ECLI:NL:RBOVE:2024:6921

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
08-952618-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 60-jarige man voor handel in harddrugs via het darkweb

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 60-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan handel in harddrugs. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de Duitse politie naar de internationale onlinehandel in verdovende middelen, waarbij de verdachte betrokken bleek te zijn bij de verkoop van harddrugs via het darkweb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2015 tot en met 6 juni 2016 actief was in de handel in verdovende middelen, waarbij hij gebruik maakte van een alias op verschillende illegale marktplaatsen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlasteleggingen van witwassen en het voorhanden hebben van amfetamine-olie, maar achtte de handel in harddrugs wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan gebruikelijk voor dergelijke feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, maar nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952618-17 (P)
Datum vonnis: 23 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen of alleen in Almelo:
feit 1:in de periode van 1 april 2014 tot en met 6 juni 2016 harddrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dan wel harddrugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad;
feit 2:zich in de periode van 1 april 2014 tot en met 6 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een totaalbedrag van 1.346.810,00 euro;
feit 3: op 6 juni 2016 2,5 liter amfetamine olie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 06 juni 2016 te Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een of meer (grote) hoeveelhed)d(en) heroine en/of cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval een of meer (grote) hoeveelhe{i)d(en) van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 06 juni 2016, te Almelo althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen (van) een of meer geldbedrag(en) (totaal euro 1.346.810,00) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of zijn mededaders van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 06 juni 2016 te Almelo (in een perceel [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,5 liter amfetamine olie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en
dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Op de zitting heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat sprake is van een forse termijnoverschrijding die grotendeels aan het Openbaar Ministerie is te wijten. Voor het antwoord op de vraag of dit tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet leiden, heeft zij zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn welke overschrijding niet aan de verdediging is te wijten.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte, ook niet in uitzonderlijke gevallen. [1] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte. De rechtbank zal, indien de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, bij het bepalen van een eventueel op te leggen straf of maatregel de overschrijding van de redelijke termijn meewegen.
De rechtbank stelt vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsvraag

