7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
- Ernst van het feit
[verdachte] heeft zich in de periode van 1 juni 2015 tot en met 6 juni 2016 schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen, die zich vanwege de professionele handelswijze van “ [alias] ” uitstrekte tot een wereldwijde handel via het darkweb. Door met regelmaat een groot aantal met verdovende middelen gevulde enveloppen af te leveren bij het postkantoor in Uelsen, heeft [verdachte] een aanzienlijke hoeveelheid afnemers uit verschillende landen bediend in hun vraag naar harddrugs.
Ongewild is de [bedrijf] gebruikt als een internationale distributeur van drugs afkomstig uit Nederland. [verdachte] heeft met zijn gedragingen zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers blootgesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. Het is immers algemeen bekend dat het gebruik van door [verdachte] verzonden harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft [verdachte] met zijn gedragingen bijgedragen aan het in stand houden van het criminele en steeds gewelddadiger wordende circuit om drugs heen en daarmee schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] aan.
- Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] (uittreksel Justitiële Documentatie van 11 oktober 2024). Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Verder blijkt uit het strafblad dat aan [verdachte] op
18 juni 2021 een strafbeschikking is opgelegd wegens overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
- Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen.
Op 6 juni 2016 is de woning van [verdachte] op verzoek van de Duitse autoriteiten doorzocht. [verdachte] is op 2 juli 2018 voor het eerst bij de politie gehoord. De rechtbank zal in deze zaak dat moment als beginpunt van de redelijke termijn aanmerken. Op 11 februari 2021 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht. Op die regiezitting heeft de rechtbank de door de raadsman verzochte onderzoekswensen toegewezen en is de zaak naar de rechter-commissaris verwezen voor het horen van een aantal getuigen. Die getuigenverhoren vonden vier maanden later, op 2 juni 2021, plaats. Nu het horen van die getuigen op verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden, laat de rechtbank dit tijdsverloop van vier maanden tussen de regiezitting en de getuigenverhoren buiten beschouwing bij het berekenen van de overschrijding van de redelijke termijn. Op de terechtzittingen van 5 en 7 november 2024 is de zaak hervat en heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. Het onderzoek is op 12 december 2024 gesloten en de rechtbank doet op 23 december 2024 uitspraak. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met een periode van ruim vier jaren en een maand is overschreden. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijke forse termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze (forse) overschrijding gecompenseerd dient te worden door het opleggen van een straf in een andere modaliteit dan doorgaans voor dit soort strafbare feiten, te weten de handel in harddrugs, wordt opgelegd. Dat betekent dat de rechtbank aan [verdachte] gelet het tijdverloop een taakstraf zal opleggen.
- Op te leggen straf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan [verdachte] een taakstraf van 240 uren moet worden opgelegd.