortende voorwaarde niet wordt vervuld, moet de woning verkocht worden aan (een) derde(n). In de beschikking zijn ook een aantal voorwaarden/bepalingen opgenomen in geval verkoop van de woning aan (een) derde(n) aan de orde is. Tegen deze beschikking hebben partijen geen hoger beroep ingesteld.
3.6.
[gedaagde] is er niet in geslaagd de woning over te nemen binnen de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn en de daarbij in acht te nemen voorwaarden/bepalingen.
3.7.
[bedrijf] (hierna: de makelaar) is ingeschakeld om de verkoop van de woning ter hand te nemen. De woning is op dit moment nog niet verkocht.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:
[eiser] machtigt, om mede namens [gedaagde], de woning te verkopen en te leveren, waarbij de makelaar de verkoopprijs bindend vaststelt;
het vonnis in de plaats stelt van de ontbrekende wilsverklaringen van [gedaagde] die nodig is voor de verkoop en levering aan de toekomstige koper, althans een in goede justitie te bepalen voorziening treft;
bepaalt dat [gedaagde] moet meewerken aan het verkoopproces;
e termijn van artikel 3:301 lid 1 sub b [1] van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt op zeven dagen;
subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt om, zodra er een kandidaat koper is die bereid is een prijs te betalen zoals vastgesteld door de makelaar, mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans een in goede justitie te bepalen voorziening treft;
[gedaagde] veroordeelt zijn medewerking te verlenen aan de (notariële) levering van de woning aan de toekomstige koper, op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans een in goede justitie te bepalen voorziening treft;
bepaalt dat, zodra op grond van a of b een dwangsom is verbeurd van € 50.000,- het vonnis in de plaats wordt gesteld van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] die nodig is voor de totstandkoming van de koopovereenkomst met de toekomstige koper respectievelijk de (notariële) levering aan de koper.
e termijn van artikel 3:301 lid 1 sub b BW bepaalt op zeven dagen;
II. bepaalt dat iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de kosten van het energielabel, de kosten van de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning te dragen;
III. bepaalt dat de resterende hypothecaire schuld per datum notariële overdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning en dat de netto-verkoop-opbrengst met inachtneming van het bepaalde in de beschikking van 10 april 2024 tussen partijen moet worden verdeeld;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure;
4.2.
[gedaagde] voert verweer.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van [eiser] bij het door haar gevorderde in voldoende mate vast.
Inhoudelijk
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank in haar beschikking van 10 april 2024 [gedaagde] drie maanden de tijd heeft gegeven om de woning over te nemen met inachtneming van de voorwaarden en bepalingen die daarbij zijn opgenomen. Nu het [gedaagde] niet gelukt om de woning binnen deze termijn over te nemen, betekent dit dat de woning moet worden verkocht aan (een) derde(n). Voor die situatie voorziet de beschikking van 10 april 2024 in een praktische en op een voortvarende verkoop van de woning ingericht stappenplan. Desondanks is het verkoopproces gestokt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit geheel aan [gedaagde] is te wijten, nu hij sinds 10 oktober 2024 iedere medewerking weigert. De afspraken voor het maken van foto’s door een fotograaf werden herhaaldelijk afgezegd, waardoor dit pas op 30 augustus 2024 is gelukt. Ook weigert [gedaagde] volgens [eiser] medewerking te verlenen voor het plaatsen van de woning op verkoopsites. Daarnaast heeft [gedaagde] aan de makelaar te kennen gegeven dat hij niet bereid is om toegang te verlenen tot de woning en het perceel voor bezichtigingen van de makelaar met potentiële kopers, aldus [eiser].
