ECLI:NL:RBOVE:2024:6906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
08.308491.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor moord met voorbedachten rade en medeplegen

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte 1], die samen met [medeverdachte 1] wordt beschuldigd van moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte 1] op 2 juli 2018 in Enschede, met voorbedachten rade en in vereniging met [medeverdachte 1], [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen drie kogels in het hoofd en lichaam van het slachtoffer te schieten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaren, waarbij ook een schadevergoeding van 60.000 euro aan de nabestaanden is opgelegd. De zaak is complex, met meerdere zittingen en getuigenverklaringen, en de rechtbank heeft uitgebreid stilgestaan bij de bewijsmiddelen, waaronder DNA-onderzoek en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van [verdachte 1] en [medeverdachte 1] bij de moord, en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. De rechtbank heeft ook de emotionele impact van de moord op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.308491.21 (P)
Datum vonnis: 20 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [verblijfplaats] ,
[adres 1]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 februari 2022, 10 mei 2022, 19 juli 2022, 30 september 2022, 19 december 2022,
17 maart 2023, 13 juni 2023, 5 september 2023, 14 november 2023, 30 januari 2024, 4 maart 2024, 24 mei 2024, 20 juni 2024, 26 juli 2024, 15 oktober 2024, 16 oktober 2024, 29 oktober 2024, 11 november 2024, 12 november 2024 en 6 december 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. van der Wal, advocaat in Hengelo (O), naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen door
mr. J.P.M. Denissen, advocaat in Eersel, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 30 januari 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van
2 juli 2018 tot en met 3 juli 2018, al dan niet samen met een of meer anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (verder ook: [slachtoffer] ) heeft gedood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 3 juli 2018 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen drie, althans een of meer, kogels in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten.

3.De bewijsmotivering

Algemeen
Op 3 juli 2018 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in de woning aan [adres 2] . [slachtoffer] is door vuurwapengeweld om het leven gekomen.
Naar aanleiding van deze gebeurtenis is het onderzoek Letland gestart. Verdachte (verder ook: [verdachte 1] ), [medeverdachte 1] (verder ook: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (verder ook: [medeverdachte 2] ) zijn verdachten in dit onderzoek.
Aan allen is het medeplegen van moord dan wel doodslag ten laste gelegd. Aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is subsidiair medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag ten laste gelegd.
In alle zaken wordt op 20 december 2024 vonnis gewezen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze verdachten in strafrechtelijke zin betrokken zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] , en zo ja, hoe deze betrokkenheid dan moet worden gekwalificeerd.
3.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit - het medeplegen van het opzettelijk en met voorbedachte rade doden van [slachtoffer] - wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte 1] moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. [verdachte 1] ontkent het hem tenlastegelegde en op grond van het dossier is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om hem te veroordelen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
De politie heeft aan de hand van verkregen onderzoeksresultaten een tijdlijn opgesteld van de gebeurtenissen vanaf de nacht van 1 juli 2018 op 2 juli 2018.
Historische verkeersgegevens
[medeverdachte 2] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Als hieronder wordt verwezen naar een telefoon(nummer) van [medeverdachte 2] , wordt dit telefoonnummer bedoeld.
[verdachte 1] maakt gebruik van twee telefoonnummers: [telefoonnummer 2] (hierna ook: [telefoonnummer 2] ) en [telefoonnummer 3] (hierna ook: [telefoonnummer 3] ). Als hieronder wordt verwezen naar de telefoon(nummers) van [verdachte 1] , zal steeds aangegeven worden welk nummer, weergegeven met de laatste vier cijfers, wordt bedoeld.
[medeverdachte 1] maakt gebruik van de telefoons van anderen; ook dit zal hieronder worden benoemd.
Mishandeling van [medeverdachte 1]
De politie ontvangt op 2 juli 2018 een melding van een ruzie aan de [adres 3] ter hoogte van [locatie] . Wanneer de politie om 01.44 uur ter plaatse komt, treffen zij [medeverdachte 1] en [slachtoffer] aan. [medeverdachte 1] is door [slachtoffer] mishandeld en mist één of twee tanden. [medeverdachte 1] wil daarvan geen aangifte doen. Getuige [getuige 1] (hierna ook: [getuige 1] ) hoort [medeverdachte 1] steeds zeggen: ”Krijg de hartkanker, ik steek je neer en ik maak je af”. De mishandeling is ook gezien en gehoord door [getuige 2] (hierna ook: [getuige 2] ), [getuige 3] (hierna ook: [getuige 3] ) en door [getuige 4] (hierna ook: [getuige 4] ) die in een (studenten)huis naast [locatie] wonen. Zij nemen [medeverdachte 1] mee naar binnen. [slachtoffer] trapt daar tegen de deur en schreeuwt dat [medeverdachte 1] moet komen. [getuige 1] hoort [medeverdachte 1] vanaf boven onder andere schreeuwen: “Ik maak je af, ik maak je dood”. [getuige 4] hoort dat [medeverdachte 1] zegt: “Dan vermoord ik je”. [medeverdachte 1] zegt ook dat zij wel twee homo’s kent die in staat zijn voor haar een moord te plegen. [medeverdachte 1] belt om 02.24 uur met de telefoon van [getuige 2] naar [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Om 02.40 uur stuurt [medeverdachte 1] een sms met de telefoon van [getuige 2] naar [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Tussen 03.09 uur en 03.27 uur belt en smst [medeverdachte 1] meerdere keren naar [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ), steeds met de telefoon van [getuige 2] . [medeverdachte 1] wordt door [verdachte 1] en [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) opgehaald.
Gang naar [adres 2]
[medeverdachte 1] durft niet alleen in de woning aan [adres 2] waar zij en [slachtoffer] samenwonen, te zijn. [verdachte 1] belt [medeverdachte 2] die onderweg naar [adres 2] wordt opgepikt. [verdachte 1] , [naam 1] en [medeverdachte 2] gaan met [medeverdachte 1] mee de woning binnen en [verdachte 1] controleert de bovenverdieping op aanwezigheid van [slachtoffer] . Die wordt niet in de woning aangetroffen. [verdachte 1] en [naam 1] verlaten vervolgens de woning, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijven achter. Om 5.10 uur hoort een buurtbewoner, [naam 2] (hierna ook: [naam 2] ), iemand schreeuwen achter de woning van [medeverdachte 1] en [slachtoffer] . Om 5.34 uur wordt er met de telefoon van [medeverdachte 2] gebeld naar [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Dit gesprek duurt 328 seconden. Om 6.00 uur hoort een buurtbewoner, [naam 3] (hierna ook: [naam 3] ) een mannenstem schreeuwen: “ [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] ”. Tussen 6.10 uur en 6.14 uur wordt met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] meerdere keren naar [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) gebeld. Om 6.21 uur belt [slachtoffer] naar [getuige 1] . De telefoon van [slachtoffer] straalt hierbij een mast aan die zich bevindt aan de [adres 4] . De woning aan [adres 2] ligt in het dekkingsgebied van deze mast. Om 6.30 uur ziet getuige [getuige 5] (hierna ook: [getuige 5] ) dat [slachtoffer] met zijn sleutel de woning binnengaat. Om 6.47 uur stuurt [slachtoffer] een WhatsAppbericht naar [getuige 1] met de volgende inhoud: “broer ik heb een probleem gaat niet om. hadel”. Tussen 6.50 uur en 6.55 uur belt [slachtoffer] vijf keer naar zijn vader [vader van slachtoffer] op twee verschillende nummers, maar die neemt niet op. Om 7.19 uur schakelt de telefoon van [slachtoffer] uit omdat de batterij leeg is. Om 7.22 uur wordt er met de telefoon van [medeverdachte 2] een sms-bericht gestuurd naar de telefoon van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) met de volgende inhoud: “Als je dit leest wil je dan hier komen hij is hier”. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt op dat moment een zendmast aan de [adres 5] aan. De woning aan [adres 2] ligt in het dekkingsgebied van deze mast. Omstreeks 8.00 uur ziet [getuige 5] dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de [supermarkt] zijn. [getuige 5] hoort [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] zeggen: “hij moet jouw huis uit”. Om 10.02 uur schakelt de telefoon van [slachtoffer] weer in. Om 10.19 uur wordt met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] een sms-bericht met onbekende inhoud naar het telefoontoestel van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) gestuurd. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt op dat moment aan op de zendmast aan de [adres 5] . Om 10.21 uur belt [naam 4] (hierna ook: [naam 4] ) naar het nummer van [slachtoffer] . Er vindt een kort gesprek plaats tussen [slachtoffer] en [naam 4] over een kabel.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Om 10.46 uur wordt met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] opnieuw een sms-bericht met onbekende inhoud naar [verdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) gestuurd. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt op dat moment de zendmast aan de [adres 5] aan. Het is onbekend welke zendmast de telefoon van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) op dat moment aanstraalt. Om 10.58 uur verlaten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lopend de woning aan [adres 2] . Zij verplaatsen zich in de richting van de wijk Boswinkel in Enschede. Met de telefoon van [medeverdachte 2] belt zij om 11.02 uur naar haar moeder, [naam 5] . Vervolgens, om 11.04 uur en om 11.06 uur, belt zij naar [naam 6] (hierna ook: [naam 6] ). Om 11.25 uur en tussen 11.47 uur en 11.51 uur belt [medeverdachte 1] nog een aantal keren met de telefoon van [medeverdachte 2] naar haar moeder. [naam 6] belt om 10.53 uur naar het nummer van [medeverdachte 2] . Het nummer [telefoonnummer 1] van [medeverdachte 2] wordt dan nog gebruikt in een telefoon met IMEI: [IMEI-nummer 1] . De laatste registratie van dit telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 1] van [medeverdachte 2] is om 11.54 uur. Dit toestel is niet meer teruggevonden.
[medeverdachte 1] wordt door haar moeder tussen 12.05 uur en 12.15 uur opgehaald bij de [bedrijf 1] , [medeverdachte 2] is dan inmiddels niet meer bij haar. Samen met haar moeder gaat zij naar de woning van haar oma aan de [adres 6] . Om 12.54 uur haalt [naam 6] [medeverdachte 1] daar op.
Samen gaan zij naar de woning van [naam 6] aan de [adres 7] .
[verdachte 1]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [verdachte 1] zit in een telefoon met IMEI: [IMEI-nummer 2] . Op
2 juli 2018 om 10.29 uur schakelt [verdachte 1] deze telefoon uit. Het nummer [telefoonnummer 3] zit in een telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 3] . Hierop ontvangt [verdachte 1] om 10.19 uur en 10.46 uur een sms-bericht verstuurd vanaf het telefoontoestel van [medeverdachte 2] . Om 10.19 uur straalt dit toestel een mast aan het [adres 8] aan. De woning van [verdachte 1] aan de [adres 9] , bevindt zich in het dekkingsgebied van deze zendmast. Welke zendmast aangestraald wordt om 10.46 uur is onbekend. De laatste registratie van het telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 3] en nummer [telefoonnummer 3] is op 2 juli 2018 om 11.06 uur. Dit toestel is niet meer terug gevonden.
Om 11.15 uur is [naam 7] (hierna ook [naam 7] ) bij de woning van [verdachte 1] aan de [adres 9] . Zij belt aan maar er wordt niet open gedaan. Om 11.26 uur belt zij [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) maar krijgt geen contact. Omstreeks 11.30 uur ziet [naam 7] [verdachte 1] met tassen naar zijn auto lopen. Zij is dan nog bij de woning van [verdachte 1] .
Op 2 juli 2018 om 13.03 schakelt de telefoon van [verdachte 1] met IMEI: [IMEI-nummer 2] en daaraan gekoppeld het nummer [telefoonnummer 2] weer in. Met deze telefoon zoekt [verdachte 1] naar “goedkoopste met Smartphone Enschede”. Om 14:32 is [verdachte 1] in Goor in een telefoonwinkel [bedrijf 2] . Om 17.13 uur maakt het nummer [telefoonnummer 3] gebruik van een nieuw telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 4] .
Aantreffen lichaam
Op 3 juli 2018 gaan de moeder van [medeverdachte 1] , [naam 8] (hierna ook [naam 8] ) en [naam 9] (hierna ook: [naam 9] ) naar de woning van [medeverdachte 1] aan [adres 2] . [naam 8] gaat naar boven en ziet in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning iemand liggen. Zij belt om 16.56 uur naar 112.
Verbalisanten komen ter plaatse en ruiken in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning een geur die zij herkennen als lijkgeur. Aan de rechterzijde naast het tweepersoonsbed ligt een man, op een dekbed, tussen het bed en het raam. De afstand tussen het bed en het raam is krap, ongeveer een halve meter. De man heeft een ontbloot bovenlijf, ligt met zijn gezicht naar beneden met boven zijn hoofd vlekken lijkend op opgedroogd bloed. In het achterhoofd, achter het linkeroor zien de verbalisanten een gat. Eén van hen probeert het been van de man aan de kant te schuiven en merkt dat het been stijf blijft. Op het been van de man staat de naam
“ [slachtoffer] ”getatoeëerd. Door de combinatie van bloed, geur en lijkstijfheid vermoeden de verbalisanten dat het slachtoffer reeds overleden was.
Uitlatingen [medeverdachte 1]
Op 3 juli 2018 omstreeks 17.25 uur belt [medeverdachte 1] met de telefoon van [naam 6] naar haar moeder. Zij hoort dan van haar moeder dat er een lichaam is gevonden in haar woning aan [adres 2] . In de nacht van 3 juli 2018 op 4 juli 2018 om 01.55 uur treffen verbalisanten [medeverdachte 1] aan in de woning van [naam 6] en nemen zij schiethanden van haar af. In het gesprek dat dan plaatsvindt doet [medeverdachte 1] verschillende uitlatingen over [slachtoffer] waaronder: “liefst steek ik hem dood”, “als ik hem vermoord los ik hem op in een badje met zoutzuur” en “weet je niet hoeveel dagen later je bent?”.
Onderzoek in de woning
De woning aan [adres 2] bestaat uit een begane grond, een eerste verdieping en een zolder die vanaf de overloop met een vlizo trap is te bereiken.
Achter de voordeur bevindt zich een gang. Aan de voordeur is geen braakschade waargenomen. Vanuit de gang kunnen de keuken en de woonkamer worden bereikt. Verder bevindt zich in de gang een trap. De trap geeft toegang tot de overloop op de eerste etage. Op de eerste etage aan de linker- en aan de rechter achterzijde bevinden zich slaapkamers.
Aan de linker voorzijde van de woning bevindt zich een badkamer. In de badkamer staat onder meer een stoel. Op de stoel en op de grond ernaast liggen diverse stukken textiel, waaronder een vest, een shirt met bloedvlekken en een bebloede handdoek. Aan de rechter voorzijde van de woning bevindt zich de slaapkamer waar het lichaam van [slachtoffer] is gevonden. Alle deuren op de eerste etage staan open.
Veiligstellen sporen
Op het tweepersoonsbed waarnaast [slachtoffer] wordt gevonden ligt een onderlaken met bloedsporen. Het onderlaken is veiliggesteld en voorzien van het sporenindentificatienummer (hierna: SIN) AAKU7863NL. Na het verwijderen van het onderlaken zijn twee afzonderlijke matrassen zichtbaar. De matrassen en de bedspiralen zijn verwijderd. Bij het hoofdeinde onder het rechterdeel van het bed ligt een verschoten huls. De huls is veiliggesteld en voorzien van SIN AAKQ1203NL. Vanwege de smalle ruimte is het bed verwijderd. Tussen het dekbed en achter het slachtoffer wordt een tweede verschoten huls gevonden. Deze huls is veiliggesteld en voorzien van SIN AAKQ1202NL. Onder het dekbed waar [slachtoffer] op ligt, wordt een derde verschoten huls aangetroffen. De huls is veiliggesteld en voorzien van SIN AAKU7858NL. Ook het dekbed is veiliggesteld en is voorzien van SIN AAJR7215NL. In het dekbed zijn perforaties aangetroffen. Rondom deze perforaties zijn met plakfolie kruitsporen veiliggesteld. Deze sporen zijn voorzien van SIN AAJR7184NL, SIN AAJR7217NL en SIN AAJR7216NL.
