ECLI:NL:RBOVE:2024:6919

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
08.204755.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en brandstichting in Nijverdal

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 40-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de reclassering. De man werd schuldig bevonden aan mishandeling van zijn vader en brandstichting in de woning van zijn vader op 22 juni 2024 in Nijverdal. Tijdens de zitting op 27 september en 6 december 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdediging betwistte de opzet en de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de enige persoon in de woning was op het moment van de brand. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zijn vader had mishandeld door hem te schoppen en met een mes te steken, en dat hij opzettelijk brand had gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een forse straf rechtvaardigde. De verdachte werd ook geadviseerd om deel te nemen aan een behandeltraject voor zijn verslavingsproblematiek en psychische klachten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.204755.24 (P)
Datum vonnis: 20 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
huidig BRP-adres: [adres 1]
,
nu verblijvende in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 september 2024 en van 6 december 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 juni 2024:
feit 1:zijn vader heeft mishandeld;
feit 2:brand heeft gesticht in de woning van zijn ouders dan wel dat hij een matras, beddengoed en huisraad heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- op/tegen de borst te schoppen en/of te trappen en/of
- (meermaals) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de arm te steken en/of te snijden en/of te prikken;
2
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met een jerrycan Aspen (benzine), althans een brandbare vloeistof, en/of beddengoed en/of een matras,
ten gevolge waarvan voornoemde vloeistof en/of voornoemd beddengoed en/of voornoemd matras en/of enige andere inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de huisraad, de woning, de aangrenzende woning en/of de huisraad van deze aangrenzende woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in en rondom die woning(en) aanwezige personen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
opzettelijk en wederrechtelijk
- een matras,
- beddengoed en/of
- huisraad,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte zijn vader heeft getrapt/geslagen/geduwd, maar nooit opzettelijk in welke vorm dan ook gebruik heeft gemaakt van een wapen of een scherp voorwerp om hem letsel toe te brengen. Van dat deel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit. Er kan niet worden bewezen dat het verdachte is geweest die het vuur in de woning heeft gebracht.
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt, dan dient verdachte te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’, in verband met een gebrek aan aanwijzingen dat er een aanmerkelijke kans was op gevaar voor personen in de nabijheid.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
De redengevende feiten en omstandigheden
Op 22 juni 2024 was verdachte boven in de woning van zijn ouders aan de [adres 2] . Zijn vader, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en zijn moeder, [slachtoffer 2] , waren beneden. Op enig moment riep verdachte zijn moeder. Zij liep samen met [slachtoffer 1] naar de trap. [slachtoffer 1] riep van onderaan de trap naar boven: “kom maar naar beneden”. Daarop rende verdachte de trap af. Zijn moeder vluchtte de woning uit. Verdachte trapte [slachtoffer 1] tegen zijn borst. [slachtoffer 1] voelde vervolgens een stekende pijn in zijn linker bovenarm. Hij zag dat zijn arm bloedde en dat verdachte een mes vast had met een lemmet van ongeveer vijf centimeter. [slachtoffer 1] liep vervolgens de woning uit en is door een van de buren opgevangen in zijn woning. Daar was de moeder van verdachte ook. Op 24 juni 2024 constateerde de huisarts dat [slachtoffer 1] op de linker bovenarm twee snijwonden had van ongeveer drie centimeter.
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] tegen zijn borst heeft getrapt. Hij heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] ook heeft gestoken met een mes. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in het bezit is van een zakmes. Ook heeft verdachte verklaard dat de snijwonden bij [slachtoffer 1] zouden kunnen zijn veroorzaakt, doordat [slachtoffer 1] tegen spijkers in de muur is gevallen waar schilderijen aan hebben gehangen, of door het bierblikje dat verdachte mogelijk in zijn hand had toen hij van de trap af kwam.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van de huisarts over de aard en de plek van het letsel, het niet aannemelijk is dat dit letsel is veroorzaakt op de manier zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een mes in zijn hand had met een lemmet van ongeveer vijf centimeter, terwijl verdachte in het bezit is van een zakmes. Een zakmes past in de door [slachtoffer 1] gegeven beschrijving van het mes. De rechtbank acht, naast het trappen tegen de borst, ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de arm heeft gestoken met een mes.
