6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader. Nadat zijn moeder de woning uit was gevlucht heeft verdachte zijn vader tegen de borst getrapt en vervolgens in zijn arm gestoken. Daarna vluchtte ook zijn vader de woning uit en heeft verdachte brand gesticht in de slaapkamer van zijn ouders. Hoewel op dat moment niemand anders in de woning aanwezig was, waren er wel drie personen aanwezig in de naastgelegen woning. Een van hen heeft de brandweer gebeld. Brandstichting is een bijzonder gevaarzettend en daarmee ernstig feit. Verdachte heeft een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan, die relatief goed is afgelopen. Door alert optreden van omwonenden is het bij materiële schade gebleven. De woning van de ouders van verdachte is een twee-onder-één-kap woning, die in een woonwijk staat. Op het tijdstip van de brand, omstreeks 21.15 uur, konden veel omwonenden in hun woning aanwezig zijn. Dergelijke feiten behoren tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. De ervaring leert dat mensen die dergelijke branden van dichtbij hebben meegemaakt, hiervan nog lange tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden. Brandstichting in een woning rechtvaardigt dan ook in beginsel oplegging van een vrijheidsstraf van lange duur.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
-
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vernieling, bedreiging (huiselijk geweld) en mishandeling.
-
Pro Justitia rapportage
Op 14 oktober 2024 is door drs. M.C.G. Smeets, GZ-psycholoog, een Pro Justitia rapportage opgemaakt. Uit die rapportage komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis met recidiverende episodes, ernstig, een posttraumatische stress-stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen (alcohol en cocaïne) ernstig in vroege remissie. Daarnaast is er sprake van sociaalmaatschappelijke factoren, zoals inadequate behuizing en psychische en lichamelijke mishandeling door vader. De klachten hebben een chronisch karakter en vinden zeer waarschijnlijk hun oorsprong in hechtingsproblematiek als gevolg van een ongezonde onveilige thuissituatie met verbaal en fysiek geweld van vader.
Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van deze stoornissen. In 2015/2016 nemen bovengenoemde klachten in ernst toe, waardoor verdachte op verzoek van moeder in 2017 weer thuis komt wonen. Hoewel het doel was dat hij zou herstellen en zich beter zou gaan voelen, lukt dat niet, omdat er een hoge mate van spanning in de thuissituatie is en het verbaal en fysiek geweld van vader naar hem, volgens verdachte en moeder, zich doorzet tot heden. Ondanks de hoge inzet van niet effectieve copingmechanismen, waaronder het gebruik van middelen, nemen zijn klachten toe, kan hij zijn emoties niet ontladen en verergert de situatie thuis. De stoornissen die verdachte heeft, hebben een internaliserend karakter, dat zich in 2020 zelfs geuit heeft in een zelfmoordpoging. Externaliserend gedrag als impulsregulatie of agressieregulatieproblemen passen niet bij deze stoornissen, waar de zelfcontrole vanuit de posttraumatische stressklachten juist hoog is, omdat men elk moment alert en voorbereid is op gevaar. Echter onder invloed van middelen merkt verdachte dat zijn zelfcontrole afneemt. Hij laat zich slaan of bedreigen als hij nuchter is, maar als hij onder invloed is, weert hij zich af of slaat terug. In het (recente) verleden zijn confrontaties uitgemond in dreiging met geweld en feitelijk geweld.
Geadviseerd wordt om feit 1 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van feit 2 wordt geen advies gegeven, omdat verdachte dit feit ontkent. Het risico op recidive in geweld, ernstig lichamelijk letsel en/of acuut dreigend geweld ingeschat op laag-matig. Indien verdachte weer thuis met zijn ouders zou gaan wonen wordt het risico op recidive in geweld, ernstig lichamelijk letsel en/of acuut dreigend geweld ingeschat op matig-hoog.
De verwachting is dat het risico op recidive in geweld, ernstig lichamelijk
letsel en/of acuut dreigend geweld af zal nemen als verdachte naast het betrekken van
een eigen woonplek, behandeld wordt voor verslavingsproblematiek en de posttraumatische stress- en depressieve klachten.
Hoewel verdachte in het verleden op geen enkele wijze heeft willen meewerken aan een klinische of ambulante behandeling, lijkt hij nu een andere houding te hebben aangenomen. Nu hij voor het eerst over zijn jeugdtrauma’s en de posttraumatische stressklachten heeft gepraat, lijkt hij open te staan en gemotiveerd te zijn voor therapie.