Sectie
Op 6 juli 2018 heeft prof. dr. W. Jacobs sectie verricht aan het lichaam van [slachtoffer] . Achter/ onder het linkeroor is een ovaalronde perforatie met een diameter van 8 mm zichtbaar. Dit letsel, letsel A, is uitgesneden en voorzien van SIN AAKD5669NL. Ter hoogte van de rechterlende is ook een ovaalronde perforatie met een diameter van 8 mm zichtbaar. Dit letsel B is eveneens uitgesneden en voorzien van SIN AAKD5668NL.
In het lichaam van [slachtoffer] worden drie kogels aangetroffen, namelijk bij het rechter slaapbeen, bij het rechterkaakgewricht en bij de rechterzijde van het strottenhoofd.
Er zijn drie kogelbanen geïdentificeerd:
  • van achter/onder het linkeroor naar het rechter slaapbeen;
  • van de rechterlende naar het rechter strottenhoofd;
  • rechter mondhoek naar achter het rechter kaakgewricht.
In ieder geval de kogelbaan van achter/onder het linkeroor naar het rechter slaapbeen is dodelijk geweest en had een direct incapaciterend karakter.
De vastgestelde doodsoorzaak van [slachtoffer] is craniocerebraal ballistisch trauma. De rechtbank begrijpt een schedel- en hersentrauma door een schotverwonding.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
3.3.2.1 Tactisch
Kort na de mishandeling door [slachtoffer] , heeft [medeverdachte 1] op straat [slachtoffer] met de dood bedreigd. Ook toen zij kort daarna in de buurt werd opgevangen in een woning aan de [adres 3] , heeft zij bedreigingen in zijn richting geuit waarbij ze zei dat ze twee homo's kende die wel in staat waren om een moord te plegen voor haar en hem in de kofferbak te stoppen en te vermoorden. [medeverdachte 1] belde met “de homo’s” die haar vervolgens kwamen halen met de auto.
[medeverdachte 1] belde op dat moment naar [verdachte 1] . Hij had op dat moment een homoseksuele relatie met [naam 1] . [verdachte 1] en [naam 1] hebben [medeverdachte 1] opgehaald bij de woning aan de [adres 3] om haar naar de woning aan [adres 2] te brengen. Onderweg hebben zij [medeverdachte 2] opgepikt. Aangekomen in die woning, heeft [verdachte 1] gekeken of [slachtoffer] aanwezig was. Dat bleek niet zo te zijn. [verdachte 1] heeft [medeverdachte 2] gevraagd om bij [medeverdachte 1] in de woning te blijven.
Gedurende die (vroege) ochtend is bij herhaling geprobeerd om contact met [verdachte 1] te krijgen vanaf het telefoontoestel van [medeverdachte 2] . Om 05.34 uur heeft een ruim vijf minuten durend telefooncontact plaatsgevonden, waarbij met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] is gebeld naar het telefoontoestel ( [telefoonnummer 2] ) van [verdachte 1] . Geen van de verdachten heeft over dit contact een inhoudelijke verklaring af willen leggen. Om 6.14 uur is met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] een sms-bericht gestuurd naar [verdachte 1] met de tekst “pak eens op man kom hier heen”. Om 7.22 uur is vanaf het telefoontoestel van [medeverdachte 2] naar het telefoontoestel van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) ge-sms’t: “als je dit leest wil dan hier komen hij is hier”. Getuige [getuige 5] , die op een parkeerplaats wacht totdat zij de supermarkt waar zij werkt binnen kan gaan, ziet [slachtoffer] een uur daarvoor om ongeveer 6.30 uur zijn woning binnen gaan.
[medeverdachte 1] is na thuiskomst in haar woning gebleven, totdat zij rond 08.00 uur de woning verlaat om samen met [medeverdachte 2] naar de [supermarkt] supermarkt te gaan. In de [supermarkt] heeft [getuige 5] [medeverdachte 2] horen zeggen “hij moet jouw huis uit”.
Om 10.02 uur wordt met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] naar het telefoontoestel van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) gebeld. Om 10.19 uur wordt met het telefoontoestel van [medeverdachte 2] een bericht gestuurd naar het telefoontoestel van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ). De inhoud van dat bericht is niet bekend geworden.
De rechtbank constateert dat vanaf het telefoontoestel van [medeverdachte 2] vanuit de woning aan [adres 2] waar op dat moment [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren, veel moeite is gedaan om [verdachte 1] te bereiken op zijn beide telefoontoestellen. Waarom zij dit deden hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet willen verklaren.
Om 10.29 uur schakelt [verdachte 1] het telefoontoestel met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer 2] handmatig uit. Om 10.46 uur wordt vanaf het telefoontoestel van [medeverdachte 2] een sms-bericht gestuurd naar het andere telefoontoestel van [verdachte 1] (telefoonnummer [telefoonnummer 3] ). De inhoud van dit bericht is onbekend gebleven, evenmin is de zendmastlocatie die is aangestraald bekend geworden. Om 11.06 uur is de laatste registratie van dit telefoontoestel en telefoonnummer. Het telefoontoestel is niet gevonden. De rechtbank houdt het ervoor dat [verdachte 1] deze telefoon heeft uitgezet om zich onvindbaar te maken.
Om 11.05 uur maakt het andere telefoonnummer [telefoonnummer 3] van [verdachte 1] gebruik van de zendmast [adres 10] .
Om 11.06 uur maakt het telefoonnummer [telefoonnummer 3] van [verdachte 1] gebruik van de zendmast [adres 11] . Dit is de laatste registratie van dit telefoonnummer in het toestel met IMEI eindigend op [IMEI-nummer 3] , totdat het telefoonnummer om 17.13 uur die dag opnieuw verbinding maakt met het netwerk, op dat moment in een ander telefoontoestel met IMEI eindigend op [IMEI-nummer 5] .
Getuige [naam 7] arriveert om 11.15 uur bij de woning van [verdachte 1] aan de [adres 9] om [naam 1] op te halen. Op aanbellen wordt niet gereageerd. Om 11.26 uur belt zij naar het telefoonnummer van [verdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) maar krijgt geen contact. Rond 11.30 uur ziet zij [verdachte 1] naar zijn auto lopen.
De afstand tussen de [adres 9] en [adres 2] is 2,42 km. Met de auto is dat vijf minuten rijden. Lopend duurt het 27 minuten.
De rechtbank constateert dat de gangen van [verdachte 1] tussen 10.29 uur en 11.05 uur niet traceerbaar zijn gebleken.
De rechtbank constateert verder dat in het tijdvak 10.29 uur – 11.30 uur ruimschoots gelegenheid was voor [verdachte 1] om zich naar [adres 2] te begeven en ook om weer terug te keren naar zijn eigen woning.
Verdachte is ook forensisch te plaatsen in de woning aan [adres 2] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.2.2 Forensisch
Vaststaat dat [slachtoffer] door vuurwapengeweld om het leven is gekomen. Er is uitvoerig onderzoek gedaan op de plaats delict naar onder meer de daar aangetroffen hulzen, het onderlaken op het bed op de slaapkamer waar het slachtoffer is aangetroffen en de schootsafstand. Uit dat onderzoek komt het volgende naar voren.
Het DNA-materiaal op de aangetroffen hulzen AAKQ1202NL en AAKQ1203NL
DNA-onderzoek aan huls AAKQ1202NL
De huls AAKQ1202NL is gevonden tussen het dekbed, achter het slachtoffer. Deze huls is bemonsterd en geanalyseerd. Aanvankelijk werd geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel verkregen.
In 2023 hebben ing. J.L.W. Dieltjes (hierna ook: Dieltjes) en dr. J.H.A. Nagel (hierna ook: Nagel) van het NFI de DNA-profielen opnieuw geëvalueerd met de huidige inzichten voor vergelijkend DNA-onderzoek en ten aanzien van bemonstering AAKQ1202NL#01, een DNA-mengprofiel verkregen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van [medeverdachte 1] en [verdachte 1] . Het NFI gaat hierbij uit van een bijdrage van minimaal drie personen. De deskundigen hebben hun bevindingen neergelegd in hun rapport van 15 maart 2023.
In 2024 heeft drs. T. Kraaijenbrink (hierna ook: Kraaijenbrink) van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (hierna ook: FLDO) een review (beoordelend onderzoek) uitgevoerd van het DNA-onderzoek aan de hulzen. Ten aanzien van bemonstering AAKQ1202NL#01 merkt het FLDO in het rapport op dat het DNA-mengprofiel volgens hen het beste past bij een bijdrage van minimaal twee personen.
Ter terechtzitting van 16 oktober 2024 hebben Nagel en Kraaijenbrink de rapportages uit 2023 en 2024 toegelicht. Naar aanleiding van de review van het FLDO is ter terechtzitting onder andere besproken hoeveel personen hebben bijgedragen aan het DNA-mengprofiel uit bemonstering AAKQ1202NL#01. Ter terechtzitting heeft Nagel, kortgezegd, verklaard dat het enkel op basis van het verkregen profiel lastig is in te schatten hoeveel donoren daadwerkelijk hebben bijgedragen. Om die reden heeft hij nieuwe berekeningen gemaakt, en toegelicht ter terechtzitting, met de aanname dat twee óf drie personen DNA hebben bijgedragen aan het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01. Er wordt bij de berekening dus geen keuze gemaakt in het aantal donoren (twee of drie). Dit levert de volgende resultaten op.
  • Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 600 duizend keer waarschijnlijker wanneer [medeverdachte 1] wel donor is, dan wanneer zij geen donor is.
  • Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 65 miljoen keer waarschijnlijker wanneer [verdachte 1] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
  • Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 1,2 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 1] en [verdachte 1] (en geen/een onbekende persoon), dan wanneer de bemonstering DNA bevat van enkel [medeverdachte 1] (en een/twee onbekende personen), enkel [verdachte 1] (en een/twee onbekende personen) of enkel twee/drie onbekende personen.
Het FLDO kiest voor een ander aantal donoren in DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01, te weten: twee. Ook geeft het FLDO aan dat zij er – anders dan het NFI – de voorkeur aan geeft om enkel de bewijskracht ten aanzien van één mogelijke donor te berekenen. Dit verschilt van de door het NFI gebruikte methode, waarbij zowel een afzonderlijke bijdrage als een gezamenlijke bijdrage van mogelijke donoren wordt betrokken. Kraaijenbrink komt met de door haar aangegeven voorkeuren tot de volgende bewijskrachten voor het DNA-mengprofiel uit bemonstering AAKQ1202NL#01:
- Ten aanzien van verdachte [verdachte 1] :
Het door het NFI verkregen DNA-mengprofiel is circa 90 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is (bijdrage [verdachte 1] en één onbekende persoon), dan wanneer hypothese 4 waar is (bijdrage twee onbekende personen).
- Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] :
Het door het NFI verkregen DNA-mengprofiel is circa 12 duizend keer waarschijnlijker, wanneer hypothese 2 waar is (bijdrage [medeverdachte 1] en één onbekende persoon), dan wanneer hypothese 4 waar is (bijdrage twee onbekende personen).
Conclusie ten aanzien van het DNA-onderzoek op huls AAKQ1202NL
De rechtbank concludeert uit bovenstaande, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [verdachte 1] en [medeverdachte 1] beiden donor zijn van een deel van het celmateriaal op huls AAKQ1202NL.
DNA-onderzoek aan huls AAKQ1203NL
De huls met SIN nummer AAKQ1203NL is gevonden bij het hoofdeinde onder het rechterdeel van het bed. Ook deze huls is bemonsterd en geanalyseerd. Het NFI rapporteert op 19 mei 2020 naar aanleiding van het onderzoek aan de bemonstering dat er een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal vier personen. Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] komt overeen met dit DNA-hoofdprofiel. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] komt overeen met de DNA-nevenkenmerken. Voor deze overeenkomst is een bewijskracht berekend: het verkregen DNA-mengprofiel AAKQ1203NL#01 is circa 50 miljoen keer waarschijnlijker wanneer - kortgezegd - [medeverdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
In 2024 heeft het FLDO in haar review (beoordelend onderzoek) met betrekking tot bemonstering AAKQ1203NL#01 gerapporteerd dat het FLDO zich kan vinden in de conclusie van het NFI. Het FLDO rapporteert een bewijskracht van meer dan 1 miljard ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] .
Conclusie ten aanzien van het DNA-onderzoek op huls AAKQ1203NL
De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 1] donor is van een deel van het celmateriaal op huls AAKQ1203NL.
Deskundige B. Kokshoorn (hierna ook: Kokshoorn) heeft een DNA-rapport op activiteitniveau opgesteld waarbij hij de DNA-resultaten in het licht van de scenario’s geformuleerd door het Openbaar Ministerie en de verdediging heeft geëvalueerd. Ter terechtzitting heeft Kokshoorn zijn rapportages toegelicht. Kokshoorn heeft gerapporteerd dat aannames over het door [medeverdachte 1] hanteren van de patronen vóór het afvuren van het wapen of van de hulzen na het afvuren van de patronen invloed hebben op de berekende bewijskracht. De rechtbank kan deze aannames niet vaststellen op basis van het dossier, waardoor de bewijskracht niet zal worden meegenomen in haar overwegingen. De bevindingen van het DNA-onderzoek op bronniveau met betrekking tot [medeverdachte 1] merkt de rechtbank noch belastend noch ontlastend aan, nu de bevindingen van dit onderzoek niet discriminerend zijn ten opzichte van de scenario’s. De rechtbank laat de bevindingen van het DNA-onderzoek op huls AAKQ1203NL daarom buiten beschouwing.
DNA op onderlaken
Naast DNA-onderzoek aan de hulzen is ook DNA-onderzoek verricht aan het onderlaken (AAKU7863NL) van het bed waarnaast [slachtoffer] is gevonden. Ten behoeve van dit onderzoek is het onderlaken verdeeld in 30 segmenten van ongeveer 30 cm bij 30 cm. Deze 30 segmenten zijn bemonsterd waarbij biologische sporen zijn veiliggesteld.
Twee van de sectoren (Y en T) bevinden zich, vanaf het voeteneinde bezien, aan de meest rechterzijde van het hoeslaken. Het betreft het tweede en derde segment vanaf het voeteneinde bezien en geteld vanaf de onderzijde.
De bemonstering van sector Y heeft SIN AAMJ0361NL gekregen.
De bemonstering van sector T heeft SIN AAMJ0344NL gekregen.
Door Dieltjes is vergelijkend DNA-onderzoek verricht aan de bemonsteringen, opgetekend in zijn rapporten van 28 mei 2019 en 7 augustus 2019.
Over de bewijskracht ten aanzien van [verdachte 1] van het DNA-mengprofiel uit bemonstering AAMJ0361NL#01 rapporteert hij dat onder de aannames dat de bemonstering DNA van vier personen bevat, [slachtoffer] en [medeverdachte 1] DNA hebben bijgedragen aan de bemonstering én de onbekende personen in het mengsel niet onderling of aan [verdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 1] verwant zijn, het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ0361NL#01 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer - kortgezegd - [verdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Uit bemonstering AAMJ0344NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal vier personen. Slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] , [verdachte 1] en minimaal één onbekende persoon kunnen hebben bijgedragen aan dit DNA-mengprofiel. Onder de aannames dat [slachtoffer] en [medeverdachte 1] DNA hebben bijgedragen aan de bemonstering én dat de onbekende personen in het mengsel niet onderling of aan [verdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 1] verwant zijn, is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte 1] berekend. Het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ0344NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer - kortgezegd - [verdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
De rechtbank concludeert, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [verdachte 1] donor is van een deel van het celmateriaal dat is aangetroffen op sectoren Y en T van het onderlaken.
Schootsafstand
Door ing. R.C. Roepnarain is onderzoek verricht naar de schootsafstanden. In het rapport van 30 januari 2019 worden de volgende bevindingen beschreven.
  • De bevindingen van het onderzoek aan letsel A, het huiddeel AAKD5669NL en de schotrestenfolie AAKU7862NL van de verwonding achter het linkeroor van [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 10 en 50 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 10 centimeter of groter dan 50 centimeter is.
  • De bevindingen van het onderzoek aan het huiddeel AAKD5668NL en de schotrestenfolie AAKJ3480NL van de verwonding in de rechter flank van [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 150 centimeter is.
  • De bevindingen van het onderzoek aan de schotrestenfolie AAK13479NL van de verwonding ter hoogte van de mond van [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 150 centimeter is.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande en met inachtneming van de rest van het dossier, dat er drie schoten zijn gelost waarbij ten minste een schot van zeer dichtbij (tussen de 10 centimeter en 50 centimeter) op het hoofd is gelost.