3.3.2
Feit 2
De redengevende feiten en omstandigheden
De gebeurtenissen die hiervoor zijn beschreven zijn door de buren, die woonachtig zijn aan de [adres 3] , gehoord. De daar aanwezige dochter, getuige [getuige 1] , meldde dit om 20.43 uur bij de politie. Haar vader zag dat [slachtoffer 1] via de oprit wegliep en een doek tegen zijn bovenarm hield. Daarna was het enige tijd rustig. Om 21.22 uur appte [getuige 1] naar een huisgenoot in [plaats] dat zij gezien had dat even daarvoor verdachte van de woning weg liep. Ook een andere buurman, getuige [getuige 2] woonachtig aan de [adres 4] , zag dat verdachte vanaf de oprit van de woning wegliep. Volgens hem was dat omstreeks 21.15 uur.
Twee à drie minuten nadat [getuige 1] verdachte weg had zien lopen, hoorde zij haar broer vanaf de zolder naar hun vader roepen dat er brand was bij de buren. Om 21.25 uur heeft zij de brandweer gebeld, waarna ze naar buiten is gegaan. Bij de brandweer is de melding om 21.26 uur geregistreerd.
De verbalisanten, die naar aanleiding van de eerste melding van [getuige 1] ter plaatse waren gekomen, zagen verdachte omstreeks 21.15 uur op straat lopen. Zij spraken hem aan en zagen dat hij zich meteen begon op te winden. Hij begon te schreeuwen en werd steeds agressiever. Uiteindelijk kon verdachte met behulp van een taser worden aangehouden. Op het moment dat de verbalisanten met de geboeide verdachte terugliepen naar het dienstvoertuig, zagen zij dat er ineens enorm veel rook bij de woning van de ouders van verdachte vandaan kwam.
Na de brand heeft op 23 juni 2024 forensisch onderzoek plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] . Het betreft de rechterwoning van een twee-onder-één kap, gelegen tussen en nabij andere woningen. Er is geen braakschade waargenomen. Tijdens dat onderzoek is in de aangebouwde garage rechts naast de woning een matrastopper aangetroffen met brandschade. Ook is op deze topper een brandversnellend middel dan wel ontbrandbare stof waargenomen. Op de begane grond, woonkamer en open keuken was beroeting waarneembaar op een hoog niveau. Ook de trapopgang naar de eerste verdieping was aangetast door beroeting. Op de trap lagen diverse verstoringen van een verbrand materiaal. Alle ruimtes op de eerste verdieping waren door rookontwikkeling aangetast. In de ouderslaapkamer was brandschade op het tweepersoonsbed. De matrassen en het bedtextiel waren aangetast door vuur en/of de hitte. De ventilator boven het bed had smeltschade. De airco-unit was door warmte-inwerking aangetast en hierdoor naar beneden gevallen, hangend aan leidingen. In deze slaapkamer bevond zich de primaire brandhaard, op het bed. Daarbij is tevens een deel van een gesmolten oranje jerrycan aangetroffen, die was omwikkeld met textiel. Door de verbalisant is een monster veiliggesteld dat is ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Uit onderzoek aan dat monster komt naar voren dat in het monster vluchtige stoffen zijn aangetoond, die afkomstig zijn van alkylaatbenzine. Een voorbeeld daarvan is Aspen benzine. Het meest aannemelijk is dat de brand is aangestoken.
