6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van enkele maanden zijn vader meerdere keren mishandeld en zijn moeder bedreigd. In die periode ging het steeds slechter met verdachte. Hij vertoonde verward, onvoorspelbaar en agressief gedrag en dat leidde tot angstgevoelens bij zijn ouders, andere familieleden en buurtbewoners. Enkele van hen zijn getuige geweest van de feiten die verdachte heeft begaan. De moeder van verdachte heeft na deze feiten aangifte gedaan, uit angst voor verdere escalatie. Zij vreesde voor haar eigen veiligheid en die van haar gezin en wilde dat haar zoon de juiste hulp zou krijgen. De vader van verdachte heeft geen verklaring willen afleggen bij de politie, uit angst voor de gevolgen. Verdachtes schoonzus heeft bij de politie verklaard dat zij bang is voor de reactie van verdachte als hij erachter komt dat zij een verklaring heeft afgelegd. De feiten die verdachte heeft begaan en de omstandigheden waaronder dat is gebeurd, hebben grote gevolgen gehad voor de slachtoffers. Daar komt bij dat deze hebben plaatsgevonden in hun eigen huis, bij uitstek een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen.
De justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor (zware) geweldsdelicten, waaronder een gewapende overval, maar ook voor huiselijk geweld. Voor laatstgenoemde feiten is aan verdachte in 2019 een PIJ-maatregel opgelegd.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de gepleegde feiten in samenhang bezien met het patroon in het strafblad van verdachte kan daarop naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De Pro Justitia rapportages
Over verdachte zijn de volgende rapportages opgemaakt:
- een rapportage van 1 oktober 2024 van drs. J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog en
- een rapportage van 1 november 2024 van drs. P. Bokšan, psychiater.
Uit deze rapportages komt naar voren dat volgens beide deskundigen bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (licht verstandelijke beperking (hierna: LVB)). Daarnaast is volgens de psychiater sprake van (mogelijk) psychotische kwetsbaarheid en spreekt de psycholoog van een psychotische stoornis. Ook wordt door beide deskundigen vastgesteld dat bij verdachte een stoornis in cannabisgebruik aanwezig is. Tot slot heeft de psychiater gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. De psycholoog heeft in haar rapportage opgenomen dat hoewel laatstgenoemde stoornis eerder is vastgesteld, zij zelf op dit moment onvoldoende argumenten vindt om deze stoornis
– naast de verstandelijke ontwikkelingsstoornis – bij verdachte vast te stellen.
Aanwezigheid van stoornis tijdens de bewezenverklaarde feiten
Volgens beide deskundigen waren de LVB en de psychotische stoornis aanwezig ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. De psychotische symptomen kunnen daarbij verergerd zijn door drugsgebruik en door de LVB. Zonder drugsgebruik is al sprake van sterke achterdocht, mét drugsgebruik worden de psychotische symptomen meer floride (hallucinaties), vooral bij overvraging van zijn beperkte zelfredzaamheid.
De psychiater adviseert om de ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Vanwege zijn autisme en de LVB was verdachte, mede vanuit zijn paranoïde psychose ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, niet in staat zijn gedrag onder controle te houden of na te denken over de gevolgen van zijn gedragingen. Hij ging impulsief op zijn doel af en hij gedroeg zich agressief. Zijn gedrag was erg antisociaal en dwingend.
Volgens de psycholoog is de beïnvloeding van de stoornissen op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van de feiten niet goed te bepalen, omdat verdachte de feiten ontkent en ook ontkent dat hij in een psychose zat. Gezien de aard en de ernst van de stoornissen op het moment van het plegen van de strafbare feiten durft de psycholoog wel te stellen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de feiten verdachte volledig zouden kunnen worden toegerekend.
De psychiater rapporteert dat de kans op gewelddadige incidenten hoog is als verdachte
– bij gelijkblijvende psychopathologie – geen psychiatrische behandeling, begeleiding en verblijf bij een gespecialiseerde instelling krijgt. Als verdachte zelfstandig en zonder toezicht zal gaan wonen, valt hij naar alle waarschijnlijkheid terug op zijn ouders en dat maakt het recidivegevaar hoog. Er zijn weinig beschermende factoren.
De psycholoog rapporteert dat het recidiverisico hoog is, als verdachte redelijk zelfstandig moet functioneren en drugs gebruikt. Het ontbreekt bij verdachte aan inzicht in de stoornis, in de noodzaak van behandeling daarvoor en aan inzicht in het risico op gewelddadig gedrag.
Als bij verdachte de stress toeneemt, neemt zijn achterdocht toe, neemt de kans op middelengebruik toe en zal hij zichzelf niet kunnen terughouden als hij zonder begeleiding mag gaan en staan waar hij wil. Middelengebruik induceert en wakkert, in combinatie met zijn verstandelijke beperking, psychoses aan. Als verdachte psychotisch is, is de kans op gewelddadig gedrag groot.