3.3.2.3 Verklaring van [verdachte 1] over de aanwezigheid van zijn DNA en conclusie van de rechtbank
[verdachte 1] heeft samengevat verklaard dat hij, toen hij [medeverdachte 1] heeft opgehaald en met haar naar haar huis is gereden, naar boven is gelopen om te kijken of [slachtoffer] boven was. Hij heeft toen onder het bed gekeken om te zien of [slachtoffer] zich onder het bed bevond. Hij is de slaapkamer ingelopen richting het gordijn en is toen door de knieën gegaan. Hij had in zijn rechterhand een autokrik. Hij heeft met zijn linkerhand op het bed geleund, aan de zijkant onder het bed gekeken en is toen weer weg is gegaan. Door op het bed te leunen is zijn DNA op het onderlaken aan de rechterzijde van het bed terecht gekomen. Naderhand is hij niet meer in de woning geweest.
De rechtbank gelooft verdachte niet in zijn verklaringen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het forensisch onderzoek in de woning volgt dat er vanaf de trap die moet worden gebruikt om de eerste verdieping te bereiken direct en vrij zicht is in de slaapkamer waar het slachtoffer is aangetroffen. Vanaf de trap kan rechtstreeks onder het bed worden gekeken en is onbelemmerd zicht op de vloer aan weerszijden van het bed. [verdachte 1] heeft verklaard dat het niet donker was toen hij naar boven liep, dat de lamp aan was, dat boven overal licht was en dat de deuren open stonden. Verder volgt uit het forensisch onderzoek dat de ruimte naast de rechterzijde van het bed beperkt was, ongeveer een halve meter breed. Dat [verdachte 1] de kamer is ingelopen, langs het voeteneinde van het bed, naar de rechterzijde van het bed, waar weinig ruimte was en daar met een autokrik in zijn rechterhand naast het bed is gebukt om onder het bed te kijken, is naar het oordeel van de rechtbank onlogisch, praktisch nauwelijks mogelijk en ook onnodig. [verdachte 1] , die notabene naar eigen zeggen een krik had meegenomen om zichzelf tegen eventuele agressie van [slachtoffer] te beschermen, zou zich hiermee immers in een zeer kwetsbare positie brengen waar hij niet makkelijk zou kunnen wegkomen wanneer hij onverwacht zou worden belaagd. De rechtbank betrekt daarbij het forse postuur (155 kg) van [verdachte 1] ten tijde van het feit en de krappe ruimte naast het bed die de handeling zoals door [verdachte 1] beschreven praktisch nauwelijks uitvoerbaar maakt. Bovendien had [verdachte 1] veel eenvoudiger alternatieven om onder het bed te kijken. Zoals hiervoor overwogen was er reeds vanaf de trap onbelemmerd zicht onder het bed, maar ook had hij zeer eenvoudig vanaf de linkerzijde onder het bed kunnen kijken, omdat daar simpelweg veel meer ruimte was.
De rechtbank betrekt in haar oordeel tot slot dat [verdachte 1] wisselend heeft verklaard over het kijken onder het bed en de aanwezigheid van de krik. Op 16 juli 2018 is hij als getuige gehoord en heeft hij verklaard dat hij een klein stukje de kamer is ingelopen maar niet onder het bed heeft gekeken. Op 15 oktober 2018 heeft [verdachte 1] als getuige verklaard dat hij op de knieën is gegaan en onder het bed heeft gekeken. Pas ter terechtzitting van 17 maart 2023 heeft [verdachte 1] verklaard dat hij een krik bij zich had in zijn rechterhand en dat hij met zijn andere hand op het bed heeft gesteund. Dit wisselend verklaren van [verdachte 1] doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door [verdachte 1] geschetste scenario dat het DNA op het onderlaken terecht is gekomen doordat hij op het bed heeft geleund om onder het bed te kijken als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Tussenconclusie
[verdachte 1] is donor van een deel van het celmateriaal dat is aangetroffen op huls AAKQ1202NL. Ook is hij donor van een deel van het celmateriaal dat is aangetroffen op twee plekken (sector T en sector Y) op het onderlaken. De aanwezigheid van celmateriaal op deze plekken kan niet verklaard worden door het hiervoor als ongeloofwaardig terzijde geschoven scenario dat [verdachte 1] heeft geschetst. De aanwezigheid van het celmateriaal juist op deze voorwerpen en op deze plekken, in onderling verband en samenhang bezien, laat zich naar het oordeel van de rechtbank, enkel verklaren in het scenario dat [verdachte 1] op [slachtoffer] geschoten heeft, waarbij het DNA op het onderlaken wordt verklaard doordat [verdachte 1] hierop geleund heeft toen hij van dichtbij een schot op [slachtoffer] loste. Een van de drie schoten betrof een letaal schot door het hoofd.
Eindconclusie
Het tactische en forensische bewijs in onderling verband en samenhang bezien, laat in redelijkheid geen ruimte voor een andere conclusie dan dat [verdachte 1] [slachtoffer] met vuurwapengeweld om het leven heeft gebracht in de ochtend van 2 juli 2018 tussen 10.29 uur en 11.30 uur.
3.3.2.4 Het tijdstip van overlijden
Voorgaande maakt dat de rechtbank de conclusies van prof. dr. H. Daanen (verder ook: Daanen) die het tijdstip van overlijden schat tussen 2 juli 2018 18.03 uur en 3 juli 2018 00.03 uur terzijde schuift. Zij overweegt in aanvulling hierop nog het volgende.
Forensische bevindingen
Het dossier bevat twee verslagen van Daanen. [1] Aan Daanen is gevraagd om een zo goed mogelijke schatting te maken van het meest waarschijnlijke moment van overlijden. Uit het verslag van 17 juli 2019 volgt dat meestal het model van Henssge wordt gebruikt voor het bepalen van de postmortale tijd. In dit specifieke geval is dat model volgens Daanen niet bruikbaar omdat de omgevingstemperatuur te dicht bij de lichaamstemperatuur van het slachtoffer ligt. Daanen heeft vervolgens gebruik gemaakt van het model van dr. Fiala om de postmortale tijd te bepalen. Er zijn validaties van dit model beschikbaar voor mensen tijdens rust en koeling, maar er zijn maar weinig validatiegegevens beschikbaar voor postmortale koeling.
Uit het aanvullend verslag van Daanen van 12 oktober 2019 volgt dat het mogelijk is dat er aannames zijn gedaan die niet overeen komen met de werkelijke waarden. Die aannames betreffen het lichaamsgewicht van het slachtoffer, de kerntemperatuur van het slachtoffer (36,8 graden Celcius), de kamertemperatuur, ventilatievoud e.d. Weliswaar zijn voor een aantal schattingen en aannames bandbreedtes in het rapport opgenomen (min/max) maar dat laat onverlet dat het schattingen en aannames blijven en er veel onzekerheden zijn. Zo is de kamertemperatuur geschat in het midden van de kamer, terwijl het slachtoffer in de hoek van de kamer lag en waren de thermische waarden daar waarschijnlijk anders. Ook is er geen rekening gehouden met de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen sporen van cocaïne (wat tot een verhoging van de lichaamstemperatuur kan leiden) en gerekend met een kerntemperatuur van 36,8 graden Celsius. Als een (of meer) van de aannames niet correct is/zijn, verandert het interval.
Tactische bevindingen - Telefoongebruik [slachtoffer]
Uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [naam 10] (hierna ook: [naam 10] ) met [slachtoffer] had afgesproken om op 2 juli 2018 rond 18.00 uur naar Amsterdam te gaan. Hij appt en belt met [slachtoffer] maar krijgt geen contact. [naam 10] neemt contact op met [broer van slachtoffer] (de broer van [slachtoffer] ) en met [getuige 1] . Ook zij krijgen geen contact met [slachtoffer] . [naam 10] heeft verklaard dat het ongebruikelijk is dat [slachtoffer] niet reageert. Op 3 juli 2018 om 11.32 uur neemt [broer van slachtoffer] contact op met de politie om te vragen of [slachtoffer] vast zit. Ook [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2018 naar het politiebureau is gegaan omdat hij geen contact meer kan krijgen met [slachtoffer] .
In de vroege ochtend van 2 juli 2018 tussen 6.50 uur en 6.55 uur heeft [slachtoffer] meerdere keren geprobeerd om contact te krijgen met zijn vader. Als zijn vader probeert terug te bellen op 2 juli 2018 en op 3 juli 2018 krijgt hij geen contact. Ook op zijn berichten wordt door [slachtoffer] niet gereageerd.
Uit aanvullend onderzoek door de politie naar het telefoongebruik van [slachtoffer] volgt dat het ongebruikelijk is dat [slachtoffer] langere tijd zijn telefoon niet gebruikt. Alleen in de periode van slapen zijn er doorgaans geen activiteiten op de telefoon te zien. [naam 4] heeft op 2 juli 2018 om 10.21 uur een kort telefoongesprek gehad met [slachtoffer] . [naam 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] toen slaperig klonk en dat hij de indruk had dat hij [slachtoffer] wakker had gebeld.
Na dit gesprek heeft [slachtoffer] de telefoon niet meer gebruikt. Dit is opmerkelijk gezien het na onderzoek vastgestelde continue telefoongebruik door [slachtoffer] . De rechtbank betrekt hierbij ook de diverse pogingen die [slachtoffer] die ochtend heeft ondernomen om zijn vader, notabene op twee telefoonnummers, en zijn vriend [getuige 1] te bereiken en blijkbaar de urgentie om deze personen te spreken te krijgen. In een bericht aan [getuige 1] vraagt hij zelfs om hulp, omdat hij in de problemen zit die - naar zeggen van [getuige 1] - niet te maken konden hebben met de handel in drugs omdat [slachtoffer] wist dat in die gevallen [getuige 1] hem niet zou helpen. Naderhand heeft niemand meer van [slachtoffer] vernomen.
De rechtbank stelt op basis van het hiervoor overwogene vast dat het gevalideerde model voor het tijdstip van overlijden (Henssge) in casu niet bruikbaar was en dat voor de vaststelling van het tijdstip van overlijden er daarom een ander model, niet wetenschappelijk gevalideerd voor postmortale koeling, is gebruikt. Ook zijn er veel aannames en schattingen gedaan die invloed hebben op de uitkomst van het onderzoek. Daar komt bij dat de resultaten uit het rapport niet passen bij de tactische bevindingen zoals de rechtbank die reeds hiervoor heeft vastgesteld. Hierbij neemt de rechtbank in het bijzonder in overweging dat [slachtoffer] gebruikelijk vrijwel continu gebruik maakte van zijn telefoon, behalve tijdens het slapen. Zijn vriend [getuige 1] en zijn broer [broer van slachtoffer] hebben ook contact opgenomen met de politie toen zij telefonisch geen contact met [slachtoffer] kregen.
De verdediging heeft gesteld dat bij het vaststellen van een tijdstip van overlijden kort na 10.21 uur voorbij wordt gegaan aan de verklaringen van de getuigen die [slachtoffer] in de middag van 2 juli 2018 nog hebben gezien en de getuige die aan het einde van die middag schoten heeft gehoord.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De getuigen [getuige 6] (hierna ook: [getuige 6] ), [getuige 7] (hierna ook: [getuige 7] ) en [getuige 8] (hierna ook: [getuige 8] ) hebben verklaringen afgelegd.
[getuige 7] heeft verklaard dat zij op 2 juli 2018 rond half drie in de middag [slachtoffer] heeft zien lopen toen zij samen met een vriendin voor de woning aan de [adres 12] zat.
Na de vraag van de politie wie de vriendin is teneinde ook met die persoon in contact te komen, heeft [getuige 7] er aanvankelijk voor gekozen om een onjuiste naam op te geven. Na onderzoek van de politie geeft [getuige 7] pas na twee maanden de juiste naam van de getuige door: [getuige 8] . Als verklaring voor het opgeven van een onjuiste naam geeft [getuige 7] dat [getuige 8] heeft gezegd dat zij niets heeft gezien en dat zij er niets mee te maken wil hebben.
Dan de inhoud van de verklaringen: [getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer] uit de brandgang aan de achterkant van de woning kwam lopen. [getuige 8] daarentegen heeft [slachtoffer] vanaf de voorkant, vanaf de kant van de [supermarkt] , zien komen lopen.
[getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer] naar een auto is gelopen, eerst bij de bestuurderskant van die auto is gaan staan, iets aan de bestuurder heeft gegeven, naar de passagierskant is gelopen en daar in de auto is gestapt waarna de auto met [slachtoffer] is weggereden.
[getuige 8] heeft [slachtoffer] een praatje zien maken met iemand in een auto, maar [slachtoffer] is niet ingestapt. [slachtoffer] is weer weggelopen en de auto is weggereden.
De getuigen hebben daarmee wisselend verklaard over wat zij op hetzelfde moment zouden hebben gezien.
Daar komt bij dat [getuige 8] desgevraagd niet heeft kunnen verklaren op welke dag zij [slachtoffer] voor het laatst heeft gezien, ook niet als de verbalisanten haar op weg helpen.
Verder heeft [getuige 7] verklaard dat zij [slachtoffer] toen niet kende en niet wist hoe hij er uit zag tot het moment dat haar vriendin [getuige 8] zei “dat is [slachtoffer] , de ex van een vriendin”. [getuige 7] heeft niet kunnen beschrijven hoe [slachtoffer] er uit zag en ook heeft zij verklaard dat zij verder niets over hem kan vertellen.
[getuige 8] heeft vergelijkbaar verklaard: ook zij weet niet wat voor kleding [slachtoffer] droeg en zij heeft [slachtoffer] pas herkend van foto’s die zij achteraf, dat wil zeggen na zijn overlijden, heeft gezien. Stellig heeft zij verklaard dat zij [slachtoffer] daarvoor niet kende.
[getuige 6] heeft al op 4 juli 2018 verklaard dat zij niet meer zeker wist of de persoon die zij die maandagmiddag op de schommel heeft gezien, de jongen is die woonachtig was op [adres 2] . In eerste instantie was ze hier nog zeker van, maar toen ze er over aan het nadenken kwam, wist ze het niet zo zeker meer.
De rechtbank is van oordeel dat deze getuigenverklaringen met zoveel onduidelijkheid zijn omgeven dat op basis hiervan niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 2 juli 2018 ’s middags nog in leven was. Temeer niet nu dit door de inhoud van de bewijsmiddelen zoals hiervoor eerder omschreven wordt weerlegd.
De rechtbank is verder van oordeel dat dat ook geldt voor de verklaring van [naam 3] op
9 november 2018. [2] [naam 3] heeft verklaard dat hij in de uitzending van Opsporing Verzocht bevestiging heeft gevonden voor het horen van knallen op 2 juli 2018. Ook heeft hij verklaard dat in de buurt de hele dag door vuurwerk werd afgestoken vanwege het WK voetbal. Ook dacht hij dat het mogelijk schoten waren omdat hij op de zondag voor 2 juli 2018 heeft gehoord dat er in de tuin van [slachtoffer] met andere bezoekers werd gesproken over de aanschaf van vuurwapens. Hij kan dan ook niet met zekerheid zeggen of de knallen die hij heeft gehoord schoten waren of dat het toch vuurwerk was. Er zijn geen andere buurtbewoners die op 2 juli 2018 rond 17.30 uur schoten hebben gehoord. Overigens geldt ook hier dat de verklaring van [naam 3] wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.
3.3.3
De juridische kwalificatie
Plegen
Op grond van het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat [verdachte 1] [slachtoffer] heeft doodgeschoten en kan aangemerkt worden als pleger. Daarnaast geldt de vraag of sprake is geweest van medeplegen bij de beschieting van [slachtoffer] .