Er stond een jerrycan Aspen in de schuur, die losstaat van de woning. De dag na de brand stond deze jerrycan daar niet meer.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij brand heeft gesticht in de woning van zijn ouders. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij tussen 20.45 uur en 21.15 uur in de woning is geweest. Hij heeft na de ruzie met zijn vader zo’n 20 à 25 minuten gedoucht, daarna is hij naar beneden gegaan om wat te eten om vervolgens de woning te verlaten. Hij heeft in dat half uur niemand anders in de woning gezien of gehoord en hij heeft ook geen brand of rookontwikkeling gezien/geroken. Hij is via de keuken naar buiten gegaan.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat op grond van hetgeen hiervoor onder de redengevende feiten en omstandigheden is uiteengezet, bewezen is dat sprake is van brandstichting. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte daarbij betrokken is.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder van verdachte kort voor de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer 1] , de woning aan de [adres 2] had verlaten, en [slachtoffer 1] vlak daarna. Die ruzie werd om 20.43 uur door [getuige 1] gemeld bij de politie. Verdachte is tot 21.15 uur in de woning gebleven. Een aantal getuigen zag verdachte namelijk omstreeks dat tijdstip via de oprit de woning verlaten. Kort daarna zag de politie verdachte op straat lopen en werd verdachte aangehouden voor mishandeling. Verdachte reageerde daarop zeer agressief en er was zelfs een taser nodig om hem uiteindelijk aan te kunnen houden. Op het moment dat de agenten met verdachte terugliepen naar de dienstauto zagen ze een forse rookontwikkeling bij de woning die verdachte net daarvoor had verlaten. Deze rookontwikkeling was ook reeds opgemerkt door de in de woning aanwezige buren van de [adres 3] . Door een van hen is om 21.25 uur namelijk melding gemaakt van brand bij de woning van de buren aan de [adres 2] . Door de getuigen en door verdachte is niet verklaard over andere personen die zich tussen 20.45 uur en 21.15 uur in of om de woning bevonden. Tegelijkertijd hadden verschillende buren door de ruzie, die kort voor de brand in de woning plaatsvond en tumult met zich bracht, hun aandacht juist op de woning gevestigd. De rechtbank heeft ook overigens op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting geen enkele aanwijzing gezien dat iemand anders dan verdachte zich tussen 20.45 uur en 21.15 uur in de woning aan de [adres 2] heeft bevonden. Bovendien heeft de politie vastgesteld dat er geen braaksporen zichtbaar waren. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte de enige persoon was in de woning aan de [adres 2] op het moment dat de brand is ontstaan.
De rechtbank concludeert op grond van het hiervoor overwogene dat het, gelet op de korte tijdspanne tussen het verlaten van de woning door verdachte en het moment van het constateren van de brand door getuigen, het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat iemand anders dan verdachte in de woning is geweest, het feit dat de brand is aangestoken met behulp van een brandversnellend middel uit een jerrycan die in de schuur stond en de dader daarvan heeft moeten weten en tot slot verdachtes zeer geagiteerde gemoedstoestand ten tijde van zijn aanhouding, niet anders kan zijn dan dat het verdachte was die de brand heeft gesticht.
Dat door de brand tevens sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden. De [adres 2] betreft een twee-onder-één-kapwoning die wordt gedeeld met de [adres 3] . Ten tijde van de brand waren de buren van nummer 6 (vader, dochter en zoon) in ieder geval aanwezig in hun woning. Bij niet tijdig ontdekken was het zeer wel mogelijk geweest dat de brand zou zijn overgeslagen en/of doorontwikkeld binnen de woning en naar de naastgelegen woning. Daarvoor waren voldoende ontbrandbare stoffen/middelen aanwezig. Naar algemene ervaringsregels was dan ook voorzienbaar dat de brand van de [adres 2] zou overslaan naar de [adres 3] , waar de buren zich bevonden. Het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was daarom voorzienbaar. Eveneens is op grond daarvan het gemeen gevaar voor goederen van beide woningen voorzienbaar.
De rechtbank acht feit 2 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 primair heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 22 juni 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- tegen de borst te trappen en
- meermaals met een mes in de arm te steken;
2
hij op 22 juni 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met een jerrycan Aspen (benzine), en/of beddengoed en/of een matras,
ten gevolge waarvan voornoemde vloeistof en/of voornoemd beddengoed en/of voornoemd matras en/of enige andere inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de huisraad, de woning, de aangrenzende woning en/of de huisraad van deze aangrenzende woning en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in en rondom die woning(en) aanwezige personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157 en 300 juncto 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
feit 2 primair
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering te worden gekoppeld met uitzondering van het contactverbod. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 360 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader. Nadat zijn moeder de woning uit was gevlucht heeft verdachte zijn vader tegen de borst getrapt en vervolgens in zijn arm gestoken. Daarna vluchtte ook zijn vader de woning uit en heeft verdachte brand gesticht in de slaapkamer van zijn ouders. Hoewel op dat moment niemand anders in de woning aanwezig was, waren er wel drie personen aanwezig in de naastgelegen woning. Een van hen heeft de brandweer gebeld. Brandstichting is een bijzonder gevaarzettend en daarmee ernstig feit. Verdachte heeft een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan, die relatief goed is afgelopen. Door alert optreden van omwonenden is het bij materiële schade gebleven. De woning van de ouders van verdachte is een twee-onder-één-kap woning, die in een woonwijk staat. Op het tijdstip van de brand, omstreeks 21.15 uur, konden veel omwonenden in hun woning aanwezig zijn. Dergelijke feiten behoren tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. De ervaring leert dat mensen die dergelijke branden van dichtbij hebben meegemaakt, hiervan nog lange tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden. Brandstichting in een woning rechtvaardigt dan ook in beginsel oplegging van een vrijheidsstraf van lange duur.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
-
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vernieling, bedreiging (huiselijk geweld) en mishandeling.
