ECLI:NL:RBOVE:2024:693

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_2
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek Plus Supermarkt; geen overtreding aan te wijzen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek met betrekking tot een framewerk geplaatst door Plus Supermarkt Wemekamp B.V. Het college van burgemeester en wethouders van Almelo had het verzoek afgewezen, stellende dat er geen overtreding was van de wetgeving omtrent omgevingsvergunningen. Eiser, die in een bijbehorend bouwwerk op een perceel woont, stelde dat het framewerk de toegang tot zijn woning blokkeert en dat er een omgevingsvergunning vereist is voor de plaatsing ervan. De rechtbank heeft de zaak op 1 februari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door een juridisch adviseur, en Wemekamp had ook een gemachtigde aanwezig.

De rechtbank concludeert dat het framewerk en de schutting samen een erfafscheiding vormen die vergunningvrij is volgens de geldende wetgeving. De rechtbank oordeelt dat er geen overtreding van de Wabo is en dat het college terecht geen handhavend optreden heeft overwogen. Eiser's argumenten over de toegankelijkheid voor hulpdiensten en de vluchtmogelijkheden bij brand werden door de rechtbank weerlegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Plus supermarkt Wemekamp B.V., uit Almelo,
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op diens handhavingsverzoek betreffende een door Plus supermarkt Wemekamp B.V. (hierna: Wemekamp) geplaatst framewerk ten behoeve van een reclamebord op het perceel [adres 1] (hierna: perceel 84).
1.1.
Het college heeft dit handhavingsverzoek met het primaire besluit van besluit van 19 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1]. Wemekamp heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], [naam 3] en [naam 4], bijgestaan door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten / voorgeschiedenis
2. Op het perceel [adres 2] (hierna: perceel 3) bevindt zich een woning waar de broers van eiser wonen. Perceel 3 is aan de voorzijde ontsloten op de [adres 2]. Eiser woont in een bijbehorend bouwwerk dat op het achtererf van perceel 3 is gerealiseerd. Aan dit bijbehorende bouwwerk is het huisnummer [nummer 1] toegekend. Eiser stelt dat sprake is van mantelzorg. Ter zitting heeft hij desgevraagd toegelicht dat hij geen mantelzorg ontvangt, maar mantelzorg verleende aan zijn broer, die aan de voorzijde van perceel 3 woonde. Deze broer is ondertussen opgenomen en woont dus niet meer op dit perceel. Een zelfstandige woning op het achtererf van perceel 3 is op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet toegestaan en dit is ook niet vergund.
Aan de achterzijde van perceel 3 is een schutting gerealiseerd met daarin een poort. Met deze poort is een achteruitgang gerealiseerd die uitkomt op een parkeerterrein van Wemekamp, die op perceel 84 een supermarkt exploiteert. Dit parkeerterrein is gesitueerd aan de Elsboerlaan in Almelo.
Wemekamp heeft op dit parkeerterrein een framewerk ten behoeve van een reclamebord geplaatst. Wemekamp heeft ter zitting meegedeeld dat dit frame is geplaatst om het zicht vanaf de parkeerplaats op de achterliggende (oude) schuttingen weg te nemen. Door de situering van dit framewerk (op korte afstand van de schutting met de poort aan de achterzijde van perceel 3) kan de achteruitgang van perceel 3 niet dan wel uitermate moeilijk worden gebruikt.
3. Eiser heeft zich op 31 augustus 2021 tot de toenmalige burgemeester van de gemeente Almelo (hierna: de burgemeester) gericht met betrekking tot het geplaatste framewerk. Bij e-mail van 2 september 2021 heeft de burgemeester eiser meegedeeld dat, na onderzoek ter plaatse door boa’s en raadpleging van juridisch adviseurs, hij zich (samengevat weergegeven) op het standpunt stelt dat voor de plaatsing van het framewerk een omgevingsvergunning is vereist. Een aanvraag hiertoe is niet ingediend maar als dat alsnog wordt gedaan, is het waarschijnlijk dat deze omgevingsvergunning wordt verleend. Er is dus zicht op legalisatie, aldus de burgemeester.
4. Wemekamp heeft geen omgevingsvergunning aangevraagd maar heeft schuttingdelen aan het framewerk bevestigd. De reden is wederom het wegnemen van het zicht op de achterliggende schuttingen, zo heeft Wemekamp ter zitting meegedeeld.
Voorliggende besluitvorming
5. Op 18 februari 2022 heeft eiser een handhavingsverzoek bij het college ingediend. Hierin stelt eiser dat voor het plaatsen van het framewerk een omgevingsvergunning is vereist en dat deze niet is aangevraagd en verleend. Eiser geeft aan dat het framewerk de achteruitgang van perceel 3 blokkeert.
