ECLI:NL:RBOVE:2024:6923

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
08-952673-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugshandel en witwaszaak na gebrek aan bewijs

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel, witwassen en het voorhanden hebben van amfetamine olie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon in november 2014, waarbij de Duitse politie een illegale online marktplaats genaamd 'Hydra' onderzocht. De verdachte werd in verband gebracht met de verkoop van harddrugs via deze marktplaats. Tijdens het onderzoek werden er doorzoekingen uitgevoerd in woningen van de verdachte en medeverdachten, waarbij diverse voorwerpen in beslag werden genomen die verband hielden met de productie en distributie van verdovende middelen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende reden was voor de doorzoeking. Ondanks de bevindingen tijdens het onderzoek, zoals het aantreffen van amfetamine olie en andere verdovende middelen, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de feiten. De rechtbank besloot daarom de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952673-17 (P)
Datum vonnis: 23 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 november 2024, 7 november 2024 en 12 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met anderen of alleen, in Almelo:
feit 1:in de periode van 1 april 2014 tot en met 6 juni 2016 harddrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dan wel harddrugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad;
feit 2:zich in de periode van 1 april 2014 tot en met 6 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een totaalbedrag van 1.346.810,00 euro;
feit 3: op 6 juni 2016 2,5 liter amfetamine olie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 06 juni 2016 te Almelo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) heroine en/of cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine en/of amfetamine en/of MDMA zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 01 april 2014 tot en met 06 juni 2016, te Almelo althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen een of meer geldbedrag(en) (totaal euro 1.346.810,00) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt van, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of zijn mededaders van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 06 juni 2016 te Almelo (in een perceel [adres 2]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,5 liter amfetamine olie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en
dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Op de zitting heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat sprake is van een forse termijnoverschrijding die grotendeels aan het Openbaar Ministerie is te wijten. Voor het antwoord op de vraag of dit tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet leiden, heeft zij zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De verdediging heeft op dit punt geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de officier van justitie niet kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zodat zij hieraan voorbijgaat.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en
dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsvraag

4.1
Inleiding
In november 2014 is door het Hessisches Landeskriminalamt (de staatspolitie in Wiesbaden, Duitsland) in het kader van politiemaatregelen tegen de internationale onlinehandel in verdovende middelen, beslag gelegd op de serverdatabase van de illegale online marktplaats “Hydra”. Uit de analyse van deze database bleek dat een handelaar in verdovende middelen (harddrugs) onder de naam “[alias]” actief is. Nader onderzoek op het darkweb wees uit dat “[alias]” ook op andere illegale marktplaats websites actief is en daar onder meer cocaïne, heroïne, speed en MDMA aanbiedt en verkoopt aan een wereldwijd klantenbestand. De Duitse politie is vervolgens een opsporingsonderzoek onder de naam “EK Donut” gestart met als doel de personen achter het verkopersaccount “[alias]” te achterhalen. Door stelselmatig te observeren en telefoons te tappen zijn [verdachte] (hierna: [verdachte]), [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als verdachten in beeld gekomen. Er werden doorzoekingen verricht in de woningen van een aantal van de verdachten en in een loods aan de [adres 2]. Hierbij zijn diverse voorwerpen aangetroffen die nodig zijn voor de productie, verpakking en verzending van verdovende middelen, zoals adresstickers, postzegels, enveloppen, gripzakjes en een jerrycan met daarin amfetamine-olie. Dit heeft geleid tot de verdenkingen van voormelde strafbare feiten.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 2. Het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft zich voor wat betreft feit 1, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de woning van [verdachte] onrechtmatig is doorzocht omdat is binnengetreden zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat bewijsuitsluiting dient te volgen van al hetgeen op die doorzoeking is gevolgd. Dit heeft tot gevolg dat geen dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs overblijft om tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde te komen. [verdachte] dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 2
De rechtbank is van oordeel, in navolging van het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, dat niet bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen zoals onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
4.4.2
Feit 1, feit 3
- Rechtmatigheid doorzoeking
Op 6 juni 2016 is op verdenking van overtreding van de Betäubungsmittelgesetz (BtMG), de Duitse Opiumwet, de woning van [verdachte] gelegen aan [adres 3] binnengetreden en doorzocht, nadat daartoe op 5 juni 2016 een machtiging is afgegeven door de hulpofficier van justitie. [1]
Uit het Besluit van het Amtsgericht Göttingen volgt dat deze verdenking was gebaseerd op de analyse van elektronische gegevens uit op darkweb beheerde fora (, de observatie van feitelijk relevante briefzendingen, de opening en inbeslagneming daarvan alsook de uitgevoerde observatie van de dan nog onbekende dader met technische middelen en de telefoontap. [2] In het tussentijds rapport van 15 april 2016 zijn de onderzoeksresultaten daarvan te vinden. Hieruit volgt dat [medeverdachte 1] de persoon lijkt te zijn die regelmatig enveloppen met daarin vermoedelijk verdovende middelen afgeeft bij een postkantoor in Uelsen. Er bestaan aanwijzingen dat die verdovende middelen in een loods aan de [adres 2] worden opgeslagen en verzendklaar gemaakt. [verdachte] verblijft met regelmaat in die loods. Daarnaast heeft [verdachte] regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 1]. Zij spreken onder meer over “200 stuks”, “dingen waar nog stickers op moeten” en “inpakken”. Vermoedelijk maken zij onderling ook afspraken om elkaar op bepaalde momenten in de loods in Almelo te treffen. [3]
In het licht van deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld van betrokkenheid aan een strafbaar feit, en dat de binnentreding en doorzoeking in de woning van [verdachte] rechtmatig zijn geweest. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
- Bewijsvraag
De rechtbank overweegt verder met betrekking tot de bewijsvraag van het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde als volgt.
Uit het huiszoekingsrapport blijkt dat tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] in [adres 3] een gripzakje met bruinachtige substantie is aangetroffen en dat dit vermoedelijk heroïne betreft. [4] Nu de inhoud van dit zakje niet nader is onderzocht, kan door de rechtbank niet worden vastgesteld dat het gripzakje heroïne bevatte.
Verder staat op grond van het dossier vast dat [verdachte] in een deel van de onder feit 1 ten laste gelegde periode en op de onder feit 3 ten laste gelegde pleegdatum (mede)huurder was van de loods aan de [adres 2] en dat hij daar regelmatig te vinden was. Ook had [verdachte] in die ten laste gelegde periode contacten met de hierboven genoemde medeverdachten. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert om tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde te komen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [verdachte] zelf heeft verklaard dat hij vanuit de loods kleding verkocht en dat uit het dossier blijkt dat ook andere personen toegang tot die loods hadden. De rechtbank zal [verdachte] daarom van die feiten vrijspreken.

5.De inbeslaggenomen voorwerpen

Nu [verdachte] wordt vrijgesproken van de feiten in verband waarmee de op de beslaglijst genoemde voorwerpen 3 tot en met 6 in beslag zijn genomen, zal de rechtbank het beslag opheffen en de teruggave van deze voorwerpen aan [verdachte] gelasten.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers
3 tot en met 6 aan [verdachte].
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. R.G.J. Gehring en
mr. T.M. Weeda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper en mr. E.A.B. Kroeze, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024.
Mr. R.G.J. Gehring is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een rapport getiteld “Huiszoekingsrapport: object nr. 2 – [verdachte]” van
2.Een geschrift, te weten het besluit van het Amtsgericht Göttingen van 17 mei 2016, p. 292-293.
3.Een geschrift, te weten een rapport getiteld “Tussentijds rapport – voortzetting van het rapport van
4.Een geschrift, te weten een rapport getiteld “Huiszoekingsrapport: object nr. 2 – [verdachte]” van