-
Pro Justitia rapportage
Op 14 oktober 2024 is door drs. M.C.G. Smeets, GZ-psycholoog, een Pro Justitia rapportage opgemaakt. Uit die rapportage komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis met recidiverende episodes, ernstig, een posttraumatische stress-stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen (alcohol en cocaïne) ernstig in vroege remissie. Daarnaast is er sprake van sociaalmaatschappelijke factoren, zoals inadequate behuizing en psychische en lichamelijke mishandeling door vader. De klachten hebben een chronisch karakter en vinden zeer waarschijnlijk hun oorsprong in hechtingsproblematiek als gevolg van een ongezonde onveilige thuissituatie met verbaal en fysiek geweld van vader.
Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van deze stoornissen. In 2015/2016 nemen bovengenoemde klachten in ernst toe, waardoor verdachte op verzoek van moeder in 2017 weer thuis komt wonen. Hoewel het doel was dat hij zou herstellen en zich beter zou gaan voelen, lukt dat niet, omdat er een hoge mate van spanning in de thuissituatie is en het verbaal en fysiek geweld van vader naar hem, volgens verdachte en moeder, zich doorzet tot heden. Ondanks de hoge inzet van niet effectieve copingmechanismen, waaronder het gebruik van middelen, nemen zijn klachten toe, kan hij zijn emoties niet ontladen en verergert de situatie thuis. De stoornissen die verdachte heeft, hebben een internaliserend karakter, dat zich in 2020 zelfs geuit heeft in een zelfmoordpoging. Externaliserend gedrag als impulsregulatie of agressieregulatieproblemen passen niet bij deze stoornissen, waar de zelfcontrole vanuit de posttraumatische stressklachten juist hoog is, omdat men elk moment alert en voorbereid is op gevaar. Echter onder invloed van middelen merkt verdachte dat zijn zelfcontrole afneemt. Hij laat zich slaan of bedreigen als hij nuchter is, maar als hij onder invloed is, weert hij zich af of slaat terug. In het (recente) verleden zijn confrontaties uitgemond in dreiging met geweld en feitelijk geweld.
Geadviseerd wordt om feit 1 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van feit 2 wordt geen advies gegeven, omdat verdachte dit feit ontkent. Het risico op recidive in geweld, ernstig lichamelijk letsel en/of acuut dreigend geweld ingeschat op laag-matig. Indien verdachte weer thuis met zijn ouders zou gaan wonen wordt het risico op recidive in geweld, ernstig lichamelijk letsel en/of acuut dreigend geweld ingeschat op matig-hoog.
De verwachting is dat het risico op recidive in geweld, ernstig lichamelijk
letsel en/of acuut dreigend geweld af zal nemen als verdachte naast het betrekken van
een eigen woonplek, behandeld wordt voor verslavingsproblematiek en de posttraumatische stress- en depressieve klachten.
Hoewel verdachte in het verleden op geen enkele wijze heeft willen meewerken aan een klinische of ambulante behandeling, lijkt hij nu een andere houding te hebben aangenomen. Nu hij voor het eerst over zijn jeugdtrauma’s en de posttraumatische stressklachten heeft gepraat, lijkt hij open te staan en gemotiveerd te zijn voor therapie.