6. Met het primaire besluit van 19 april 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat tegen het framewerk schuttingdelen zijn geplaatst waardoor het framewerk en de schuttingdelen tezamen een erfascheiding vormen. Deze erfafscheiding is vergunningvrij op grond van artikel 2, onder 12, onder b, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Hierdoor is er geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) nodig voor dit plaatsen en is er niet in strijd met dit artikel gehandeld. Omdat er geen wettelijk voorschrift is overtreden, is het college niet bevoegd om handhavend op te treden.
7. In het hiertegen gerichte bezwaar heeft eiser zijn handhavingsverzoek uitgebreid. Eiser stelt dat niet alleen het framewerk, maar ook de schutting, de varkensruggen en de aanrijdbeugels de achteruitgang van perceel 3 blokkeren, zodat het college ook hiertegen handhavend moet optreden. Verder heeft eiser aangevoerd dat het framewerk in strijd is met artikel 7.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 6.1 sub d juncto artikel 6.1 sub e van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (hierna: Bgbop) omdat deze artikelen zien op vluchtmogelijkheden bij brand.
8. In het bestreden besluit van 17 november 2022 heeft het college zich allereerst op het standpunt gesteld dat een uitbreiding van het handhavingsverzoek hangende bezwaar met de varkensruggen en de aanrijdbeugels niet is toegestaan. Hiervoor zal een nieuw en afzonderlijk handhavingsverzoek moeten worden ingediend. Het college heeft de verwijzing naar de schutting(delen) en de genoemde artikelen met betrekking tot vluchtmogelijkheden bij brand daarentegen niet aangemerkt als een niet toegestane uitbreiding van het handhavingsverzoek en deze aspecten meegenomen in het bestreden besluit.
8.1.
Het college is voorts bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven. Het college heeft zich hierbij op de navolgende standpunten gesteld:
- De schutting is tegen het framewerk geplaatst, waardoor het framewerk als onderdeel
van de erfafscheiding niet (meer) afzonderlijk vergunningplichtig is. De erfafscheiding
voldoet aan de voorwaarden neergelegd in artikel 2, onderdeel 12, van bijlage II van het
Bor, en is daarmee vergunningsvrij;
- Niet is komen vast te staan dat het parkeerterrein aan de Elsboerlaan een openbare weg
in de zin van de Wegenwet is. Los staande hiervan is de toegankelijkheid van dit
parkeerterrein door het plaatsen van de erfafscheiding niet gewijzigd, oftewel de
publieke functie “parkeren” wordt niet aangetast. Er bestaat bovendien geen recht op een
ontsluiting tussen de achterzijde van perceel 3 en dit parkeerterrein. De panden met
huisnummers [nummer 2] en [nummer 1] worden beide ontsloten op de [adres 2]. Dit ontsluiten gaat
via de poort aan de voorzijde van perceel 3;
- De vluchtweg via de poort aan de voorzijde van perceel 3 voldoet aan artikel 2.102,
eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.
Beoordeling van het beroep
9. De rechtbank beoordeelt de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen haar oordeel heeft.
Toepasselijk wettelijk kader
11. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 18 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo zoals deze wet gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De bevoegdheid
12. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft het college volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo staat, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2, aanhef en onder 12, van de bijlage bij het Bor staat dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wabo, niet is vereist indien deze activiteiten betrekking hebben op een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. (…), of
b. niet hoger dan 2 m, en
1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafschei-
ding in een functionele relatie staat,
2°. achter de voorgevelrooilijn, en
3°. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van
welstand van toepassing zijn.
13. Eiser stelt dat het college zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Ter onderbouwing heeft eiser drie redenen aangevoerd, die de rechtbank hierna zal bespreken.
14. Eiser heeft
ten eersteaangevoerd dat het framewerk en de schutting tegen elkaar aan zijn geplaatst maar niet constructief met elkaar zijn verbonden. Er is dus sprake van twee afzonderlijke bouwwerken en voor beide moet worden onderzocht of hiervoor een omgevingsvergunning nodig is. Het framewerk is vergunningplichtig, zie de e-mail van de burgemeester. De schutting is eveneens vergunningplichtig omdat deze niet in een functionele relatie met het framewerk staat en het framewerk bovendien onrechtmatig is geplaatst. De schutting voldoet daarmee niet aan artikel 2, onder 12, onder b, sub 1 van Bijlage II van het Bor.
15. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
15.1.