4.1
Inleiding
In november 2014 is door het Hessisches Landeskriminalamt (de staatspolitie in Wiesbaden, Duitsland) in het kader van politiemaatregelen tegen de internationale onlinehandel in verdovende middelen, beslag gelegd op de serverdatabase van de illegale online markplaats “Hydra”. Uit de analyse van de database bleek dat een handelaar in verdovende middelen (harddrugs) onder de naam “ [alias] ” actief is. Nader onderzoek op het darkweb wees uit dat “ [alias] ” ook op andere illegale marktplaats websites actief is en daar onder meer cocaïne, heroïne, speed en MDMA aanbiedt en verkoopt aan een wereldwijd klantenbestand.
De Duitse politie is vervolgens een opsporingsonderzoek onder de naam “EK Donut” gestart met als doel de personen achter het verkopersaccount “ [alias] ” te achterhalen. Door stelselmatig te observeren en telefoons te tappen zijn [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als verdachten in beeld gekomen. Er werden doorzoekingen verricht in de woningen van een aantal van de verdachten en in een loods aan de [adres 2] . Hierbij zijn diverse voorwerpen aangetroffen die nodig zijn voor de productie, verpakking en verzending van verdovende middelen, zoals adresstickers, postzegels, enveloppen, gripzakjes en een jerrycan met daarin amfetamine-olie. Dit heeft geleid tot de verdenkingen van voormelde strafbare feiten.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 2. Het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde. Het onder feit 1 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 2
De rechtbank is van oordeel, in navolging van het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, dat niet bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen zoals onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
4.4.2
Feit 3
Hoewel de loods aan de [adres 2] regelmatig door [verdachte] werd bezocht, is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat – mede vanwege het gegeven dat ook andere personen toegang tot die loods hadden – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot bewezenverklaring van het (medeplegen van het) voorhanden hebben van 2,5 liter amfetamine-olie, zoals onder feit 3 is ten laste gelegd, te komen. De rechtbank zal [verdachte] daarom van dit feit vrijspreken.
4.4.3
Feit 1
De rechtbank komt, behoudens de hierna toegelichte onderdelen, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu [verdachte] dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [2] :
De rechtbank zal bij de bewezenverklaring uitgaan van een kortere pleegperiode dan is ten laste gelegd. [verdachte] heeft op de terechtzitting, na vragen van de rechtbank, verklaard dat hij zich gedurende een periode van ongeveer een jaar voorafgaand aan de doorzoeking in zijn woning op 6 juni 2016 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het verwerken en vervoeren van, de handel in en uitvoer van harddrugs. Als beginpunt van de pleegperiode zal daarom worden uitgegaan van 1 juni 2015. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het bereiden, bewerken en verkopen van harddrugs, zodat zij hem van deze onderdelen van de tenlastelegging zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van
01 april 201401 juni 2015 tot en met 06 juni 2016
te Almelo, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,
(telkens
)opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en
/ofheeft
bereid en/of bewerkten
/ofverwerkt
en/of verkocht en/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens
) een ofmeer
(grote)hoeveelhed
)d(en
)heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA,
in elk geval een of meer (grote) hoeveelhe{i)d(en) van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine en/of amfetamine en/of MDMA,zijnde
(telkens
) (een)middel
(en
)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en 2 jo. 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om ten aanzien van feit 1 en feit 3 aan [verdachte] een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf van 240 uren op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
- Ernst van het feit
[verdachte] heeft zich in de periode van 1 juni 2015 tot en met 6 juni 2016 schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen, die zich vanwege de professionele handelswijze van “ [alias] ” uitstrekte tot een wereldwijde handel via het darkweb. Door met regelmaat een groot aantal met verdovende middelen gevulde enveloppen af te leveren bij het postkantoor in Uelsen, heeft [verdachte] een aanzienlijke hoeveelheid afnemers uit verschillende landen bediend in hun vraag naar harddrugs.
Ongewild is de [bedrijf] gebruikt als een internationale distributeur van drugs afkomstig uit Nederland. [verdachte] heeft met zijn gedragingen zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers blootgesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. Het is immers algemeen bekend dat het gebruik van door [verdachte] verzonden harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft [verdachte] met zijn gedragingen bijgedragen aan het in stand houden van het criminele en steeds gewelddadiger wordende circuit om drugs heen en daarmee schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] aan.
- Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] (uittreksel Justitiële Documentatie van 11 oktober 2024). Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Verder blijkt uit het strafblad dat aan [verdachte] op
18 juni 2021 een strafbeschikking is opgelegd wegens overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
- Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen.
Op 6 juni 2016 is de woning van [verdachte] op verzoek van de Duitse autoriteiten doorzocht. [verdachte] is op 2 juli 2018 voor het eerst bij de politie gehoord. De rechtbank zal in deze zaak dat moment als beginpunt van de redelijke termijn aanmerken. Op 11 februari 2021 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht. Op die regiezitting heeft de rechtbank de door de raadsman verzochte onderzoekswensen toegewezen en is de zaak naar de rechter-commissaris verwezen voor het horen van een aantal getuigen. Die getuigenverhoren vonden vier maanden later, op 2 juni 2021, plaats. Nu het horen van die getuigen op verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden, laat de rechtbank dit tijdsverloop van vier maanden tussen de regiezitting en de getuigenverhoren buiten beschouwing bij het berekenen van de overschrijding van de redelijke termijn. Op de terechtzittingen van 5 en 7 november 2024 is de zaak hervat en heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. Het onderzoek is op 12 december 2024 gesloten en de rechtbank doet op 23 december 2024 uitspraak. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met een periode van ruim vier jaren en een maand is overschreden. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijke forse termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze (forse) overschrijding gecompenseerd dient te worden door het opleggen van een straf in een andere modaliteit dan doorgaans voor dit soort strafbare feiten, te weten de handel in harddrugs, wordt opgelegd. Dat betekent dat de rechtbank aan [verdachte] gelet het tijdverloop een taakstraf zal opleggen.
- Op te leggen straf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan [verdachte] een taakstraf van 240 uren moet worden opgelegd.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaard moeten worden.
De raadsman heeft zich verenigd met het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 tot en met 52 op de beslaglijst vermelde voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de redelijkerwijs rechthebbende.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 53, 55 tot en met 59, 63, 70 en 71 op de beslaglijst vermelde voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid.
De rechtbank gelast teruggave van de onder 54, 60 tot en met 62, 64 tot en met 69 en 72 op de beslaglijst vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a en 62 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid [verdachte]
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het onder feit 1 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat [verdachte] de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 53, 55 tot en met 59, 63, 70 en 71;
- gelast de teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende(n) van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 52;
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 54, 60 tot en met 62, 64 tot en met 69 en 72 aan [verdachte] ;
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. R.G.J. Gehring en
mr. T.M. Weeda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper en mr. E.A.B. Kroeze, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024.
Mr. R.G.J. Gehring is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer 2016278442, tevens inhoudende het dossier van de Staatsanwaltschaft Göttingen met dossiernummers 54 Js 31740/15 en 201501137524. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 december 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] ;
2.
Het proces-verbaal van opsporing met betrekking tot de analyse van de marktplaats Alphabay van 8 juni 2016, afzonderlijke bundel Alphabay market 2 (p. 145);
3.
Een geschrift, getiteld “Aankoop van verdovende middelen op de online marktplaats Middle Earth” van 16 oktober 2015, zaaksdossier 1.1, (p. 1-6):
4.
Een geschrift, te weten een notitie van 30 oktober 2015, zaaksdossier 1.1 (p. 15-16);
5.
Een geschrift, te weten het onderzoeksrapport van 9 december 2015, zaaksdossier 1.1
(p. 33-34);