Door de psycholoog wordt geadviseerd om in eerste instantie in te zetten op de verslavingsproblematiek. Verdachte is nu in vroege remissie, maar vanwege de ernst en chroniciteit wordt een medicatieconsult met een psychiater over aversiemiddelen en middelen tegen alcoholzucht geadviseerd met daarnaast toezicht door middel van urinecontroles bij de reclassering. Naast het medicatieconsult en toezicht wordt een therapeutische behandeling, die onder andere is gericht op het vergroten van inzicht in de verslavingsproblematiek, het aanleren van effectieve copingmechanismen en het leren reguleren van emoties geadviseerd. Voor verdachte zou een groepsgerichte behandeling een meerwaarde kunnen hebben.
Voor de posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis wordt, vanwege de
ernst en het chronische karakter, een intensieve therapievorm met een langere behandelduur, denk aan psychotherapie, geadviseerd. EMDR zou ook kunnen helpen bij het verminderen van de heftigheid van de spanningsklachten.
Het is van belang dat bovengenoemde behandelingen in een verplicht kader worden opgenomen, omdat verdachte anders opnieuw voortijdig kan afhaken. De belangrijkste risicofactor, het thuis wonen en daardoor contact met vader, wordt ondervangen doordat verdachte na zijn detentie via zijn tante een zelfstandige woning kan krijgen.
De psycholoog adviseert om voornoemde behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel te laten plaatsvinden. Gedacht wordt aan een behandelduur van minimaal een jaar. Ook wordt geadviseerd om in de reclasseringsvoorwaarden urinecontroles op te nemen.
-
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 november 2024, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker en haar toelichting daarop ter terechtzitting.
Er is sprake van een delictpatroon aangaande agressiedelicten, gepleegd onder invloed van middelen. Verdachte is eerder veroordeeld voor huiselijk geweld gericht tegen zijn vader. Er is destijds een tijdelijk huisverbod opgelegd en verdachte is in 2021 veroordeeld met als bijzondere voorwaarde een reclasseringstoezicht en behandelverplichting. Dit toezicht is na
een maand retour gezonden omdat verdachte afspraken niet nakwam.
Criminogene factoren zijn gelegen in het contact tussen verdachte en zijn vader,
verslavingsproblematiek en psychische problemen. Er is sprake van langdurige systeemproblematiek tussen verdachte en zijn vader en een ongezonde thuissituatie. Verdachte woonde voor detentie bij zijn ouders. Hier kan hij niet terugkeren. Hij zal
na detentie in zijn eigen woning gaan wonen. Dit ziet de reclassering als een beschermende factor, aangezien het contact met zijn vader een risicofactor is. Er is reeds jarenlang sprake van problematisch drugs- en alcoholgebruik en ten tijde van de tenlastelegging was verdachte onder invloed van alcohol. Verdachte erkent dat zijn gebruik invloed heeft op zijn impulsiviteit, woede en psychische problematiek. Eerder ingezette hulpverlening heeft geen gedragsverandering teweeg gebracht. Verdachte toont zich nu echter gemotiveerd om aan zijn verslavingsproblematiek te werken en de verwachting is dat abstinentie van middelen een positief effect zal hebben op zijn psychische klachten en algemeen functioneren.
De reclassering vindt ambulante behandeling gericht op verslavingsproblematiek dan ook geïndiceerd. Verdachte is nu in vroege remissie, maar vanwege de ernst en chroniciteit wordt naast ambulante verslavingsbehandeling een medicatieconsult met een psychiater over aversiemiddelen en middelen tegen alcoholzucht geadviseerd, evenals urinecontroles. De behandeling kan zich richten op het vergroten van inzicht in de verslavingsproblematiek, het aanleren van effectieve copingmechanismen en het leren reguleren van emoties.