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
Bewuste nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De kwalificatie van medeplegen is, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [verdachte 1] en [medeverdachte 1] het medeplegen bewezen verklaard dient te worden. Gelet op ieders aandeel voor, tijdens en na de schietpartij is er sprake geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen gesproken kan worden. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] na de mishandeling door [slachtoffer] bij herhaling doodsbedreigingen in zijn richting heeft geuit, waaronder een zeer gedetailleerde waarin zij te kennen geeft twee homo’s te kennen die in staat zijn hem ( [slachtoffer] ) te vermoorden. Zij belt en sms’t veelvuldig [verdachte 1] die haar uiteindelijk samen met [naam 1] , met wie hij een homoseksuele relatie heeft, komt ophalen en naar haar huis brengt. Ook wordt [medeverdachte 2] geregeld om bij haar te blijven in de woning voor het geval [slachtoffer] zou thuiskomen. [verdachte 1] en [naam 1] vertrekken en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijven achter in de woning. Vanaf het telefoontoestel van [medeverdachte 2] wordt later opnieuw bij herhaling contact gezocht met [verdachte 1] , onder meer met het verzoek naar de woning te komen. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte 1] op 2 juli 2018 tussen 10.29 uur en 11.30 uur [slachtoffer] in de woning aan [adres 2] met vuurwapengeweld om het leven heeft gebracht. [medeverdachte 1] was in ieder geval tot 10.58 uur nog in de woning.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [medeverdachte 1] op het moment van schieten daadwerkelijk in de woning was, maar zij was in ieder geval kort daarvoor in de woning en daarna in de nabije omgeving van de woning. [medeverdachte 1] heeft echter niet alleen gedreigd [slachtoffer] te zullen doden, maar heeft daar ook uitvoering aan gegeven door [verdachte 1] in te schakelen om dit te doen en hem op de hoogte te brengen van de terugkeer van [slachtoffer] in de woning.
De rechtbank betrekt hierbij ook het gedrag van [medeverdachte 1] na de schietpartij. Kort na de schietpartij vertrekt [medeverdachte 1] uit de woning, verblijft een paar dagen bij [naam 6] en keert niet terug in de woning aan [adres 2] . Wanneer verbalisanten op 4 juli 2018 in de woning van [naam 6] doet [medeverdachte 1] tijdens het afnemen van schiethanden onder meer de uitlating “Weet je niet hoeveel dagen je later bent?”.
Op 9 juli 2018 werd aan [medeverdachte 1] haar mobiele telefoon teruggegeven.
Zij vertelde dat zij op 12 juli 2018 afscheid mocht nemen van [slachtoffer] en dat ze [slachtoffer] nog mocht zien. Verbalisant [verbalisant 1] deelde haar mede dat de kist afgesloten was omdat [slachtoffer] niet meer toonbaar was en dat hij door ontbinding behoorlijk zou ruiken. Hierop reageerde [medeverdachte 1] met de woorden: “Ik mag hem niet zien. Is hij in zijn gezicht geschoten?”.
Tot slot overweegt de rechtbank dat voor strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 2] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat de rechtbank bewezen acht dat [verdachte 1] en [medeverdachte 1] gezamenlijk [slachtoffer] hebben gedood.
Opzet op de dood
[slachtoffer] is door vuurwapengeweld om het leven gebracht.
Er is driemaal van (zeer) korte afstand op hem geschoten, waarbij hij tweemaal in het hoofd is geraakt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat [verdachte 1] en [medeverdachte 1] vol opzet hadden om [slachtoffer] dodelijk te raken.
Voorbedachte raad
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Dit is het door de rechtbank te hanteren toetsingskader.
De rechtbank overweegt dat zij wat betreft het bewijs van het bestanddeel “met voorbedachten rade” gewicht toekent aan de aanloop naar de dood van [slachtoffer] vanaf de door [medeverdachte 1] geuite doodsbedreiging en de wijze waarop [slachtoffer] is doodgeschoten. Van zeer korte afstand is meerdere keren op hem geschoten, waaronder twee keer op het hoofd. Dit kille en koelbloedige handelen in een tijdsbestek dat voldoende ruimte laat voor het nadenken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, rechtvaardigt op zichzelf reeds de conclusie dat [medeverdachte 1] en [verdachte 1] met voorbedachten rade hebben gehandeld bij het om het leven brengen van [slachtoffer] .
Daar komt bij dat het onderzoek geen feiten en omstandigheden heeft opgeleverd die wijzen op handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Reeds hiervoor onder het kopje medeplegen zijn de gebeurtenissen die nacht (de doodsbedreigingen door [medeverdachte 1] , het opwachten in de woning van [slachtoffer] , het op de hoogte brengen van [verdachte 1] van het arriveren van [slachtoffer] en uiteindelijk de gang naar de woning van [verdachte 1] en het doodschieten door hem van [slachtoffer] ) uitgebreid beschreven. Dit proces vanaf de geuite doodsbedreigingen omstreeks 02.00 uur tot aan het uiteindelijke doodschieten tussen 10.29 uur en 11.30 uur heeft uren in beslag genomen. Van een hevige ogenblikkelijke gemoedsbeweging is niet gebleken. De rechtbank kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat verdachten niets verklaard hebben over een ogenblikkelijke gemoedsopwelling in welke vorm dan ook. Al het voorgaande voert tot de bewijsconclusie dat bewezen is dat [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven is beroofd.
De conclusie
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2018 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen drie kogels in het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] te schieten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van moord.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het feit
Op 2 juli 2018 heeft [verdachte 1] samen met [medeverdachte 1] [slachtoffer] vermoord.
[verdachte 1] en [medeverdachte 1] hebben die nacht dit plan opgevat en [slachtoffer] opgewacht in de woning waar hij samenwoonde met [medeverdachte 1] . In de vroege ochtend is [slachtoffer] thuisgekomen en op enig moment naar bed gegaan. Hij is toen hij in bed lag van dichtbij met drie schoten door het lichaam en het hoofd geëxecuteerd. [slachtoffer] was pas 26 jaar.
Verdachten hebben zich meedogenloos getoond en koelbloedig en gewetenloos gehandeld. De moord is uit wraak gepleegd, als vergelding voor de mishandeling van [medeverdachte 1] door [slachtoffer] eerder die avond. De aanwezige politie heeft [medeverdachte 1] na de mishandeling nog gevraagd of zij aangifte wilde doen, hetgeen zij heeft afgewezen. [verdachte 1] en [medeverdachte 1] hebben daarmee voor eigen rechter gespeeld.
Aan [slachtoffer] , een jonge vader in de bloei van zijn leven, is het meest fundamentele en kostbaarste ontnomen, namelijk het recht om te leven.
De nabestaanden van [slachtoffer] hebben hun vader, zoon en broer door zeer ernstig geweld verloren. Uit de indrukwekkende spreekrechtverklaringen van de nabestaanden blijkt dat zij tot op de dag van vandaag zwaar lijden onder dit grote verlies. De rechtbank begrijpt dat het niet alleen onnoemelijk zwaar is om verder te moeten leven met dit verlies, maar dat zij ook gebukt gaan onder de vele onbeantwoord gebleven vragen. Geen van de verdachten heeft immers openheid van zaken gegeven over de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het plegen van dit misdrijf.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van [verdachte 1] van 29 augustus 2024 waaruit blijkt dat hij niet recent met politie en justitie in aanraking is geweest. Zijn strafblad heeft bij de strafoplegging in de onderhavige zaak dan ook geen rol gespeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van wat [verdachte 1] over zijn persoonlijke omstandigheden bij de politie en op zitting heeft verklaard. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 1 oktober 2024 waaruit zijn persoonlijke omstandigheden blijken. Daarin ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die van invloed moeten zijn op de strafmaat.
De op te leggen straf
Het doden van een ander mens behoort tot de zwaarste categorieën strafbare feiten in ons rechtsstelsel. De wetgever heeft voor moord een levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren bepaald.
Dit in aanmerking genomen heeft de rechtbank, kijkend naar de doelen van strafoplegging, te weten vergelding en speciale en generale preventie, vergelding als strafdoel in deze zaak centraal gesteld. Het plegen van moord vraagt in de eerste plaats om vergelding. Door oplegging van een langdurige vrijheidsstraf wordt uiting gegeven aan de maatschappelijke verontwaardiging die volgt op het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van een persoon en wordt het leed erkend dat door de nabestaanden wordt gevoeld.
[verdachte 1] heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het feit. Dat is een recht dat hem toekomt. De rechtbank komt desondanks tot een bewezenverklaring. De rechtbank stelt vast dat nu [verdachte 1] het feit heeft ontkend er een situatie ontstaat waarin geen verantwoordelijkheid is genomen voor het bewezenverklaarde feit. De nabestaanden blijven hierdoor met onbeantwoorde vragen en in onwetendheid achter. De rechtbank neemt dit mee bij de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard en de ernst van het gepleegde feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor een feit als moord zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft bij haar strafmaatoverwegingen acht geslagen op uitspraken in soortgelijke zaken, waarbij zij in aanmerking neemt dat feiten als in deze zaak aan de orde zich moeilijk laten vergelijken met andere levensdelicten, nu iedere zaak verschillende specifieke elementen en omstandigheden met zich brengt. De rechtbank slaat in deze zaak in het bijzonder acht op het planmatige en nietsontziende karakter van de moord en het feit dat verdachte en medeverdachte voor eigen rechter hebben gespeeld. Dit kan en mag niet getolereerd worden.
De rechtbank is zich er van bewust dat geen enkele straf of maatregel kan terugdraaien wat is gebeurd of het ontstane verdriet bij de nabestaanden kan wegnemen.
De redelijke termijn
Wat betreft de berechting van een zaak in eerste aanleg dient de zaak ter terechtzitting te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren of in geval de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is, hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop, alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank merkt op dat de strafzaak tegen verdachte deel uitmaakt van het onderzoek Letland waarbij meerdere verdachten zijn betrokken en dat omvangrijk is. Verdachte is op
15 november 2021 in verzekering gesteld. Daarmee heeft op die datum zijn vervolging een aanvang genomen.
De zaak is op 24 februari 2022 voor de eerste keer ter terechtzitting behandeld. Bij de rechter-commissaris heeft een regiebijeenkomst plaatsgevonden, er hebben diverse pro forma zittingen plaatsgevonden en op de zitting van 30 januari 2024 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Op die zitting zijn de zaken verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van (nieuwe) getuigen waar de verdediging om heeft verzocht.
Op 4 maart 2024 en 20 juni 2024 heeft een virtuele schouw plaatsgevonden nadat verdachte terugkwam op zijn toezegging om mee te werken aan de reconstructie in de woning aan [adres 2] gepland op 15 juni 2023, zes dagen daarvoor, terwijl een groot aantal voorzieningen daarvoor al was getroffen.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft op 15, 16 en 29 oktober 2024 en op
11 en 12 november 2024 plaatsgevonden. Op 20 december 2024 doet de rechtbank uitspraak.
De tijdsduur van onderzoek Letland bedraagt daarmee drie jaren en een maand.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in deze zaak sprake was van bijzondere omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de zaak niet binnen 16 maanden is afgerond. Door de omvang van het onderzoek en de gelijktijdige berechting van medeverdachten, is het een ingewikkeld onderzoek geworden. Het was complex om, niet in de laatste plaats gelet op de vele verhinderdata van de verdediging, tot een inhoudelijke planning van de zaak te komen. Daar komt bij dat op verzoek van de verdediging meerdere keren getuigen gehoord moesten worden bij de rechter-commissaris en dat verdachte na een eerdere toezegging uiteindelijk niet heeft meegewerkt aan een (fysieke) reconstructie in de woning, waarna een virtuele schouw moest worden opgezet en gepland. Verder neemt de rechtbank in ogenschouw dat de politie en het Openbaar Ministerie (vrijwel) telkens actief en voortvarend gehandeld hebben zodra zich (nieuwe) ontwikkelingen voordeden in het onderzoek.
Gelet op al deze omstandigheden is de redelijke termijn in deze zaak niet geschonden
De conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan [verdachte 1] een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank gaat hierbij voorbij aan de eis van de officieren van justitie omdat zij de gevorderde straf van 19 jaren niet passend acht gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden waaronder dit is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat slechts met het opleggen van een langere gevangenisstraf recht kan worden gedaan aan de omstandigheden waaronder dit gruwelijke feit is gepleegd.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officieren van justitie hebben het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen fiets verbeurdverklaard moet worden. Op het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 4.000,-- rust volgens de officieren van justitie conservatoir beslag.
De verdediging heeft geen standpunt over het beslag in genomen.
Geldbedrag
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat op het onder [verdachte 1] inbeslaggenomen geldbedrag conservatoir beslag is gelegd. Weliswaar heeft de rechter-commissaris voor strafzaken gezien het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 1 december 2021 mondeling een machtiging conservatoir beslag afgegeven aan de officier van justitie, maar niet is gebleken dat conservatoir beslag daadwerkelijk is gelegd en aan [verdachte 1] is betekend.
Om die reden zal de rechtbank beslissen op het onder [verdachte 1] inbeslaggenomen geldbedrag.
De rechtbank zal de teruggave van het geldbedrag aan [verdachte 1] gelasten, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. Voor alle duidelijkheid vermeldt de rechtbank dat indien er toch ook conservatoir beslag rust op dit geldbedrag, verdachte het niet feitelijk terugkrijgt maar dat dit ten goede komt aan de nabestaanden.
Fiets
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst vermelde fiets (Atb) (bordeaux rood, merk: Superior), nu op dit moment niet duidelijk is wie als zodanig kan worden aangemerkt.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
[naam 11] , [naam 12] , [broer van slachtoffer] en [naam 13] , wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [naam 14] , hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partijen worden bijgestaan door mr. Denissen.
Toekomstige schade
De benadeelde partijen vorderen elk een bedrag van € 750,-- aan vergoeding van toekomstige vermogensschade, bestaande uit:
- medische kosten van € 500,-- per persoon
- toekomstige reis-en parkeerkosten van € 250,-- per persoon.
De benadeelde partijen hebben verzocht dit deel van de vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren in plaats van af te wijzen, dit vanwege een mogelijke behandeling in hoger beroep van de strafzaak.
Shockschade
Verder vorderen de benadeelde partijen elk een bedrag van € 20.000,-- per persoon aan shockschade.
Affectieschade
De benadeelde partijen [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] vorderen elk een bedrag van
€ 20.000,-- per persoon aan affectieschade.
De benadeelde partij [broer van slachtoffer] vordert een bedrag van € 17.500,-- aan affectieschade.
Subsidiair, in het geval de rechtbank het verzoek ten aanzien van de vergoeding van affectieschade afwijst, vorderen de benadeelde partijen het aan affectieschade gevorderde bedrag mede te vergoeden bij de toekenning van de shockschade.
Volgens de benadeelde partijen dient namelijk geen strikt onderscheid gemaakt te worden in categorisering van de schade in shockschade of affectieschade. Deze categorieën
zijn als het ware communicerende vaten. Het leed van de nabestaanden maakt ook
niet een dergelijk onderscheid, zo stellen de benadeelde partijen.
Derhalve vorderen de benadeelde partijen [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] in totaal een bedrag van € 40.000,--.
[broer van slachtoffer] vordert in totaal een bedrag van € 37.500,--, dan wel ieder ander bedrag dat de rechtbank billijk voor komt ter vergoeding van door de nabestaanden geleden schade.
Rente
De benadeelde partijen vorderen daarnaast de wettelijke rente over de gevorderde bedragen vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schatting
De benadeelde partijen verzoeken in het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, de omvang van de schade te schatten.
7.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gesteld dat de vorderingen tot het vergoeden van shockschade kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van affectieschade, hebben de officieren van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de gevorderde toekomstige schade hebben de officieren van justitie geen standpunt ingenomen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Hoewel op verzoek van de benadeelde partijen schriftelijke conclusies zijn gewisseld, heeft de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de civiele vordering. De verdediging heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partijen elk in hun vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 361, tweede lid, onder b, Sv jo artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 BW aan verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen.
7.4.1
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schadeposten kosten betreffen die zich (nog) niet gerealiseerd hebben, zodat om die reden de vordering moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat nu de benadeelde partijen vorderen waarvan zij zelf vinden dat het niet kan worden toegewezen, afwijzing in plaats van niet-ontvankelijkheid moet volgen.
7.4.2
Shockschade
De benadeelde partijen vorderen elk veroordeling van verdachte tot betaling van een bedrag van € 20.000,-- aan shockschade.
Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b, BW dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien – zoals hier van belang – de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het door de rechtbank naar billijkheid moeten vaststellen van de schade impliceert dat het door de verdediging onweersproken laten van dat deel van de vordering niet relevant is.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad [3] kan iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
De vordering van [naam 11] , [naam 12] en [broer van slachtoffer] .
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van
[naam 11] , [naam 12] en [broer van slachtoffer] van oordeel dat deze vorderingen toewijsbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat door hen voldoende is onderbouwd dat ten gevolge van de directe of indirecte confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf sprake is van opgelopen geestelijk letsel. De aard en hechtheid van de relatie tussen de overledene en de nabestaande is een gegeven en draagt eveneens bij aan de juridische grondslag voor toekenning van schadevergoeding.