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar betwist dat hij zijn medewerking niet verleent aan (diverse onderdelen van) het verkooptraject, maar uit de overgelegde correspondentie komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een ander beeld naar voren. De makelaar heeft (meerdere keren) geprobeerd om met (de gemachtigde/adviseurs van) [gedaagde] afspraken te maken over (onder andere) de bezichtiging(en) van de woning. Dat daar van de zijde van [gedaagde] op een coöperatieve manier op is gereageerd is niet gesteld of gebleken, terwijl dit gelet op de inhoud van de beschikking van 10 april 2024 wel van hem verlangd werd. Daarin is immers bepaald dat partijen zijn gehouden aan de verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken. Daarbij wordt nog in het bijzonder (onder meer) toelating in de woning(en) [2] en op het perceel voor bezichtigingen van potentiële kopers vermeld [3] . Bovendien kan niet onvermeld blijven dat uit de beschikking van 10 april 2024 volgt dat [gedaagde] destijds tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat hij zal meewerken aan verkoop als hij de woning niet kan overnemen en dat dat reden is geweest voor de rechtbank om de destijds verzochte machtiging door [eiser] af te wijzen. De houding en handelwijze van [gedaagde] na 10 juli 2024 komen hiermee echter niet overeen. [gedaagde] heeft er nog op gewezen dat hij zelfstandige is en dat een afspraak of datum daarom niet altijd uitkomt. Dit kan hem echter niet baten, nu uit de berichten van de makelaar blijkt dat deze bereid was om in plaats van afzonderlijke bezichtigingen twee kijkmiddagen van 2,5 tot 3 uur (in) te plannen
5.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door de opstelling van [gedaagde] het verkooptraject op dit moment, terwijl er al ruim vijf maanden zijn verstreken, feitelijk nog nauwelijks van de grond gekomen. Dit kan [gedaagde] worden verweten.
5.4.
Uit het bepaalde in artikel 3:174 BW volgt dat een machtiging om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken aan een deelgenoot kan worden verleend ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen. In dit kort geding is voldoende gebleken dat partijen er niet in geslaagd zijn om gezamenlijk aan de hand van het stappenplan wat uiteen is gezet in de beschikking van 10 april 2024 tot verkoop van de woning te komen. Dit is (grotendeels) te wijten aan [gedaagde]. Dit levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gewichtige reden op in de zin van artikel 3:174 BW die afgifte van een machtiging tot tegeldemaking aan [eiser] rechtvaardigt. Daardoor is alleen [eiser] nog met de verkoop van de woning belast en wordt de ontstane situatie doorbroken. Dat betekent dat de primair gevorderde machtiging in beginsel toewijsbaar is.
5.5.
De omstandigheid dat de gemachtigde van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangeboden de woning zelf te kopen om deze dan later weer aan [gedaagde] te verkopen, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit aanbod te weinig concreet en onvoldoende onderbouwd (met stukken) en daarnaast (veel) te laat gedaan. Bovendien is dat aanbod gebaseerd op de getaxeerde waarde van (ongeveer) een maand of zes geleden, terwijl de woning inmiddels waarschijnlijk meer waard is. Als de gemachtigde van [gedaagde] de woning wil kopen, kan hij zich in de verkoopprocedure als gegadigde melden.
5.6.
Een belangenafweging leidt ook niet tot een ander oordeel. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat hij graag in de woning wil blijven wonen en heeft daarbij in het bijzonder gewezen op de belangen van de kinderen. [gedaagde] heeft, ook op dit moment, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij financieel in staat is de woning over te nemen. Dat er voor de kinderen een onzekere situatie zal ontstaan, acht de voorzieningenrechter een situatie die voor rekening van [gedaagde] moet komen. Hij weet immers sinds het vonnis van 10 april 2024 dat hij drie maanden de tijd had om de woning over te nemen en dat als dat niet zou lukken de woning verkocht zou moeten worden. Sinds dat vonnis is geruime tijd verstreken en had [gedaagde] er rekening mee moeten houden dat hij uit de woning zou moeten vertrekken vanwege verkoop van de woning. Dat [gedaagde] niet een andere woonruimte kan vinden is onvoldoende onderbouwd gesteld of gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling is in verband met de financiering van de woning bovendien naar voren gekomen dat [gedaagde] een boerderij heeft in [plaats 2].
5.7.