Voor de posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis wordt een intensieve
therapievorm met een langere behandelduur geadviseerd. Het is van belang dat bovengenoemde behandelingen in een verplicht kader worden opgenomen, omdat verdachte anders opnieuw voortijdig kan afhaken. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op letsel wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt, ondanks het eerder mislukken van een begeleidingstraject, ingeschat als laag, omdat verdachte nu aangeeft voornemens te zijn om medewerking te verlenen aan een behandeltraject en open te staan voor een reclasseringstoezicht.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, drugsverbod, alcoholverbod en een contactverbod met vader.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de reclassering over en neemt daarbij tot uitgangspunt dat beide feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk moet worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke strafdeel dient als vergelding voor de gepleegde feiten, die ernstig zijn. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank realiseert zich dat aan verdachte eerder een dergelijke kans is geboden, die hij toen niet heeft gegrepen. Hoewel verdachte zich nu gemotiveerd toont voor behandeling is de rechtbank daar niet volledig van overtuigd geraakt, omdat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor een substantieel deel van wat aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank acht daarom een forse ‘stok achter de deur’ noodzakelijk en zal de duur van de proeftijd op drie jaren bepalen. De rechtbank zal geen contactverbod opleggen, omdat de noodzaak daarvan onvoldoende is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn omdat er – gelet op wat de psycholoog en de reclassering daarover in hun rapportages uiteen hebben gezet – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
feit 2 primair
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
14 (veertien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de veroordeelde gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Molenstraat 50 in Enschede. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door JusTact en/of Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen moment. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en
mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2024288231. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebezigd tot bewijs van de ten laste gelegde feiten, waarop de inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Feit 1 en feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 23 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever op pagina 6 e.v.
Op zaterdag 22 juni 2024 omstreeks 21:00 uur was ik beneden samen met mijn vrouw
in mijn woning aan de [adres 2] . [verdachte] was toen boven. Ik hoorde dat [verdachte] mijn vrouw riep en zei dat dat ze naar moest komen. Mijn vrouw is toen naar de trap gelopen. Ik liep ook naar de trap en riep naar onderaan de trap naar boven: "kom maar naar beneden". Toen ik dit riep zag ik dat [verdachte] plotseling de trap af stormde. Ik stond samen met mijn vrouw onderaan de trap. Mijn vrouw had gelijk door dat het mis zou gaan en vluchtte de voordeur uit. Ik stond nog in de hal onderaan de trap. Ik zag dat [verdachte] op mij afkwam en mij een trap gaf op mijn borst toen hij bijna beneden was. Ik voelde pijn aan mijn borst. [verdachte] schopte mij meerdere malen en maakte stekende bewegingen in mijn richting met zijn rechter arm. Op een gegeven moment voelde ik een stekende pijn in mijn linker boven arm. Ik keek naar mijn arm en zag dat mijn arm bloedde.
Ik keek weer naar [verdachte] en zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had. Ik zag dat het lemmet van het mes ongeveer 5 centimeter was.
Ik ben in totaal twee keer gestoken met het mes in mijn linker boven arm. Een (1) keer
aan de voorkant en een keer aan de achterkant.
Ik vluchtte uit de woning door de deur van de garage. Ik rende in de richting van de buren.
Er stond een jerrycan Aspen in mijn schuur los van de woning. De jerrycan die in de schuur stond is nu weg.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 23 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige op pagina 42 e.v.
Op zaterdag 22 juni 2024, omstreeks 20:30 uur zat ik in de tuin. Mijn tuin grenst direct aan de oprit van mijn buren, de familie [slachtoffer 1] , welke wonen aan de [adres 2] .
Ik ben naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan en zag dat hij buiten voor zijn woning stond. Ik heb hem mee naar mijn woning genomen. Zijn vrouw bleek al in mijn woning te zijn.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 december 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Ik heb op 22 juni 2024 mijn vader tegen de borst getrapt. Het klopt dat ik omstreeks 21.15 uur die avond de woning van mijn ouders aan de [adres 2] heb verlaten. Tussen 20.45 uur en 21.15 uur ben ik in die woning geweest.
4.
Het geschrift, te weten (medische) informatie van de huisartsenpraktijk [bedrijf] betreffende de patiënt [slachtoffer 1] van 24 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven op pagina 13 e.v.
24-06-24 Het weekend van 22-23 juni is pt aangevallen door zijn zoon met een mes. Li
arm 2x snijwond van 3cm ongeveer.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 23 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige op pagina 22 e.v.
Op zaterdag 22 juni 2024, omstreeks 21:15 uur zag ik dat [verdachte] vanaf de oprit van zijn woning, [adres 2] , richting de [adres 5] liep.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige op pagina 24 e.v.