Advies ten aanzien van de interventies
Om de kans op recidive te verminderen, is volgens de psychiater een plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) noodzakelijk. Daar kan verdachte de nodige behandeling en begeleiding krijgen, die gericht zijn op zijn stoornissen en de invloeden die middelengebruik op zijn antisociale gedragingen, agressieregulatie en impulsiviteit hebben. Daarbij is de inzet van urinecontroles op cannabisgebruik nodig en valt te overwegen om verdachte in te stellen op een antipsychoticum. De psychiater rapporteert dat het zorgelijk is dat verdachte gerecidiveerd is tijdens een lopende PIJ-maatregel. Forensische behandeling en toezicht hebben schijnbaar een terugval niet kunnen voorkomen. Het behandeladvies is alleen mogelijk binnen het kader van TBS met dwangverpleging, omdat verdachte zich in een voorwaardelijk kader niet heeft kunnen houden aan de voorwaarden, waaronder het abstinent blijven van cannabis. Tegelijkertijd is gebleken dat verdachte binnen een strak gestructureerde en duidelijke omgeving wel in staat is om abstinent te blijven. Het kader van TBS met dwangverpleging biedt daarnaast de mogelijkheid om verdachte in te stellen op een antipsychoticum en dat verkleint de kans op recidive.
Ook de psycholoog rapporteert dat verdachte, om het recidive op geweldsincidenten te verlagen, het nodig heeft om in een gestructureerde omgeving voortdurend bij de hand te worden genomen. Binnen de gestructureerde omgeving van de JJI heeft verdachte goed gefunctioneerd, maar meer zelfstandigheid leidt tot recidive. In het verleden zijn ambulante trajecten onvoldoende gebleken om recidive te voorkomen, evenals 24-uur aanwezige begeleiding binnen een iets ruimer kader. Gezien de aard van de problematiek is de inschatting dat verdachte zijn leven lang afhankelijk zal blijven van een vorm van begeleiding waarbij het gebrek aan ziekte-inzicht een complicerende factor is. Het is van groot belang dat verdachte wordt geplaatst in een setting passend bij zijn verstandelijke beperking. De psycholoog adviseert de behandeling te plaats te laten vinden binnen het kader van de TBS, waarbij TBS met voorwaarden niet wordt geadviseerd. Uiteindelijk zal verdachte zich niet aan de voorwaarden kunnen houden en is er geen ziekte-inzicht. De psycholoog acht een zorgmachtiging niet passend, omdat die gericht is op een verantwoorde uitstroom op korte termijn. Dat is voor verdachte geen realistische verwachting.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 25 november 2024, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, en zijn toelichting daarop ter terechtzitting.
De reclassering schaart zich achter de diagnostiek zoals beschreven in de Pro Justitia rapportages en achter de mate van toerekenbaarheid van het ten laste gelegde aan verdachte. De reclassering onderschrijft het advies van de psycholoog en de psychiater.
De afgelopen jaren is er op verschillende ambulante en klinische wijzen (JJI) getracht om verdachte meer probleembesef en probleeminzicht te verschaffen ten einde een gedragspatroon te ontwikkelen dat maatschappelijk aanvaardbaar is. Het is gebleken dat deze inspanningen onvoldoende resultaat hebben gesorteerd. De onderhavige feiten hebben plaatsgevonden ten tijde van verdachtes lopende PIJ-maatregel. De inschatting is dat er op dit moment geen samenwerkingsrelatie met verdachte kan worden aangegaan in het kader van een TBS met voorwaarden, omdat verdachte niet bij machte is zich langdurig aan
voorwaarden te kunnen conformeren. Niet eens zozeer vanuit onwil, maar vooral vanuit onmacht. Een kader met een meer dwingend karakter wordt nodig geacht, omdat zijn motivatie (die extern is ingegeven) en inzicht als te gering worden beschouwd en hij in het verleden te vaak is afgehaakt in de destijds geboden (ambulante) trajecten.
De rechtbank neemt de conclusies van de Pro Justitia rapporteurs en de reclassering over.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Bij verdachte bestond blijkens de rapportages van de gedragsdeskundigen ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op wat hiervoor uiteen is gezet, onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De kans op recidive van gewelddadig gedrag is te groot. Gelet op wat de gedragsdeskundigen en de reclassering daarover hebben uiteengezet, acht de rechtbank oplegging van een klinische behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke straf of een TBS met voorwaarden te risicovol. Hoewel de rechtbank net als de reclassering de indruk heeft gekregen dat bij verdachte geen sprake is van onwil maar van onmacht, is het gelet op de complexe problematiek van verdachte niet de verwachting dat hij bij machte is om zich aan de voorwaarden te houden. Daarmee is het onwaarschijnlijk dat TBS met voorwaarden leidt tot een adequate behandeling en daarmee tot het verlagen van het recidiverisico.
De rechtbank zal aan verdachte TBS met dwangverpleging opleggen. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit een ingrijpende maatregel is. De ernst van de problematiek van verdachte en de noodzakelijke behandeling daarvoor, het door de stoornissen ingegeven gebrek aan ziekte-inzicht, de omstandigheid dat de eerder opgelegde PIJ-maatregel niet het gewenste effect heeft gehad en het gebrek aan een passend alternatief (zoals een zorgmachtiging of TBS met voorwaarden) leiden tot het oordeel dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk en proportioneel is.
De rechtbank zal voorts ambtshalve de vraag beantwoorden of de TBS gemaximeerd is tot een periode van vier jaar of onbeperkt kan worden verlengd. Daartoe dient te worden vastgesteld of de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In dat geval is de TBS niet gemaximeerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafmotivering, in onderling verband en samenhang bezien, sprake is van meerdere misdrijven die gericht waren tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid Sr. Hieruit volgt dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een gemaximeerde TBS. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.