Voor de ouders moet het identificeren van hun overleden zoon zeer ingrijpend zijn geweest. Op het moment dat de ouders te horen kregen dat zij hun zoon voor de laatste keer konden zien, was hij al bijna niet meer te herkennen en verkeerde zijn lichaam in vergaande staat van ontbinding. Hen is daarom afgeraden het lichaam nog te zien. In het mortuarium zijn zij alle drie geconfronteerd met de indringende geur die het lichaam afgaf. Voor ouders en broer was dit zodanig ondraaglijk dat zij de ruimte en het mortuarium hebben verlaten.
Van een aantal nog toonbare lichaamsdelen van hun zoon en broer kregen zij foto’s mee.
De vraag die vervolgens voorligt is of ook sprake is van geestelijk letsel. De ouders en broer van de overledene hebben ter onderbouwing hiervan verklaringen overgelegd van hun behandelend klinisch psycholoog. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat sprake is van geestelijk letsel en dat daarvoor langdurige behandeling noodzakelijk is. De rechtbank zal de hoogte van de vergoeding vaststellen op in ieder geval de onder deze grondslag gevorderde bedragen.
De vordering van [naam 13]
Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de vordering van [naam 13] . De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. In met name de schriftelijk slachtofferverklaring is een aanwijzing te vinden voor de wijze waarop [naam 15] is geconfronteerd met de dood van haar vader, maar of hiermee sprake is van een onrechtmatige daad (de juridische grondslag) behoeft een uitgebreid juridisch debat. Vervolgens ontbreekt de onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel. Dat dit geestelijk letsel er is is niet onwaarschijnlijk, maar behoeft wel onderbouwing van bijvoorbeeld een psycholoog of een huisarts. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om een en ander alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.4.3
Affectieschade
De benadeelde partijen [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] vorderen elk veroordeling van verdachte tot betaling van een bedrag van € 20.000,-- per persoon aan affectieschade. De benadeelde partij [broer van slachtoffer] vordert een bedrag van € 17.500,-- aan affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat affectieschade geen grondslag is voor toekenning van schadevergoeding. Deze vorderingen zijn gebaseerd op artikel 6:108 lid 3 BW en is ingegaan per 1 januari 2019. Deze wet is van toepassing op gebeurtenissen vanaf 1 januari 2019 en voorziet niet in een overgangsregeling. Het bewezenverklaarde feit dateert van 2 juli 2018 en ligt daarmee voor de inwerkingtreding van deze wet.
De benadeelde partijen hebben subsidiair gevorderd om de gevraagde (affectie)schade te vergoeden bij de toekenning van de shockschade.
De vorderingen van [naam 11] , [naam 12] en [broer van slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat voor het meerdere van het gevorderde bedrag de nadere onderbouwing van de gestelde schade ontbreekt. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partijen die gelegenheid niet bieden.
Daarbij komt dat sinds de invoering van affectieschade wordt gesproken over samenloop van affectieschade en immateriële schade, zodat een juridisch debat over hoogte van de totale schadevergoeding bij een onrechtmatige daad vóór die invoeringsdatum noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt met betrekking tot [broer van slachtoffer] voorts dat op grond van het bepaalde van artikel 6:108, vierde lid, onder g, BW de broer niet zondermeer onder de kring van gerechtigden valt, zodat ook dat nadere onderbouwing behoeft.
De rechtbank zal de benadeelde partijen in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partijen de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
De vordering van [naam 13]
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de gevorderde affectieschade hetzelfde geldt als de hiervoor genoemde nabestaanden. De rechtbank zal de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.4.4
De wettelijke rente, hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
Wettelijke rente
Waar de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de schade is ingetreden.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor het hele bedrag aansprakelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben elk verzocht en de officieren van justitie hebben gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal steeds de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De duur van de gijzeling beloopt maximaal één jaar in totaal voor de toegewezen vorderingen. De rechtbank bepaalt bij de oplegging van de onderhavige maatregel per vordering de duur van de gijzeling die ingevolge artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling per toegewezen vordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en op artikel 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
de vordering van [naam 11]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 11] toe tot een bedrag van
€ 20.000,-- (zegge: twintigduizend euro) (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 11] van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
2 juli 2018, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juli 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 20.000,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,--;
de vordering van [naam 12]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 12] toe tot een bedrag van € 20.000,-- (zegge: twintigduizend euro) (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 12] van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juli 2018, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juli 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 20.000,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,--;
de vordering van [broer van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer] toe tot een bedrag van € 20.000,-- (zegge: twintigduizend euro) (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer] van een bedrag van
€ 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juli 2018, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juli 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 121 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 17.500,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,--;
de vordering van [naam 13]
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 13] voor een deel van € 40.000,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,--.
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 4.000,--;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van een fiets (omschrijving: PL0600-ONRAB18009-470889, bordeaux rood, merk: Superior).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout,
mr. W.J. van der Leest en F. Dussel MSc, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland onderzoek TGO Letland/ONRAB18009. Dit procesdossier bestaat uit meerdere onderdelen. Bij de verwijzing zal ook het onderdeel waarnaar wordt verwezen worden genoemd. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 maart 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven de verklaring van [verdachte 1] :
Ik stond rechts aan de zijkant van het bed. Ik keek eerst achter het bed of er niet iemand naast het bed lag. Je loopt zo de kamer in en dan moet je stukje rechts want het bed staat recht voor je. Links kun je er zo langs kijken. Ik ben richting het gordijn gelopen. Ik ben toen door de knieën gegaan. Ik ben niet zo heel lenig, want ik heb nogal een behoorlijke buik. Ik had een autokrik bij me in de rechterhand. Die kwam uit mijn auto. Ik had de krik in de rechter hand en ik heb op het bed geleund. Ik weet niet meer of ik op de krik geleund heb. Ik heb op het bed geleund, ik heb er onder gekeken en aan de zijkant en ben weer weggegaan.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 maart 2024, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven de verklaring van [verdachte 1] :
Het was niet donker; de lamp was aan en daarom ben ik naar boven gegaan.
Boven was overal licht. Wij stonden eerst voor de woning en zagen boven overal licht branden
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 juni 2024, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven de verklaring van [verdachte 1] :
Ik ben met een gewicht van 139 à 140 kg in detentie gekomen. Ten tijde van het ten laste gelegde feit zal ik minstens 15 kg zwaarder zijn geweest.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte 1] , van 16 juli 2018, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven (ZD 01 pagina’s 1113, 1115 - 1117):
We, [medeverdachte 2] , [naam 1] , [medeverdachte 1] en ik, zijn naar de woning van [medeverdachte 1] aan [adres 2] gereden. [naam 1] , [medeverdachte 2] en ik zijn met [medeverdachte 1] meegelopen naar de woning. Ik ben nog naar boven gelopen om te kijken of [slachtoffer] er was. De deuren stonden allemaal open. In de kamer recht voor de trap stond een bed met een matras. Daar heb ik ingekeken en daar was [slachtoffer] niet. Er was gewoon niemand. Ik was alleen naar boven gelopen. Toen bleek dat [slachtoffer] niet in de woning was zijn [naam 1] en ik weggegaan naar mijn woning. [medeverdachte 2] is bij [medeverdachte 1] achter gebleven.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] van 3 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (Algemeen dossier, pagina’s 218 en 219):
Op 3 juli 2018, omstreeks 16.57 uur kregen wij het verzoek om te gaan naar [adres 2] .
Ik liep de slaapkamer naast de badkamer in en ik rook een nare geur. Ik herkende deze geur als zijnde een lijkgeur. Ik zag dat er een tweepersoonsbed in de kamer stond. Toen ik iets verder de slaapkamer inliep, zag ik dat er een man aan de rechterzijde naast het bed lag. Ik zag dat de afstand tussen het bed en het raam ongeveer een halve meter was en de man lag hier tussenin. Ik zag dat de man op zijn buik lag met zijn gezicht richting de onderzijde van het bed. Ik zag dat de man een groene, korte broek droeg met legerprint. Ik zag dat de man een ontbloot bovenlijf had. Ik zag dat de man bovenop een dekbed lag. Boven zijn hoofd zag ik vlekken die leken op opgedroogd bloed en ik zag dat er onder zijn hoofd een plas met bloed lag. Ik zag dat er in zijn achterhoofd, achter zijn linker oor, een wond zat. Het leek alsof er een gat in zijn achterhoofd zat. Ik zag dat er opgedroogd bloed bij de wond zat. Omdat het slachtoffer tussen het bed en het raam lag was er weinig ruimte. Toen collega [verbalisant 3] met zijn voet het been van het slachtoffer iets aan de kant wilde schuiven, merkte hij dat zijn been stijf bleef en dat deze met moeite aan de kant kon worden geschoven. In verband met sporen zijn collega [verbalisant 3] en ik niet dichterbij het slachtoffer gekomen. Door de combinatie van bloed, geur en lijkstijfheid vermoedden wij dat het slachtoffer reeds overleden was.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] van 3 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (Algemeen dossier, pagina’s 220 en 221):
Onderweg naar [adres 2] keek ik wie op dat adres stonden ingeschreven. Ik zag dat er een man en een vrouw ingeschreven stond genaamd [medeverdachte 1] en [slachtoffer] . Ik zag dat de man een tatoeage op zijn rechterbeen had. Ik zag dat er [slachtoffer] op zijn rechterbeen stond getatoeëerd.
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 12] van 3 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 188-190):
Op 2 juli 2018 zag ik op mijn telefoon dat ik berichten had van [slachtoffer] . Ik heb hem gisteren de hele dag geprobeerd te bereiken maar kreeg geen contact. Ik heb gebeld en geappt. Ook vandaag heb ik geprobeerd [slachtoffer] te bereiken. Ik kreeg elke keer zijn voicemail.
[slachtoffer] heeft tatoeages. Op zijn kuit staat de naam " [slachtoffer] " van boven naar beneden.
8. Het proces-verbaal van bevindingen PVB tijdlijn [verdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [slachtoffer] van 2 juli 2018 01.44 uur t/m 13.12 uur, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , van 7 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De [adres 9] (de woning van verdachte [verdachte 1] ) is op 2,42 km reisafstand van [adres 2] (de woning van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [medeverdachte 1] en tevens het plaats delict). Deze reistijd is 5 minuten met de auto en 27 minuten lopend.
1.44
uur
De politie komt ter plaatse naar aanleiding van een melding en treffen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] op de [adres 3] . [medeverdachte 1] mistte meerdere tanden uit haar bovengebit. Uit later onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] is mishandeld door [slachtoffer] .
2.24
uur
[medeverdachte 1] belt met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (i.g.b. [verdachte 1] ).
Gespreksduur. 97 seconden.
2.4
uur
[medeverdachte 1] smst met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (i.g.b. [verdachte 1] )
Inhoud bericht. “Dit is het nummer dat je even moet bellen als je er bent”.
03.09 – 03.27
uur
[medeverdachte 1] belt een aantal keer met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. respectievelijk 2 seconden, 8 seconden, 7 seconden en 0 seconden
3.23
uur
[medeverdachte 1] smst met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] het volgende bericht. “ben je er bijna, loop ik naar beneden”.
3.24
uur
[medeverdachte 1] belt met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. 3 seconden.
3.25
uur
[medeverdachte 1] smst met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] het volgende bericht. “Kom je wel of kom je niet”.
3.27
uur
[medeverdachte 1] belt met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (i.g.b. [getuige 2] ) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. 13 seconden.
3.42
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] i.g.b. [verdachte 1] belt uit naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] .
Gespreksduur. 30 seconden.
5.1
uur
Getuige [naam 2] hoort iemand schreeuwen achter de woning van [medeverdachte 1] . Ze hoorde geklop op de achterdeur van [medeverdachte 1] . Ze hoorde dat de buurvrouw “ga weg” riep en ze hoorde voetstappen op de trap bij de buurvrouw.
5.34
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] belt met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. 328 seconden.
6
uur
Getuige [naam 3] hoort een mannenstem “ [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] ” roepen vanuit de achtertuin van [medeverdachte 1] .
6.1
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. 5 seconden.
6.11
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar [telefoonnummer 3] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. 3 seconden.
6.12
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar [telefoonnummer 3] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur. 3 seconden.
6.13
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
6.14
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt een SMS gestuurd naar [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] . Inhoud bericht. “Pak eens op man kom hier heen”.
6.21
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] i.g.b. [slachtoffer] wordt gebeld naar het
telefoonnummer [telefoonnummer 6] i.g.b. [getuige 1] .
Gespreksduur. 2 seconden.
Zendmast [telefoonnummer 5] . [adres 4] .
06.30 – 06.42
uur Getuige [getuige 5] ziet [slachtoffer] .
6.47
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] i.g.b. [slachtoffer] wordt een Whatsapp-
bericht gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] i.g.b. [getuige 1] . Inhoud bericht. “broer ik heb een probleem gaat niet om.hadel”.
06.50 – 06.55
uur Met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] i.g.b. [slachtoffer] wordt gebeld naar de telefoonnummers [telefoonnummer 7] (2x) en naar [telefoonnummer 8] (3x); beide i.g.b. [vader van slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] .
Gespreksduur. respectievelijk 0 sec, 4 sec, 2 sec, 0 sec, 0 sec.
7.19
uur
De telefoon met IMEI [IMEI-nummer 6] i.g.b. [slachtoffer] registreert 0% batterijniveau. De telefoon schakelt zich uit, omdat de batterij leeg was.
7.22
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt een SMS gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] . Inhoud bericht. “Als je dit leest wil je dan hier komen hij is hier”.
Zendmast [telefoonnummer 1] . [adres 5] .
Zendmast [telefoonnummer 2] . [adres 11] .
8.09
uur
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de supermarkt [supermarkt] , gelegen aan de overzijde van perceel [adres 2] , binnenlopen.
10.02
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] .
Gespreksduur: 3 seconden.
Zendmast [telefoonnummer 1] : [adres 5] .
Zendmast [telefoonnummer 2] : Onbekend.
10.02
uur
De telefoon met IMEI [IMEI-nummer 6] i.g.b. [slachtoffer] wordt weer actief met 2% batterijniveau. Vermoedelijk is de telefoon weer ingeschakeld. Na inschakeling kan er weer iets batterijniveau komen.
10.06
uur
De telefoon met IMEI [IMEI-nummer 6] i.g.b. [slachtoffer] wordt aan de oplader aangesloten.
10.19
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt een SMS gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3] i.g.b. [verdachte 1] . De inhoud van het bericht is onbekend.
Zendmast [telefoonnummer 1] . [adres 5] .
Zendmast [telefoonnummer 3] . [adres 11] .
10.21
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 9] i.g.b. [naam 4] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] i.g.b. [slachtoffer] .
Gespreksduur. 31 seconden.
10.29
uur
De Samsung Galaxy A320FL met IMEI [IMEI-nummer 2] met daarin op dat moment telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] wordt om 10.29.29 uur uitgeschakeld. Het batterijniveau is op dat moment 90%.
10.46
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt een SMS gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3] i.g.b. [verdachte 1] . De inhoud van de SMS is onbekend.
Zendmast [telefoonnummer 1] . [adres 5] .
Zendmast [telefoonnummer 3] . Onbekend.
10.58
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] verplaatst van mast [adres 5] naar mast [adres 10] .
11.02
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt door [medeverdachte 1] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] , moeder van [medeverdachte 1] .
Gespreksduur. 89 seconden.
11.04
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] .
Gespreksduur. 4 seconden.
11.05
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] igb [verdachte 1] maakt gebruik van de zendmast [adres 10] (DATA-4G).
11.06
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] igb [verdachte 1] maakt gebruik van de zendmast [adres 11] (DATA-4G).
11.06
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] .
Gespreksduur. 3 seconden.
11.15
uur
Getuige [naam 7] belt aan bij woning van [verdachte 1] aan de [adres 9] . Er wordt niet opengedaan.
11.25
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt door [medeverdachte 1] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] , moeder van [medeverdachte 1] .
Gespreksduur. 92 seconden.
11.26
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 12] i.g.b. getuige [naam 7] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] . Dit betreft het telefoontoestel i.g.b. [verdachte 1] dat uitgezet is om 10.29 uur. De oproep wordt doorgeschakeld naar de voicemail.
Gespreksduur. 3 seconden.
11.3
uur
Getuige [naam 7] ziet [verdachte 1] buiten naar zijn auto lopen.