Het voorgaande betekent dat [eiser] bevoegd wordt om (mede) namens [gedaagde] al hetgeen te doen dat nodig is om tot verkoop en levering van de woning te komen, waaronder de bevoegdheid om (mede) namens [gedaagde] de verkoopovereenkomst te ondertekenen en [gedaagde] te vertegenwoordigen bij het notariële transport, de leveringsakte en de financiële afwikkeling van de woning. De voorzieningenrechter is daarbij wel van oordeel dat aan [eiser] geen vrijbrief kan worden gegeven wat betreft de verkoopprijs van de woning. Gelet hierop zal [eiser] worden gemachtigd alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop en levering van de woning, indien de woning kan worden verkocht voor een bedrag dat naar het oordeel van de makelaar marktconform is.
5.8.
De toe te wijzen machtiging op grond van artikel 3:174 BW heeft geen betrekking op feitelijke handelingen, zoals (bijvoorbeeld) het toegang verlenen tot de woning, werkzaamheden ten behoeve van het verkoopklaar maken van de woning en het faciliteren van bezichtigingen. [eiser] heeft echter ook gevorderd dat [gedaagde] moet meewerken aan de verkoop van de woning. Deze vordering omvat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de feitelijke handelingen zoals (bijvoorbeeld) hiervoor omschreven, zonder dat deze omschrijving uitputtend is. De voorzieningenrechter zal deze vordering van [eiser] dan ook toewijzen op de wijze zoals is opgenomen onder de beslissing.
5.9.
Gelet op het voorgaande bestaat er ook voldoende aanleiding om de op artikel 3:300 BW gebaseerde vordering van [eiser] toe te wijzen, op de wijze zoals verwoord in de beslissing. Ook zal als gevorderd de termijn bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW worden bepaald op zeven dagen en zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.10.
Het gevorderde onder II en III, zoals (samengevat) verwoord onder 4.1., wijst de voorzieningenrechter eveneens toe. In hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd op dit vlak ten aanzien van de kosten bestaat geen reden om dit onderdeel af te wijzen. Daarbij wordt meegewogen dat [gedaagde] niet (met stukken) heeft aangetoond dat hij (een deel van) deze kosten heeft betaald.
Proceskosten
5.11.
De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, nu partijen voormalig echtgenoten van elkaar zijn, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
machtigt [eiser] om alles te doen wat noodzakelijk is om te komen tot verkoop en levering van de woning aan de [adres] (hierna: de woning), waaronder het (mede) namens [gedaagde] ondertekenen van de verkoopovereenkomst en het vertegenwoordigen van [gedaagde] bij het notariële transport, de leveringsakte en de financiële afwikkeling van de woning, voor zover de verkoopprijs naar het oordeel van de makelaar marktconform is;
6.2.
bepaalt dat [gedaagde] volledige medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning, waaronder in ieder geval wordt verstaan het op eerste schriftelijke verzoek van de makelaar medewerking verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, zoals het verlenen van toegang tot de woning aan de makelaar en/of hulppersonen, het verlenen van toestemming voor het doen laten aan- en uitbrengen van verkoop bevorderend materiaal als folders en borden alsmede voor het laten promoten van de woning op websites en/of social media, het in verkoopklare staat houden van de woning (en de percelen) gedurende het verkooptraject en de gelegenheid bieden voor bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers, waarbij de woning (en de percelen) in een zoveel mogelijk presentabele staat moet zijn;
6.3.
bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] die nodig is voor respectievelijk de verkoop en de levering en/of het notariële transport van de woning, mits die koopovereenkomst en/of notariële akte geen bepalingen inhoudt/inhouden die afwijken van wat in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is, zulks ter beoordeling van de makelaar en/of de notaris ten overstaan van wie de betreffende akte gepasseerd wordt;
6.4.
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW op zeven dagen;
6.5.
bepaalt dat de resterende hypothecaire schuld per datum notariële overdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning en dat de netto-verkoopopbrengst met inachtneming van het bepaalde in de beschikking van 10 april 2024 tussen partijen moet worden verdeeld;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
19 december 2024.

Voetnoten

1.In het petitum van de dagvaarding staat (het niet bestaande) sub d. Bedoeld zal zijn sub b. Dit wordt opgevat als een kennelijke verschrijving.
2.De voorzieningenrechter begrijpt dat een deel van de woning is verhuurd.
3.Zie r.o. 5.27 en dictumonderdeel 6.3 van de beschikking van 10 april 2024.