De schutting en het framewerk zijn constructief met elkaar verbonden. Dit blijkt duidelijk uit de (tweede) foto die eiser als bijlage 10 bij zijn beroepsgronden heeft gevoegd. Hiermee fungeert het framewerk als draagconstructie voor de schuttingdelen, en vormen het framewerk en de schutting tezamen een erfafscheiding. Voor de vraag of hiervoor een omgevingsvergunning is vereist, moet dit bouwwerk in zijn geheel (dus framewerk plus schuttingdelen) worden beoordeeld.
15.2.
De erfafscheiding (bestaande uit het framewerk plus schuttingdelen) voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan alle eisen die in artikel 2, onderdeel 12, onder b, van Bijlage II van het Bor staan. De eis van een functionele relatie heeft betrekking op de verhouding tussen de erfafscheiding en het gebouw op het erf of perceel, en dus niet, zoals eiser veronderstelt, op de verhouding tussen het framewerk en de schuttingdelen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een functionele relatie tussen de erfafscheiding en het gebouw dat op het erf/perceel staat, te weten de supermarkt.
15.3.
Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plaatsen van de erfafscheiding op perceel 84 zonder te beschikken over een omgevingsvergunning, geen overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c, van de Wabo oplevert.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
16. Eiser heeft
ten tweedeaangevoerd dat het parkeerterrein aan de Elsboerlaan een openbare weg is. Dat perceel 3 al ontsloten is op de [adres 2], neemt niet weg dat eiser een groot belang heeft bij een ontsluiting aan de achterzijde op perceel 3. De doorgang tussen de woning van zijn broers en zijn woning is dermate smal dat hulpdiensten zijn woning niet kunnen bereiken.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1.
Het college is enkel bevoegd om handhavend op te treden bij overtreding van wettelijke regels die het college uitvoert. Eiser stelt weliswaar dat hij recht heeft op een tweede ontsluiting van perceel 3, maar hij heeft de wettelijke bepaling die hem dit recht geeft, niet genoemd. Het enkele feit dat eiser stelt belang stelt te hebben bij een tweede ontsluiting van perceel 3, betekent nog niet dat er een wettelijke bepaling bestaat die voorschrijft dat een perceel twee ontsluitingen op een openbare weg moet hebben, en dat het college bevoegd is om naleving van die wettelijke bepaling af te dwingen.
17.2.
Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plaatsen van de erfafscheiding voor de poort aan de achterzijde van perceel 3, niet resulteert in een overtreding waartegen het college handhavend kan optreden.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
18. Eiser heeft
ten derdeaangevoerd dat door de plaatsing van het framewerk en de schutting zijn woning achterop perceel 3 niet goed bereikbaar is voor hulpdiensten. De vluchtmogelijkheden bij brand worden door het framewerk en de schutting belemmerd. Dit levert een overtreding op van artikel 7.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 6.1 van het Bgbop.
19. De rechtbank stelt vast dat dit een herhaling is van een bezwaargrond die het college in het bestreden besluit heeft besproken en weerlegd. Eiser heeft niet aangegeven dat en waarom deze weerlegging niet juist is. Deze beroepsgrond kan daarom niet resulteren in het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel niet juist is.
De rechtbank voegt hieraan toe dat het gestelde slechte bereik door hulpdiensten en het gestelde ontbreken van vluchtroutes bij brand door eiser en zijn broers zelf zijn veroorzaakt. Dat de broers ’s nachts de poort aan de voorzijde van perceel 3 blokkeren en op slot doen (en dat eiser misschien geen sleutel van die poort heeft), zullen eiser en zijn broers onderling moeten oplossen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat Wemekamp ter zitting heeft aangevoerd dat perceel 3 is opgesplitst in drie percelen en dat een recht van overpad is gevestigd ten behoeve van het perceel waar eiser woont, voor het gebruiken van de ontsluiting op de [adres 2] aan de voorzijde. Ook heeft Wemekamp ter zitting aangevoerd dat de supermarkt en het parkeerterrein eigendom zijn van [naam 4] en dat er geen recht van overpad is gevestigd ten behoeve van de ontsluiting van perceel 3 op dit parkeerterrein. Eiser heeft dit niet bestreden. Verder overweegt de rechtbank dat ook de gestelde smalle doorgang tussen de woning van de broers en eisers woning aan de achterzijde van perceel 3, door henzelf is gecreëerd en dat zij dit gestelde probleem eveneens zelf moeten oplossen.
20. Gelet op vorenstaande is, zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van het bestreden besluit, geen overtreding van een wettelijk voorschrift aan te wijzen waartegen het college handhavend zou kunnen optreden. Er is daarom op beide momenten geen wettelijke grondslag voor handhavend optreden. Het college heeft zich dan ook terecht niet bevoegd geacht om handhavend op te treden en heeft het handhavingsverzoek daarom terecht afgewezen en in bezwaar gehandhaafd.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.