Ik was bij mijn vader in de woning aan de [adres 3] . Het was zaterdag 22 juni 2024, omstreeks 20:40 uur. Ik zat samen met mijn vader op de bank in de woonkamer. We keken televisie toen we een hard gerommel bij de buren van nummer [adres 2] hoorden. Mijn vader heeft een twee onder 1 kap woning.
Ik belde om 20:43 uur naar 112 en sprak de politie. Ik deed de melding. Mijn vader zei dat hij zag dat de buurman van nummer [adres 2] eveneens via zijn oprit weg liep en zag dat de buurman een doek tegen zijn bovenarm hield.
Ik denk dat het ongeveer 45 minuten rustig was toen ik zag dat de buurjongen, [verdachte] van nummer [adres 2] via zijn oprit weg liep. 2 a 3 minuten later hoorde ik mijn broer naar mijn vader roepen vanaf onze zolder dat er brand was bij de buren. Hij zei dat er rook vanaf de eerste verdieping van de buren bij hem via het openstaande raam naar binnen kwam. Ik zag dat mijn vader naar boven liep. Ik liep ook naar boven. Mijn vader riep dat ik de brandweer moest bellen. Ik ben naar beneden gelopen en belde de brandweer om 21:25 uur.
Gedurende de hierboven omschreven situatie appte ik met een huisgenoot in [plaats] . Ik
heb hem toen geappt om 21:22 uur dat ik zag dat de buurjongen [verdachte] , naar buiten liep.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant op pagina 29 e.v.
Op 22 juni 2024 omstreeks 20:45 uur kreeg ik, samen met andere eenheden het verzoek te gaan naar de [adres 2] . Dit in verband met een huiselijk geweld situatie.
Aangekomen op de [adres 5] , zag ik dat de verdachte op de [adres 6] stond en dat verbalisant [verbalisant 2] haar stroomstootwapen op de verdachte gericht had. Ik kwam op dat
moment net aangereden en op het moment dat ik van de motor afstapte zag ik dat de
verdachte was geraakt door het stroomstootwapen en zag hem naar de grond vallen. Ik
zag dat verbalisant [verbalisant 3] naar de verdachte ging en ik ben toen ook naar de verdachte gegaan om hem samen te boeien. Toen de verdachte geboeid was en wij hem rechtop zetten, zag ik dat er rook achter de woning vandaan kwam van de [adres 2] . Op dat moment hoorde ik ook de meldkamer vragen of wij rook zagen omdat daar meldingen van binnen kwamen. Dit is toen bevestigd.
8.
Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten op pagina 52 e.v.
Op 22 juni 2024, omstreeks 21.15 uur, zagen wij dat er een man de [adres 5] kwam op gelopen. Wij dachten meteen dit is [verdachte] . Wij spraken [verdachte] aan, hierna te noemen verdachte, en wij zagen dat hij reageerde. Wij liepen richting de verdachte en wij zagen dat hij zich meteen begon op te winden. Wij hoorden hem zeggen dat hij niet met ons mee ging en dat hij niets had gedaan. Wij vertelden dat hij is aangehouden voor mishandeling. Wij hoorden dat hij begon te schreeuwen met de woorden: 'maak me dood dan'. Wij hoorden dat hij dit een paar keer herhaalde en steeds agressiever werd. Wij hoorden dat hij niet wilde meewerken. Wij riepen meerdere malen naar de verdachte dat hij moest luisteren maar hij reageerde hier totaal niet op. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , mijn stroomstootwapen gepakt en gericht op de verdachte. Ik schreeuwde naar hem dat hij nu moest gaan luisteren. Ik zag en hoorde dat de verdachte totaal niet naar mij luisterde. Hij leek zijn agressie op te bouwen en ik zag dat de verdachte naar meerdere waarschuwingen voor politiegeweld en met de taser niet met ons mee wilde werken. Hierop besloot ik om de verdachte te taseren. Wij zagen dat de verdachte verstijfde en op de grond viel. Ik zag dat verdachte weer omhoog kwam en diende nogmaals stroom toe. Verbalisant [verbalisant 3] en collega [verbalisant 1] hebben de verdachte op de grond gefixeerd en uiteindelijk handboeien omgedaan. Wij liepen met de verdachte richting ons dienstvoertuig en zagen ineens dat er enorm veel rook bij de woning van de ouders van [verdachte] vandaan kwam. Wij zagen dat de rook zich snel ontwikkelde.