Door de psycholoog wordt geadviseerd om in eerste instantie in te zetten op de verslavingsproblematiek. Verdachte is nu in vroege remissie, maar vanwege de ernst en chroniciteit wordt een medicatieconsult met een psychiater over aversiemiddelen en middelen tegen alcoholzucht geadviseerd met daarnaast toezicht door middel van urinecontroles bij de reclassering. Naast het medicatieconsult en toezicht wordt een therapeutische behandeling, die onder andere is gericht op het vergroten van inzicht in de verslavingsproblematiek, het aanleren van effectieve copingmechanismen en het leren reguleren van emoties geadviseerd. Voor verdachte zou een groepsgerichte behandeling een meerwaarde kunnen hebben.
Voor de posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis wordt, vanwege de
ernst en het chronische karakter, een intensieve therapievorm met een langere behandelduur, denk aan psychotherapie, geadviseerd. EMDR zou ook kunnen helpen bij het verminderen van de heftigheid van de spanningsklachten.
Het is van belang dat bovengenoemde behandelingen in een verplicht kader worden opgenomen, omdat verdachte anders opnieuw voortijdig kan afhaken. De belangrijkste risicofactor, het thuis wonen en daardoor contact met vader, wordt ondervangen doordat verdachte na zijn detentie via zijn tante een zelfstandige woning kan krijgen.
De psycholoog adviseert om voornoemde behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel te laten plaatsvinden. Gedacht wordt aan een behandelduur van minimaal een jaar. Ook wordt geadviseerd om in de reclasseringsvoorwaarden urinecontroles op te nemen.
-
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 november 2024, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker en haar toelichting daarop ter terechtzitting.
Er is sprake van een delictpatroon aangaande agressiedelicten, gepleegd onder invloed van middelen. Verdachte is eerder veroordeeld voor huiselijk geweld gericht tegen zijn vader. Er is destijds een tijdelijk huisverbod opgelegd en verdachte is in 2021 veroordeeld met als bijzondere voorwaarde een reclasseringstoezicht en behandelverplichting. Dit toezicht is na
een maand retour gezonden omdat verdachte afspraken niet nakwam.
Criminogene factoren zijn gelegen in het contact tussen verdachte en zijn vader,
verslavingsproblematiek en psychische problemen. Er is sprake van langdurige systeemproblematiek tussen verdachte en zijn vader en een ongezonde thuissituatie. Verdachte woonde voor detentie bij zijn ouders. Hier kan hij niet terugkeren. Hij zal
na detentie in zijn eigen woning gaan wonen. Dit ziet de reclassering als een beschermende factor, aangezien het contact met zijn vader een risicofactor is. Er is reeds jarenlang sprake van problematisch drugs- en alcoholgebruik en ten tijde van de tenlastelegging was verdachte onder invloed van alcohol. Verdachte erkent dat zijn gebruik invloed heeft op zijn impulsiviteit, woede en psychische problematiek. Eerder ingezette hulpverlening heeft geen gedragsverandering teweeg gebracht. Verdachte toont zich nu echter gemotiveerd om aan zijn verslavingsproblematiek te werken en de verwachting is dat abstinentie van middelen een positief effect zal hebben op zijn psychische klachten en algemeen functioneren.
De reclassering vindt ambulante behandeling gericht op verslavingsproblematiek dan ook geïndiceerd. Verdachte is nu in vroege remissie, maar vanwege de ernst en chroniciteit wordt naast ambulante verslavingsbehandeling een medicatieconsult met een psychiater over aversiemiddelen en middelen tegen alcoholzucht geadviseerd, evenals urinecontroles. De behandeling kan zich richten op het vergroten van inzicht in de verslavingsproblematiek, het aanleren van effectieve copingmechanismen en het leren reguleren van emoties.
Voor de posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis wordt een intensieve
therapievorm met een langere behandelduur geadviseerd. Het is van belang dat bovengenoemde behandelingen in een verplicht kader worden opgenomen, omdat verdachte anders opnieuw voortijdig kan afhaken. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op letsel wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt, ondanks het eerder mislukken van een begeleidingstraject, ingeschat als laag, omdat verdachte nu aangeeft voornemens te zijn om medewerking te verlenen aan een behandeltraject en open te staan voor een reclasseringstoezicht.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, drugsverbod, alcoholverbod en een contactverbod met vader.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de reclassering over en neemt daarbij tot uitgangspunt dat beide feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk moet worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke strafdeel dient als vergelding voor de gepleegde feiten, die ernstig zijn. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank realiseert zich dat aan verdachte eerder een dergelijke kans is geboden, die hij toen niet heeft gegrepen. Hoewel verdachte zich nu gemotiveerd toont voor behandeling is de rechtbank daar niet volledig van overtuigd geraakt, omdat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor een substantieel deel van wat aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank acht daarom een forse ‘stok achter de deur’ noodzakelijk en zal de duur van de proeftijd op drie jaren bepalen. De rechtbank zal geen contactverbod opleggen, omdat de noodzaak daarvan onvoldoende is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn omdat er – gelet op wat de psycholoog en de reclassering daarover in hun rapportages uiteen hebben gezet – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.