6.

Een geschrift, getiteld “Aankoop van verdovende middelen op de online marktplaats Middle Earth” van 2 november 2015, zaaksdossier 1.2 deel 1 (p. 1-5);
7.
Een geschrift, getiteld “Verzoek om onderzoek” van 4 november 2015, zaaksdossier 1.2 deel 1 (p. 11);
8.
Een geschrift, getiteld “Verzoek om onderzoek” van 4 november 2015, zaaksdossier 1.2 deel 1 (p. 13);
9.
Een geschrift, getiteld “Verzoek om onderzoek” van 4 november 2015, zaaksdossier 1.2 deel 1 (p. 16);
10.
Een geschrift, getiteld “Verzoek om onderzoek” van 4 november 2015, zaaksdossier 1.2 deel 1 (p. 18);
11.
Een geschrift, te weten het onderzoeksrapport van 9 december 2015, zaaksdossier 1.2 deel 2 (p. 48-49);
12.
Een geschrift, te weten het onderzoeksrapport van 28 januari 2016, zaaksdossier 1.2 deel 2 (p. 56-57);
13.
Een geschrift, getiteld “Aankoop van verdovende middelen op de online marktplaats AlphaBay” van 6 januari 2016, zaaksdossier 1.3 (p. 1-3);
14.
Een geschrift, te weten een notitie getiteld “Bezorging van twee verdere enveloppen” van 12 januari 2016, zaaksdossier 1.3;
15.
Een geschrift, getiteld Verzoek om onderzoek van 15 januari 2016, zaaksdossier 1.3,
(p. 16);
16.
Een geschrift, te weten het onderzoeksrapport van 24 maart 2016, zaaksdossier 1.3
(p. 56-57);
17.
Een geschrift, te weten het huiszoekingsrapport object 3 – woning van de verdachte [verdachte] , van 8 juni 2016 (p. 357-360);
18.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 7 mei 2018 (p. 463).

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022015405. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.