9.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 2] van verbalisant [verbalisant 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant op pagina 83 ev.
Op zondag 23 juni 2024 om 10:54 uur kwam ik, naar aanleiding van een brandstichting,
voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] . Het betrof een in deze een hoekwoning twee onder één kap, rechts, gelegen tussen en nabij andere woningen.
Aan de ramen en de deuren en het hang- en sluitwerk aan de voor- en achterzijde van de woning werd geen (braak) schade waargenomen ontstaan door en of passend bij verbreking dan wel een poging daartoe.
Onderzoek binnen
Deze garage was rechts aan de woning aangebouwd en middels een tussendeur was de rest van deze woning te betreden.
Ik zag na het openen van de garagedeur een topper liggen. Met topper bedoel ik een dun matras welke over een normale matras gelegd kan worden. Ik zag dat deze topper door vuur en of diens hitte was aangetast. Ik zag hierop diverse brandschade. Ik rook tevens een brandlucht. Ook heb ik deze topper onderzocht op de aanwezigheid van een brandversnellend middel dan wel een ontbrandbare stof. Deze werd waargenomen.
Op de begane grond, woonkamer en open keuken zag ik dat er beroeting waarneembaar was op een hoog niveau.
Ik zag dat in de hal de opgang/ trap naar de eerste verdieping was gelegen en was aangetast door beroeting. Ik rook een rook- brandlucht. Ik zag op deze trap naar de eerste verdieping een riem liggen en diverse verstoring van een verbrand materiaal.
Ik zag dat alle ruimtes op de eerste verdieping door rookontwikkeling waren aangetast. Ik
rook hier een rook- en brandlucht. Tevens rook ik een brandstoflucht.
Ik zag in de ouderslaapkamer brandschade op het tweepersoons bed. Ik zag dat de matrassen en het bed textiel was aangetast door vuur en of diens hitte. Ik zag diverse inbrandingen in deze matrassen. Echter alles was hier door beroeting aangetast. De ventilator boven het bed had smeltschade. De airco-unit was door warmte-inwerking aangetast en hierdoor naar beneden gevallen, hangend aan leidingen. Hier in deze slaapkamer bevond zich de primaire brandhaard, op het bed. Ik zag door onderzoek een deel van een gesmolten jerrycan. Deze was omwikkeld met textiel. Door het textiel te verwijderen zag ik de bodem van een oranje jerrycan. De bovenzijde was geheel niet meer aanwezig en was gesmolten gezien het totaalbeeld.
In deze slaapkamer, op het bed ben ik begonnen met een onderzoek gericht op vluchtige
stoffen. In deze slaapkamer op het bed en met name bij het voeteneind heb ik verbalisant met
een PID meter metingen verricht en waarden waargenomen. Aan de hand van deze metingen
heb verbalisant een monster veiliggesteld in een daarvoor bestemde glazen pot
(AANH5837NL) en voorzien van een zegel ( [nummer 1] ) en zaakgegevens.
Gezien de situatie was het mogelijk dat de brand had kunnen overslaan en of doorontwikkelen. Door de brand en of rookontwikkeling was het mogelijk dat er gevaar voor goederen en of personen zou kunnen ontstaan in de omgeving van deze door vuur aangetaste woning. Op deze locatie waren voldoende ontbrandbare stoffen/ middelen. Gezien de situatie was het mogelijk dat de brand had kunnen overslaan binnen deze woning en naar de naast gelegen woning.
Het meest aannemelijke was dat brand was ontstaan door het opzettelijk bijbrengen en/of achterlaten van vuur in enigerlei vorm. Hierbij was gebruik gemaakt van een vluchtige stof/ ontbrandbare stof.
10.
De verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Nijverdal op 22 juni 2024, opgemaakt en ondertekend op 15 juli 2024 door ing. J. Dogger, als deskundige chemisch brandonderzoek verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, op pagina 97 e.v. van het aanvullend procesdossier.
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
11.
Het geschrift, te weten brandrapport [nummer 2] van Brandweer Twente, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven op pagina 101 e.v.
[afbeelding]