11.39
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] . Doorschakeling naar voicemail.
11.47 – 11.51
uur Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] wordt door [medeverdachte 1] meerdere keren gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] , moeder van [medeverdachte 1] .
Gespreksduur respectievelijk 103 sec, 20 sec, 5 sec, 5 sec, 21 sec.
11.53
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] i.g.b. [medeverdachte 2] .
Gespreksduur. 31 seconden.
12.05
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] maakt gebruik van de zendmast [adres 13] . [medeverdachte 1] verklaarde bij de [bedrijf 1] aan de [adres 14] door [naam 5] te zijn opgehaald. Deze [bedrijf 1] ligt in het dekkingsgebied van de zendmast [adres 13] .
12.06
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] wordt door [medeverdachte 1] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] .
Gespreksduur: 22 seconden.
12.09
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] .
Gespreksduur. 82 seconden.
12.33
uur
[medeverdachte 1] is samen met [naam 5] bij [naam 16] (moeder [naam 5] , oma [medeverdachte 1] ) aan het adres [adres 6] .
12.44
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] .
Gespreksduur. 16 seconden.
12.51
uur
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] i.g.b. [naam 6] wordt gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] i.g.b. [naam 5] .
Gespreksduur. 25 seconden.
13.03
uur
De Samsung A320FL voorzien van IMEI [IMEI-nummer 2] i.g.b. [verdachte 1] met daarin telefoonnummer [telefoonnummer 2] wordt weer opgestart en bevat 90% batterijniveau.
13.04
uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] i.g.b. [verdachte 1] maakt gebruik van de zendmast [adres 15] . Dit betreft een DATA-4G registratie.
13.10 – 13.12
uur Met het telefoontoestel voorzien van IMEI [IMEI-nummer 2] i.g.b. [verdachte 1] is de volgende zoekslag gemaakt:
- goedkoopste met smartphone enschede.
9. Het proces verbaal van bevindingen PVB Tijdlijn [slachtoffer] , d.d. 02-07-2018 opgesteld door [verdachte 2] van 7 maart 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina’s 745, 746 en 753):
Het slachtoffer maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] en van het telefoontoestel Samsung J3 J320FN, IMEI: [IMEI-nummer 6] .
Dit toestel lag in de slaapkamer aan de voorzijde op de eerste verdieping van perceel [adres 2] . Het toestel zat aan de oplader naast het bed.
Historische verkeersgegevens
De woning van het slachtoffer lag in het dekkingsgebied van de T Mobile zendmast, UMTS, CelllD [nummer 1] , staande aan de [adres 4] en in het dekkingsgebied van de TELE2 zendmast, LTE, CellID [telefoonnummer 13] , staande aan de [adres 16] .
10. Het proces-verbaal van bevindingen PVB Tijdlijn [verdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , opgemaakt door [verdachte 2] , van 24 mei 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ZD01, pagina’s 257-259, 269 en 276, 280-282):
Verdachten:
[verdachte 1] , [verdachte 1]
Uit onderzoek is gebleken dat hij de gebruiker was van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
Telefoontoestel /IMEI
Hij maakte op 02 juli 2018 tot en met 11.06 uur gebruik van het telefoontoestel IMEI: [IMEI-nummer 3] .
Hij maakte op 02 juli 2018 ook gebruik van het telefoontoestel IMEI: [IMEI-nummer 2] .
Het telefoontoestel IMEI [IMEI-nummer 3] is nergens aangetroffen.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 2]
Uit onderzoek is gebleken dat hij de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] .
Telefoontoestel /IMEI
Hij maakte op 02 juli 2018 tot en met 11.54 uur gebruik van het telefoontoestel IMEI: [IMEI-nummer 1] . Het telefoontoestel IMEI [IMEI-nummer 1] is nergens aangetroffen.
[medeverdachte 1]
Op 02 juli 2018 en 03 juli 2018 maakte [medeverdachte 1] gebruik van het telefoontoestel met de bijbehorende simkaart van de verdachte [medeverdachte 2] , telefoonnummer [telefoonnummer 1] , van het telefoontoestel met de bijbehorende simkaart van de nader te noemen getuige [naam 5] , telefoonnummer [telefoonnummer 10] en van de telefoontoestellen met de bijbehorende simkaarten van de nader te noemen getuige [naam 6] telefoonnummers [telefoonnummer 11] en [telefoonnummer 15] .
17.14
uur
[verdachte 1] , historische verkeersgegevens [telefoonnummer 3]
Nieuw toestel/nieuw IMEI nummer
De telefoontoestellen van de verdachten [verdachte 1] en [medeverdachte 2]
[verdachte 1] : IMEI [IMEI-nummer 2] | Telefoon uit: 10.29.29 uur 2-7-2018
[verdachte 1] : IMEI [IMEI-nummer 3] | Laatste registratie: 11.06.48 uur 2-7-2018
[medeverdachte 2] : IMEI [IMEI-nummer 1] | Laatste registratie: 11.54.27 uur 2-7-2018
[verdachte 1] : IMEI [IMEI-nummer 2] | Telefoon aan: 13.03.57 uur 2-7-2018
[verdachte 1] : IMEI [IMEI-nummer 4] | Nieuw toestel 17.13.49 uur 2-7-2018
[medeverdachte 2] : IMEI [IMEI-nummer 7] | Nieuw toestel 19.47.37 uur 2-7-2018
[verdachte 1] : telefoonnummer [telefoonnummer 2] IMEI [IMEI-nummer 2]
[verdachte 1] : telefoonnummer [telefoonnummer 3] IMEI [IMEI-nummer 3] naar
IMEI [IMEI-nummer 4] .
[medeverdachte 2] telefoonnummer [telefoonnummer 1] IMEI [IMEI-nummer 1] naar IMEI [IMEI-nummer 7] .
11. Het proces-verbaal van bevindingen “PVB histo [verdachte 1] en [medeverdachte 2] ”, opgemaakt door [verbalisant 6] van 16 juni 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina’s 641, 643 en 644):
Uit de historische verkeersgegevens, blijkt dat zowel [verdachte 1] als [medeverdachte 2]
(bijna) gelijktijdig op 2 juli 2018 de door hun gebruikte telefoontoestellen wisselen met nieuwe toestellen. Het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte 1] was vanaf 11:06:48 uur tot 17:13:49 uur niet gekoppeld met enig telefoontoestel en het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] was vanaf 11:54:27 uur tot 19:47:37 uur niet gekoppeld met enig telefoontoestel.
12. Het proces-verbaal van bevindingen PVB onderzoek historische verkeersgegevens van de IMEI nummers [IMEI-nummer 8] en [IMEI-nummer 1] , opgemaakt door [verdachte 2] van 15 februari 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina’s 707 - 710):
Na onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] bleek dat in de opgevraagde genoemde periode de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in onderstaande telefoontoestellen heeft gezeten:
[IMEI-nummer 3] 01-07-2018 01.17.04 uur t/m 02-07-2018 11.06.48 uur
[IMEI-nummer 4] 02-07-2018 17.13.49 uur t/m 06-07-2018 12.02.32 uur
Na onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bleek dat in de opgevraagde genoemde periode de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in onderstaande telefoontoestellen heeft gezeten:
[IMEI-nummer 1] 01-07-2018 01.27.32 uur t/m 02-07-2018 11.54.27 uur
[IMEI-nummer 7] 02-07-2018 19.47.37 uur t/m 03-07-2018 15.05.23 uur
354313080107484 03-07-2018 15.27.10 uur t/m 05-07-2018 20.35.30 uur
De bij de verdachten in gebruik zijnde simkaartjes met genoemde telefoonnummers op 02 juli 2018 zijn na respectievelijk 11.06.48 uur ( [verdachte 1] ) en 11.54.27 uur ( [medeverdachte 2] ) in andere telefoontoestellen gedaan.
[IMEI-nummer 3] (igb [verdachte 1] )
In genoemd toestel heeft in de opgevraagde periode onderstaande simkaart/telefoonnummer gezeten:
18-05-2018 09.44.41 uur t/m 02-07-2018 11.06.48 uur [telefoonnummer 3]
Na 02-07-2018, 11.06.48 uur, stonden geen registraties meer geregistreerd. Tijdens doorzoekingen in dit onderzoek werd dit telefoontoestel niet aangetroffen.
[IMEI-nummer 1] (igb [medeverdachte 2] )
In genoemd toestel heeft in de opgevraagde periode onderstaand simkaartje/telefoonnummer gezeten:
31-03-2018 20.51.41 uur t/m 02-07-2018 11.54.27 uur [telefoonnummer 1]
Na 02-07-2018, 11.54.27 uur, stonden geen registraties meer geregistreerd. Tijdens doorzoekingen in dit onderzoek werd dit telefoontoestel niet aangetroffen.
13. Het proces-verbaal van bevindingen chronologische analyse van o.a. historische verkeers-, telefoongegevens i.g.b. [verdachte 1] ; [naam 1] en [medeverdachte 2] , in aanloop naar het verblijf van [verdachte 1] en [naam 1] in het [bedrijf 3] te [vestigingsplaats] , opgemaakt door [verbalisant 6] van 8 november 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina’s 645, 648 en 688):
Het blijkt dat de woning van [verdachte 1] ( [adres 9] ) binnen het stralingsdekkingsgebied valt van de KPN cellkid [nummer 2] , gesitueerd op de locatie [adres 17] . Men kan deze cell-id dan ook betitelen als zijnde de “thuiszendmast/cell-id” van [verdachte 1] .
14. Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek communicatie netwerk opgemaakt door [verbalisant 7] van 17 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina’s 723-726 ):
Onderzoek:
Op verzoek van het team Letland heb ik op 31 oktober 2019 omstreeks 16.00 uur in perceel [adres 2] een onderzoek ingesteld naar onderstaande KPN cellen:
KPN UMTS
Cel-ID = [nummer 3] Lac= 6020
Locatie = [adres 10]
KPN UMTS Netwerk
Cel-ID = [nummer 4] Lac= 6020
Locatie = [adres 13]
KPN GSM Netwerk
Cel-ID = [nummer 4] Lac= 3330
Locatie = [adres 13]
KPN UMTS Netwerk
Cel-ID = [nummer 5] Lac= 6020
Locatie = [adres 10]
Historisch (NETWPV20180709.Letland):
Ik heb op 9 juli 2018 te 12.30 uur een servingcell meting uitgevoerd in perceel [adres 2] . Ik zag dat KPN UMTS cel [nummer 6] en KPN GSM cel [nummer 6] serving waren in dit perceel.
Ik zag op 9 juli 2018 te omstreeks 14.00 uur dat KPN UMTS cellen [nummer 3] , [nummer 5] en [nummer 4] en KPN GSM cel [nummer 4] als “neighbourcellen” in perceel [adres 2] geregistreerd werden.
Meting 31 oktober 2019.
Ik heb op 31 oktober te 16.00 uur een servingcell meting uitgevoerd in perceel [adres 2] . Ik zag dat KPN UMTS cel [nummer 6] en KPN GSM cel [nummer 6] serving waren. Ik zag dat de UMTS verbindingen tot stand werden gebracht middels KPN UMTS cell [nummer 6] . Ik zag dat de GSM verbindingen tot stand werden gebracht middels KPN GSM cellen [nummer 6] en 11864.
Ik zag op 16 oktober 2019 omstreeks 16.45 uur op verschillende posities in perceel [adres 2] dat het mogelijk was om een verbinding tot stand te brengen met:
- KPN UMTS cel [nummer 3]
- KPNGSM cel [nummer 4]
15. Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 7 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ZD01, pagina’s 119, 121 en 122):
Toen wij bij het [locatie] aankwamen was de auto weg. [naam 17] was weg met [medeverdachte 1] . Toen knapte er iets bij [slachtoffer] . Na ongeveer 5 minuten kwam de auto terug. [naam 17] parkeerde de auto voor het [locatie] . [slachtoffer] liep om de auto heen naar [medeverdachte 1] en pakte haar vast. Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] en hij sloeg haar met zijn vuist in het gezicht. [medeverdachte 1] is hierdoor 1 of 2 tanden kwijtgeraakt. [medeverdachte 1] ging knock-out en viel met haar gezicht op de grond. Ze was buiten bewustzijn. Toen ze weer bij kwam zei [medeverdachte 1] steeds: “Krijg de hartkanker, ik steek je neer en ik maak je af.” Ik ben gebleven bij [slachtoffer] en [medeverdachte 1] . Toen de politie weg was werd [medeverdachte 1] binnengelaten bij één van de vrouwen die boven het [locatie] wonen. [medeverdachte 1] was echt boos. Ze stond boven en schreeuwde onder andere: "Ik maak je af, ik maak je dood”. Daarna heb ik [slachtoffer] niet meer gezien. Om 06.42 uur werd ik door [slachtoffer] gebeld. Ik sliep op dat moment en heb hem toen niet gesproken. Om 06.43 uur kreeg ik een sms van hem waarin stond: Broer ik zit in de problemen. Dit gaat niet om handel. Ik wist dat er iets aan de hand was met hem want voor handel zou ik hem niet helpen en dat weet hij. Ik heb nog nooit zo'n sms van hem gehad.
Op 2 juli 2018 had ik met [slachtoffer] afgesproken om naar de stad te gaan. Ik werd gebeld door [naam 18] en hij vroeg mij of ik wist waar [slachtoffer] was omdat hij ook met hem had afgesproken. De volgende morgen ben ik naar het politiebureau gegaan om te informeren of de politie iets van [slachtoffer] wist.
16. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier, pagina’s 644, 645, 648 - 650):
Ik woon aan de [adres 3] en zag tussen 01:00 uur en 02:00 uur vanaf het raam dat er ruzie gemaakt werd, gebekvecht en geschreeuw. Mijn kamer is naast [locatie] . Er was een ene [slachtoffer] en een ene [medeverdachte 1] . We hebben [medeverdachte 1] naar de wc gelaten. Toen durfde ze niet naar beneden. Toen heeft ze iemand gebeld met mijn telefoon; een vriend van haar en die zou die haar komen ophalen. Op dat moment staat [slachtoffer] voor de deur en schreeuwde dat [medeverdachte 1] naar beneden moest komen. [medeverdachte 1] heeft wel 5 keer weer gebeld waar deze bleven.
17. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier, pagina’s 638, 640 en 642 ):
[medeverdachte 1] heeft met de telefoon van [getuige 2] , twee vrienden gebeld. [medeverdachte 1] zei dat het twee homo’s waren. In de tijd dat [medeverdachte 1] bij ons binnen was, stond [slachtoffer] nog beneden te schreeuwen en hij trapte tegen de voordeur. Hij schreeuwde: “ [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] !”. [slachtoffer] schreeuwde: "nog tien seconden of ik trap de deur in".
18. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 17 juni 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier, pagina’s 795, 798 - 800, 802, 804 - 806 en 808):
A: [slachtoffer] trapte tegen de deur en zei: “dan vermoord ik je". [medeverdachte 1] zei: "Als ik dood ben is er niets aan de hand en als hij dood is gaan we feest vieren”. Ze belde twee homo's met de telefoon van [getuige 2] . Zij konden hem moorden en in de kofferbak doen. Ze werd opgehaald door de twee homo's waar zij van zei dat die wel in staat waren om voor haar een moord te plegen. [medeverdachte 1] belde met de telefoon van [getuige 2] ze kende het nummer uit haar hoofd.
V: Je had verteld van de opdracht geven en de twee homo's. Hoe zei zij dat?
A: Dat ze twee homo's kende die wel in staat waren om een moord te plegen voor haar en in hem in de kofferbak te stoppen en te vermoorden. Ze zei het op een bedreigende manier.
Toen kwamen ze met de auto.
19. Het proces-verbaal verhoor van de getuige [verdachte 1] van 15 oktober 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (PD01, pagina’s 63, 65):
Ik heb in alle slaapkamers gekeken of er iemand was. Ik ben op de knieën gegaan en heb onder het bed gekeken. Ik heb vluchtig gekeken. Ik kan niet bukken.
20. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 6 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier pagina’s 47-49):
Ik woon aan [adres 18] . Ik zag toen op de klok dat het 05.10 uur was. Ik hoorde iemand schreeuwen achter de woning van de buurvrouw.
21. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 17 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier pagina’s 34, 36 en 37):
Op 2 juli 2018 ben ik 's morgens om zes uur wakker geworden, er stond iemand bij [medeverdachte 1] achter het huis en die schreeuwde ' [medeverdachte 1] ', ' [medeverdachte 1] ', een keer of vier. Ik zag dat het 06:00 uur was op mijn telefoon. Dat was een mannenstem.
22. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 5 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ZD01 pagina’s 194-197):
V: Wanneer hebt u [medeverdachte 1] in de winkel gezien?
A: Dat was 2 juli 2018, kort nadat de winkel open ging. De winkel opent om 08.00 uur. Daar zag ik [medeverdachte 1] binnenkomen. Ik zag dat er een man bij haar liep. Ze kwamen samen binnen. Ik hoorde toen ze door het poortje naar binnen liepen de man zeggen: “hij moet jouw huis uit”. Ze liepen echt vlak langs me heen. Ik hoorde dit, ik keek om en zag dus [medeverdachte 1] en die man. Dat wat de man zei vond ik raar omdat ze met een andere man liep.
Ik weet dat ze een vriend heeft. Later heb ik gehoord dat hij [slachtoffer] heet.
V: Wanneer hebt u de vriend van [medeverdachte 1] voor het laatst gezien?
A: Dat was 2 juli om 06.30 uur. Ik weet dit tijdstip want op dat tijdstip sta ik altijd voor de personeelsingang als ik moet werken. Het was gewoon licht buiten. Ik herkende hem toen als de vriend van [medeverdachte 1] . Ik zag dat hij naar zijn woning aan [adres 2] liep. Ik kon zien dat hij met een sleutel de deur opende en de deur achter zich dicht deed. Ik heb hem na die ochtend niet weer gezien.
23. Het proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte 1] van 6 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ZD01, pagina’s 1248, 1250-1253):
[slachtoffer] trok mij uit de auto en begon mij te meppen met de vuist. De politie vroeg of ik aangifte wilde doen. En dat wilde ik niet. Die meisjes die daar boven wonen hebben mij binnen gelaten. Toen ik daar was, kwam [slachtoffer] daar naartoe en ramde op de deur. Hij bleef op de deur staan bonzen. Daar heb ik gebeld met een telefoon van die meisjes. Ik heb [verdachte 1] gebeld, dat nummer weet ik uit mijn hoofd: [telefoonnummer 16] . [verdachte 1] heet [verdachte 1] van achternaam. [verdachte 1] heeft zijn vriend gebeld, die heet [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is die nacht bij mij gebleven. ’s Morgens zijn wij naar de [supermarkt] gelopen. Het was tegen acht uur 's ochtends.
V: Hoe ging het verder?
A: [medeverdachte 2] zei: “pak je hondje en je medicatie we gaan weg hier’. Dat hebben we gedaan. Ik heb wat kleren en mijn medicatie meegenomen. We liepen richting Boswinkel, [bedrijf 1] .
Ik heb met de telefoon van [medeverdachte 2] mijn moeder gebeld en mijn moeder heeft mij opgepikt met haar auto, wij zijn naar mijn oma gereden. In de auto onderweg naar oma, heb ik [naam 6] gebeld. Hij heeft mij met de auto opgehaald en toen zijn wij naar zijn huis in [adres 7] gereden.
24. Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 4] van 8 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier, pagina’s 417, 421 en 422):
Ik hoorde aan zijn stem dat hij erg slaperig klonk. Ik had de indruk dat ik hem wakker had gebeld. Ik weet zeker dat ik [slachtoffer] aan de lijn had. Ik hoorde dat aan zijn stem en bovendien hadden we over een kabel tussen televisie en spelcomputer gesproken en hij wist direct waar ik het over had.
25. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] van 24 september 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier, pagina’s 983 -985):
Ik had op 2 juli 2018 in Enschede een afspraak met [naam 1] .
Ik was bij de woning van [naam 1] rond 11.15 uur. [naam 1] sliep die dag bij [verdachte 1] en dat is aan de [adres 9] . Er werd niet opengedaan. Ik heb om 11.26 uur naar [verdachte 1] gebeld op nummer [telefoonnummer 2] . Dit ging toen gelijk over naar de voicemail. Ik ben voor de deur gaan zitten met mijn rug naar de voordeur. Op een gegeven moment zag ik [verdachte 1] naar zijn auto lopen. Dit zal ongeveer omstreeks 11.30 uur zijn geweest. Hij had twee tassen met lege flessen bij zich.
26. Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 10] van 6 juli 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Getuigendossier, pagina’s 476-478 en 480)
Het klopt dat mijn nummer [telefoonnummer 17] is. Op 2 juli 2018 zou ik 's avonds samen met [slachtoffer] en [naam 19] naar Amsterdam gaan. Ik had met [slachtoffer] afgesproken dat we uiterlijk om 18.00 uur zouden vertrekken naar Amsterdam. Ik heb [broer van slachtoffer] gebeld om te vragen waar [slachtoffer] was. Ook heb ik [slachtoffer] verschillende keren gebeld en geappt om hem te vragen waar ik hem kon treffen. [slachtoffer] reageerde niet. Dat was echt helemaal niets voor hem. [slachtoffer] reageerde eigenlijk altijd.
Ik ben met [naam 19] naar de woning aan [adres 2] gereden. Ik schat dat we daar rond 18.00 uur a 18.10 uur waren. Ik heb [broer van slachtoffer] wel op de hoogte gehouden, omdat [broer van slachtoffer] het ook vreemd vond dat [slachtoffer] niet was te bereiken.
[naam 19] en ik zijn achter het huis gegaan en ik heb daar ook op de deur en de ramen geklopt en de naam van [slachtoffer] geroepen. Daarna voelde ik aan de achterdeur en deze was wel dicht maar niet afgesloten. Ik opende de achterdeur. Ik riep maar er kwam niemand.
27. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] van 4 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina 254):
Op 3 juli 2018 omstreeks 17.25 uur heb ik [medeverdachte 1] telefonisch gesproken toen wij op het plaats delict waren. Ik vroeg aan haar waar zij verbleef maar hier kreeg ik geen antwoord op.
28. Het proces-verbaal van bevindingen aanvullende analyse telefoongebruik [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de week van 25 juni 2018 t/m 4 juli 2018 is het ongebruikelijk dat [slachtoffer] zijn telefoon niet gebruikt.
Slechts in de periode van "slapen" zijn er geen gegevens in de telefoon te zien.
Verder is te zien dat [slachtoffer] continu met de telefoon bezig is en is de telefoon veelvuldig in gebruik.
29. Het proces-verbaal “1e onderzoek plaats delict dinsdag 3 juli 2018” opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9] van 28 februari 2018 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 163-171 en 174-176):
Op 3 juli 2018 heb ik een forensisch onderzoek ingesteld in en bij de woning aan [adres 2] .
Achter de voordeur van perceel [adres 2] bevond zich een gang. Vanaf de voordeur gezien bevond zich links vooraan in deze gang een ruimte. Voorbij de gangkast bevond zich daar aan de linkerzijde van de gang een trap naar de eerste etage. Vanaf de voordeur gezien bevond zich daar rechts achteraan in deze gang een deur naar de woonkamer. Deze woonkamer bevond zich daar rechts in de woning, en betrof een zogenaamde “doorzon woonkamer”. Vanaf de voordeur gezien bevond zich rechtdoor aan het einde van de gang een deur naar de keuken. Deze keuken bevond zich daar linksachter in de woning.
De genoemde trap gaf toegang tot een overloop op de eerst etage. Deze overloop gaf toegang tot een badkamer aan de linker voorzijde van de woning. De overloop gaf tevens toegang tot een slaapkamer aan de rechter voorzijde van de woning. De overloop gaf verder toegang tot een kamer aan de linker achterzijde van de woning. Tenslotte gaf deze overloop toegang tot een slaapkamer aan de rechter achterzijde van de woning. Tevens bevond zich daar in het plafond van de overloop een vlizotrap welke toegang gaf tot de zolder.
Wij zagen daar op de eerste etage dat alle deuren, dus de deur van de badkamer, de deur van de slaapkamer aan de rechtervoorzijde van de woning en de twee deuren van de kamers aan de achterzijde van de woning, openstonden. Wij zagen daar op de genoemde slaapkamer een tweepersoonsbed staan. Dit bed stond met het hoofdeinde tegen de rechterbuitenmuur. Wij zagen daar op de vloer rechts naast het bed een overleden man liggen. De man was slechts gekleed in een boxershort en hij lag daar deels bovenop een vermoedelijk dekbed, waarbij hij met zijn bovenlichaam in een opgedroogde plas bloed lag. Wij zagen daar op de vloer naast deze man, juist onder het bed, een verschoten huls liggen.
Ik zag geen braakschade aan het slot van de voordeur.
Badkamer 1 etage linker voorzijde
Wij zagen in de badkamer een stoel staan. Op deze stoel en op de grond daarnaast lagen diverse stukken textiel, waaronder kledingstukken en handdoeken.
Kamer 1 etage rechter voorzijde
Wij zagen dat de kamer op de 1e etage aan de rechter voorzijde van de woning was ingericht als slaapkamer. Op deze slaapkamer stond een tweepersoonsbed. Wij zagen dat het tweepersoonsbed was voorzien van twee losse matrassen met daarover één taupekleurig onderlaken. We zagen daar bij het rechter hoofdeinde op het onderlaken diverse vermoedelijke bloedsporen. Ik heb dit onderlaken veiliggesteld en voorzien van SIN AAKU7863NL. Voorafgaande aan het veiligstellen hebben wij het onderlaken gemarkeerd om op deze wijze de boven- en onderzijde aan te geven.
Na het verwijderen van het onderlaken was zichtbaar dat het bed was voorzien van twee afzonderlijke matrassen. We hebben deze matrassen en de bedspiralen uit het bed verwijderd. We zagen daar toen, bij het hoofdeinde onder het rechterdeel van het bed, de reeds eerder genoemde verschoten huls liggen. De huls is voorzien van markeringsbordje 3. Wij zagen dat de huls aan de onderzijde was voorzien van de tekst "9mm S&B". Ik, verbalisant [verbalisant 9] , heb deze huls veiliggesteld en voorzien van SIN AAKQ1203NL.
Op 3 juli 2018, te 20.45 uur, heb ik de rectale temperatuur van het slachtoffer en de directe omgeving gemeten. Ik zag dat het slachtoffer op dat moment een temperatuur had van 27,7 graden en dat de omgeving een temperatuur had van 25,4 graden.
Om 22.35 uur heb ik deze meting herhaald. Ik zag toen dat het slachtoffer een temperatuur had van 27,3 graden en dat de omgeving een temperatuur had van 24,5 graden.
Omdat het slachtoffer op de grond, in de smalle ruimte tussen het bed en de voorgevel van de woning lag, hebben wij ten behoeve van het onderzoek het bed verwijderd. Wij zagen dat het slachtoffer al in een gevorderde staat van ontbinding verkeerde, wij zagen namelijk dat het deel van zijn gezicht wat daar richting de grond lag gekeerd al zeer donker groen tot zwart was verkleurd. Daarnaast roken wij een sterke geur, die wij ambtshalve herkenden als een ontbindingsgeur. Wij zagen verder dat de voorzijde van de borstkast ook deels zeer donker groen tot zwart was verkleurd.
Wij zagen daar tussen het dekbed, juist achter het slachtoffer, een tweede verschoten huls liggen. We hebben deze huls voorzien van markeringsbordje 04. Wij zagen dat de huls aan de onderzijde eveneens onder meer was voorzien van de tekst "9mm S&B". Ik heb deze huls veiliggesteld en voorzien van SIN AAKQ1202NL.
We kregen daar de indruk dat de eerder vermelde ronde aftekening achter het linkeroor mogelijk een in- of uitschot opening betrof. Ik heb daar de omgeving rondom deze ronde aftekening bemonsterd/afgenomen middels een schotresten folie welke is voorzien van SIN AAKU7862NL.
Na het optillen van dit dekbed zagen wij daar op de vloer onder het dekbed een derde verschoten huls liggen. Wij zagen dat de bodem van deze huls, evenals de vorige twee hulzen, ook was voorzien van de tekst "9mm S&B". Ik, verbalisant [verbalisant 9] , heb deze huls veiliggesteld en voorzien van SIN AAKU7858NL.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld.
Monster sporen
Spoornummer : PL0600-2018294929-123130
SIN : AAKU7862NL
Spooromschrijving : Overige, schotresten
Wijze veiligstellen : Folie
Datum/tijd veiligstellen : 4 juli 2018 om 05:34 uur
Plaats veiligstellen : Slachtoffer
Sporendragers
Goednummer : PL0600-2018294929-1758349
SIN : AAKU7863NL
Object : Beddegoed (laken)
Merk/type : Hoeslaken
Bijzonderheden : Bebloed hoeslaken bed slaapkamer
Goednummer : PL0600-2018294929-1758371
SIN : AAKQ1203NL
Object : Munitie (Huls)
Merk/type : Smb 9mm
Bijzonderheden : Slaapkamer, onder het bed rechts
Goednummer : PL0600-2018294929-1758378
SIN : AAKQ1202NL
Object : Munitie (Huls)
Merk/type : 9 Mm
Bijzonderheden : Slaapkamer voorzijde, in dekbed onder slo
Goednummer : PL0600-2018294929-1758400
SIN : AAKU7858NL
Object : Munitie (Huls)
Bijzonderheden : Slaapkamer onder dekbed slo.
30. Het proces-verbaal sporen opgemaakt door [verbalisant 9] , [verbalisant 10] en [verbalisant 11] van 23 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 328, 330, 331 en 333):
Rechts naast de slaapkamer bevond zich de badkamer (bovenaan de trap eerste deur
rechts).Links naast de wasmachine lag een stapel wasgoed. In deze stapel zagen wij dat er op een groenkleurig shirt bloedvlekken zaten alsmede een bebloede handdoek.
Sporendrager(s)
Goednummer : PL0600-2018294929-1759840
SIN : AAJR7215NL
Object : Beddegoed (dekbed)
Bijzonderheden : Slaapkamer
31. Het proces-verbaal sectie, opgesteld door [verbalisant 8] van 5 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 318-320):
Vervolgens is bij het UZA een sectie verricht op dit stoffelijk overschot. Deze sectie werd uitgevoerd door prof. dr. W. Jacobs. Bij de sectie werden een perforatie in de rechterflank en een perforatie rechts naast de mond aangetroffen. Met schotrestenfolie zijn bij de sectie deze twee perforaties bemonsterd. Deze folie van de rechterflank is voorzien van SIN AAKJ3480NL, en de folie rechts naast de mond is voorzien van SIN AAKJ3479NL.
Veiliggestelde sporen/sporendragers
Spoornummer : PL0600-2018294929-123301
SIN : AAKJ3480NL
Plaats veiligstellen : Schotrestfolie bij perforatie rechterflank
Spoornummer : PL0600-2018294929-123302
SIN : AAKJ3479NL
Plaats veiligstellen : Rondom rechterzijde lip en rechter wang
32. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, Schouwverslag, opgesteld door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts van 3 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 378 en 379):
Datum/tijd schouw 03-07-2018 om 18.30 uur
Lijkvlekken niet wegdrukbaar
Ontbinding beginnend
Toelichting ligt achter glas bij zeer warme buitentemperatuur overdag (28”)
Schedel/schedelhuid In de houding zoals be wordt aangetroffen, is achter/boven het linker oor een zwelling zichtbaar met een doorsnee van ongeveer 1 cm. Na draaien van het lichaam naar rugligging, lijkt de huid boven het rechter oor diffuus gezwollen. Het rechter aangezicht is afgeplat.
Aangezicht Het aangezicht is opvallend groen-grijs gekleurd. Bij het aangezicht een enkele vlieg. Het aangezicht is dysmorf.
Rechterbeen Rechter bovenbeen duidelijke lijkvlekken welke nauwelijks, bijna niet, wegdrukbaar zijn.
Borst Links op de borst en links in de hals een onregelmatig begrensde zwart-grijze verkleuringen van de huid. Duidelijke lijkvlekken aanwezig, met name rechts.
33. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, het definitief sturingsverslag opgesteld door dr. A.A. Jacobi-Postma, radioloog MUCM en D.R. Warniet, forensisch radiologisch consulente van 9 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 324 en 326):
Conclusie/bevindingen:
3 metaal dense structuren:
- Aan de rechterzijde van het hoofd ter hoogte van het wandbeen (P1)
- Aan de voorzijde van de schedelbasis rechts (P2)
- Naast de rechterzijde van het tongbeen (P3)
Schedeldefect in het achterhoofd naar de achterste schedelgroeve links (occiput)
Schedeldefect in het wandbeen rechts
Fractuur van de onderzijde van de rechterschedelbasis, van de rechter pterygoidplaat, van de achterste tanden boven- en onderkaak rechts.
34. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, deskundig verslag opgesteld door prof. dr. W. Jacobs van 7 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 750, 753, 755, 757, 766-768):
De intake, uit- en inwendige schouwing en voorlopige verslaggeving werden begonnen te Antwerpen op 06 juli 2018 omstreeks 11.00 uur en werden beëindigd omstreeks 15.00 uur.
Het lijk verkeert in ingezette staat van ontbinding. Het hoofd is donkergroen verkleurd. De donkergroene verkleuring breidt uit over de hals, bovenarmen en romp. Aan de rand van de donkere verkleuring is er een uitgesproken marbrering. Het lichaam is opgezet door gasvorming. Er is beginnende huidloslating.
Ballistische verwondingen
A. Achter onder het linkeroor, op 14 cm van de kruin, 7 cm links van de middenlijn en 3 cm van het achterhoofdsvlak is er een ovaalronde perforatie van ongeveer 8 mm doormeter. Het letsel wordt op vraag van de aanwezige verbalisanten
uitgesneden.
B. Ter hoogte van de rechterlende, op 60 cm van de kruin, 15 cm rechts van de middenlijn en 7 cm van het rechtvlak is er een ovaalronde perforatie van ongeveer 8 mm doormeter. Het letsel wordt
uitgesneden.
C. 1 cm lateraal onder de rechtermondhoek, op 22 cm van de kruin, 3 cm rechts van de middenlijn en 20 cm van het achterhoofdsvlak is er een ovaalronde circulaire perforatie van 7 à 8 mm doormeter. Het letsel wordt met folies afgekleefd.
Medico-legale bespreking en besluiten
Het stoffelijk overschot verkeerde in vorderende staat van ontbinding. Gezien de gegeven klimatologische omstandigheden (dagtemperaturen tussen 25 en 30°C) is de staat van ontbinding verenigbaar met een postmortaal interval van enkele dagen tot een week.
Betrokkene vertoonde uitwendig volgende ballistische letsels:
A. perforatie achter /onder het linkeroor
B. perforatie t.h.v. de rechterlende
C. perforatie lateraal onder de rechtermondhoek
Bij het inwendig onderzoek werden projectielen aangetroffen op volgende lokalisaties:
- P1: rechts temporaal (rechter slaapbeen)
- P2: achter het rechter kaakgewricht
- P3: thv rechterzijde strottenhoofd
Inwendig werden volgende traumata en trauma-gerelateerde afwijkingen gezien:
schedel:
- ballistische schedelperforatie rechts temporaal (‘keyhole’ aspect)
- ballistische schedelperforatie links occipitaal - verweekte hersenen (ontbinding) met nog indicaties voor intracerebrale bloeding
mond en hals:
- beschadiging van tandelementen thv de rechterbovenkaak
- bloedingen thv de rechterhalsspieren
thorax:
- rechtszijdige hemothorax
- perforaties rechterlong
- perforatie rechter ribbenrooster tussen ribben 8/9
Op het lichaam van [slachtoffer] konden 3 kogelbanen geïdentificeerd worden:
- van achter-onder het linkeroor (A) naar het rechter slaapbeen (P1)
o Het betreft een kogelbaan die letaal is en een direct incapaciterend karakter heeft.
- van de rechterlende (B) naar het rechter strottenhoofd (P3)
o Het betreft een kogelbaan die doorheen de rechter borstholte gaat, letaal kan zijn en niet noodzakelijk een direct incapaciterend karakter heeft.
- van de rechter mondhoek (C) naar achter het rechter kaakgewricht (P2)
o Het betreft een kogelbaan die niet noodzakelijk direct incapaciterend of direct letaal is.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het intreden van de dood verklaard door een craniocerebraal ballistisch trauma.
35. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, deskundig verslag opgesteld door prof. dr. H. Neels van 6 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 769 en 773):
In het bloed werden volgende concentraties teruggevonden:
THC : 9.1 ng/ml
11-OH-THC : 0.5 ng/ml
THC-COOH : 12 ng/ml
Cocaine : 23 ng/ml
Benzoylecgonine : 526 ng/ml
Methylecgonine : 168 ng/ml
Cocaethyleen : 15 ng/ml
36. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 Sv, een fotomap, bijlage 1 (FO dossier, pagina’s 504, 505 en 507):
Foto 2. FOB-2781.jpg.
Foto 5. FOB-2788.jpg.
37. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, schotenrestenonderzoek opgesteld door ing. R.C. Roepnarain van 30 januari 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 1050, 1053, 1056, 1065, 1068-1070, 1075 en 1076 ):
SIN
Omschrijving NFI
AAKD5668NL
een huiddeel gemerkt letsel B, uitgenomen tijdens de sectie op het lichaam van slachtoffer [slachtoffer]
AAKD5669NL
een huiddeel gemerkt letsel A, uitgenomen tijdens de sectie op het lichaam van slachtoffer [slachtoffer]
SIN
Omschrijving in aanvraag
Omschrijving NFI
AAJR7184NL
folie, bebloede zijde dekbed gat sigment 3d
een schotrestenfolie waarmee een perforatie in dekbed AAJR7215NL is bemonsterd
AAJR7217NL
folie, minder bebloede zijde dekbed gat sigment 3d
een schotrestenfolie waarmee een perforatie In dekbed AAJR7215NL is bemonsterd
AAJR7216NL
folie, minder bebloede zijde dekbed sigment 3d
een schotrestenfolie waarmee een perforatie in dekbed AA3R7215NL is bemonsterd
AAJR7215NL
beddegoed (dekbed)
Een dekbed.
Letsel A
De bevindingen van het onderzoek aan het huiddeel AAKD5669NL en de schotrestenfolie AAKU7862NL van de verwonding achter het linkeroor van slachtoffer [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 10 en 50 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 10 centimeter of groter dan 50 centimeter is.
Letsel B
De bevindingen van het onderzoek aan het huiddeel AAKD5668NL en de schotrestenfolie AAKJ3480NL van de verwonding in de rechter flank van slachtoffer [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 150 centimeter is.
Letsel C
De bevindingen van het onderzoek aan de schotrestenfolie AAKJ3479NL van de verwonding ter hoogte van de mond van slachtoffer [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 150 centimeter is.
38. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 11] van 28 augustus 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 1534 en 1535):
De ruimte tussen de vloer en de onderzijde van het bed is 19 centimeter hoog.
39. Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) met bijlage (fotomap), opgesteld door [verbalisant 12] en [verbalisant 9] , van 9 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 1260, 1262 en 1267):
Ik fotografeerde het zicht onder de onderzijde door van het tweepersoonsbed op de slaapkamer aan de voorzijde van de woning. Ik fotografeerde dit zicht vanaf de trapopgang vanaf de begane grond naar de eerste verdieping van de woning.
[afbeelding]
40. Het proces-verbaal vooronderzoek lab met bijlage (bijlage 1 Fotomap), opgemaakt door T.S.B. Düking van 12 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 536, 537, 542, 543, 545 en 547):
Er werd een forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen aan sporendrager:
Goednummer : PL0600-2018294929-1758349
SIN : AAKU7863NL
Wij hebben vervolgens het hoeslaken verdeeld in sectoren van circa 30 cm bij 30 cm, wat geresulteerd heeft in 30 sectoren. Wij hebben deze sectoren afzonderlijk benoemd met de letters A t/m Z, AA, BB, CC en DD.
Spoornummer : PL0600-2018294929-139228
SIN : AAMJ0344NL
Relatie met SIN : AAKU7863NL
Spoortype : Biologisch
Plaats veiligstellen : Sector t
Bijzonderheden : Tb +
Spoornummer : PLO600-2018294929-139235
SIN : AAMJ0361NL
Relatie met SIN : AAKU7863NL
Spoortype : Biologisch
Plaats veiligstellen : Sector y
Bijzonderheden : Tb -
[afbeelding]
41. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, DNA-onderzoek, opgesteld door J.L.W. Dieltjes van 28 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 990, ):
Tabel 2 Resultaten en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAMJ0344NL#01
slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] ,
[verdachte 1] en minimaal één onbekende persoon
zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-| onderzoek!
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering AAMJ0344NL#01 (sector t)
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte 1] REY866 en het DNA-mengprofiel AAMJ0344NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
o bemonstering AAMJ0344NL#01 bevat DNA van vier personen;
o slachtoffer [slachtoffer] en [medeverdachte 1] zijn donoren van DNA in bemonstering AAMJ0344NL#01;
o de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [verdachte 1] , slachtoffer [slachtoffer] en [medeverdachte 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] , [verdachte 1] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ0344NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
42. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, herzien rapport DNA-onderzoek, opgesteld door J.L.W. Dieltjes van 7 augustus 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (FO dossier, pagina’s 996, 998-1000):
Tabel 2 Resultaten en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAMJ0361NL#01
slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] ,
[verdachte 1] en minimaal één
/ onbekende persoon
zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-| onderzoek
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering AAMJ3061NL#01 (sector y).
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte 1] REY866 en het DNA-mengprofiel AAMJ0361NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AAMJ0361NL#01 bevat DNA van vier personen;
- slachtoffer [slachtoffer] en [medeverdachte 1] zijn donoren van DNA in bemonstering AAMJ0361NL#01;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [verdachte 1] , slachtoffer [slachtoffer] en [medeverdachte 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] , [verdachte 1] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ0361NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
43. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, het rapport DNA-onderzoek, opgesteld door ing. J.L.W. Dieltjes en dr. J.H.A. Nagel van het NFI van 15 maart 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (FO dossier, pagina’s 1498-1501):
In aanvraag 051 van deze zaak is verzocht om een evaluatie op activiteitnivéau uit te voeren ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] . Om deze evaluatie op activiteitsniveau goed uit te kunnen voeren worden alle relevante DNA-profielen opnieuw geëvalueerd. Bij deze nieuwe evaluatie met de huidige inzichten van het vergelijkend DNA-onderzoek is voor DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 van de huls een ander resultaat verkregen dan eerder in aanvraag 037 van deze zaak door het NFI is gerapporteerd.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Vanwege het voortschrijdende inzicht van het vergelijkend DNA-onderzoek is het in 2019 verkregen DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 van een huls nu wel bij het vergelijkend DNA-onderzoek betrokken en geëvalueerd. De overige in het rapport van aanvraag 037 beschreven conclusies blijven onveranderd.
[afbeelding]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAKQ1202NL#01 (vanaf huls)
Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte 1] is per persoon de bewijskracht berekend met behulp van DNAStatistX, waarbij ook rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een van de personen in kwestie al of niet één van de donoren is. Hiertoe zijn vier hypothesen opgesteld en is geëvalueerd welke van deze vier hypothesen het DNA-mengprofiel het beste verklaart (zie onderstaande Tabel 3). Tevens is onderzocht of [medeverdachte 1] en [verdachte 1] gezamenlijk donor kunnen zijn van DNA in de bemonstering AAKQ1202NL#01.
Bij de berekeningen zijn de volgende aannames gedaan:
 de bemonstering bevat DNA van in totaal drie personen;
 de in de tabel vermelde onbekende persoon/personen zijn niet onderling, of aan [medeverdachte 1] en [verdachte 1] verwant.
[afbeelding]
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek en de uitgevoerde berekeningen volgt dat:
 DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 ongeveer 800 duizend keer waarschijnlijker is wanneer [medeverdachte 1] wel donor is, dan wanneer zij geen donor is.
 DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 ongeveer 76 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer [verdachte 1] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
Uit de berekeningen volgt eveneens dat het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 1] en [verdachte 1] . Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 2,3 miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is (dat de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 1] en [verdachte 1] ), dan wanneer één van de andere hypothesen (2, 3 of 4) waar is.
44. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, het rapport afronding review DNA-onderzoek, opgesteld door drs T. Kraaijenbrink, NRGD-geregistreerd gerechtelijk deskundige van het FLDO van 30 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Voor bemonstering AAKQ1202NL sluiten wij ons aan bij de conclusie van het NFI dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte 1] DNA aan deze bemonstering bijgedragen kunnen hebben. Onze voorkeur zou er naar uit gaan om de resultaten van de bewijskracht-
berekeningen voor iedere verdachte apart te rapporteren, onder de aanname van een tweepersoons mengprofiel.
45. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven de verklaring van deskundige J.H.A. Nagel:
Ik kan uitgaan van een mengprofiel van drie personen zoals ik ook heb gerapporteerd en dat kan ik ook onderbouwen. Maar ik kan ook uitgaan van een mengprofiel van twee personen. Het is, enkel op basis van het profiel zoals we dat hebben gekregen, lastig in te schatten hoeveel donoren daadwerkelijk hebben bijgedragen. Wij hebben bij het NF1 een ander interpretatiemodel gemaakt. Wij hebben deze methode ontwikkeld omdat wij wel eens tegen problemen aanliepen in de interpretatie. Vooral wanneer meerdere verdachten in hetzelfde mengprofiel zouden kunnen zitten. Dit kan spelen bij familieleden maar ook bij twee willekeurige verdachten.
Dan hebben we een vraag die we niet goed kunnen beantwoorden namelijk: kunnen ze ook gezamenlijk donor zijn van een mengprofiel. Daarom hebben we het model aangepast en uitgebreid. Dat is gebaseerd op het artikel van professor Slooten. Het komt erop neer dat je vragen kan beantwoorden door meerdere hypothesen te zetten en de standaard hypothesevorm uit te breiden. Je kan dan heel veel hypothesen opstellen zonder een voorkeur te hebben. Zo kun je ze gezamenlijk mee evalueren en kun je een gewicht hangen aan de kansen dat ze erin zitten. De vraag die daarmee wordt beantwoord is wat de resultaten zijn wanneer ik geen keuze maak tussen een tweepersoons of een driepersoonsmengsel. Ik laat beide mogelijkheden bestaan en wat zou dan de gezamenlijke verklaring kunnen zijn.
Ten aanzien van [verdachte 1] wordt de bewijskracht 65 miljoen.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] verandert het naar 600 duizend.
Het getal 2.3 miljoen uit ons rapport van 15 maart 2023 verandert naar 1,2 miljoen.
Deze aangepaste getallen gelden als we aannemen dat er geen voorkeur bestaat voor twee of drie donoren.
46. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven de verklaring van deskundige B. Kokshoorn:
U, officier van justitie, vraagt mij naar de aanname dat er DNA van het slachtoffer op de huls is terecht gekomen door indirecte overdracht via het dekbed dan wel de vloer en of dit dan ook geldt voor verdachte [medeverdachte 1] . Inderdaad heb ik die kans als zeer klein ingeschat. Mr. Tuma vraagt naar mijn verklaring hoe het DNA van [medeverdachte 1] op de huls terecht kan zijn gekomen. Indirecte overdracht zou inderdaad een verklaring kunnen zijn.
47. Het proces-verbaal van bevindingen eerste gesprek [medeverdachte 1] van 4 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven (Algemeen dossier, pagina’s 369-371):
Op 4 juli 2018 gingen wij naar het adres [adres 7] . Omstreeks 01.55 uur belden wij aan bij de [adres 7] . [medeverdachte 1] zei “er ligt een lijk in de woning ja, ik wil weten wie dat is”.
Ze noemde onder andere:
“Liefst steek ik hem dood”
“Hij zat op de crackpijp”
“Als ik hem vermoord los ik hem op in een badje met zoutzuur”.
Tijdens het afnemen van de schiethanden van [medeverdachte 1] hoorde ik zeggen: “weet je niet hoeveel dagen je later bent?”.
48. Het proces-verbaal uitlating bij teruggave GSM van 9 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen dossier, pagina’s 380 en 381):
Bij het teruggeven heeft [medeverdachte 1] gesproken over het gegeven dat ze op donderdag 12 juli 2018 een uur de gelegenheid krijgt om afscheid te mogen nemen van [slachtoffer] . Ze vertelde mij dat ze hem nog een keer even mocht zien. Ik merkte op dat ze er rekening mee moet houden dat de kist is afgesloten omdat [slachtoffer] niet meer toonbaar was en dat hij door ontbinding behoorlijk zou ruiken.
Ik hoorde dat [medeverdachte 1] zei: “Ik mag hem niet zien! Is hij in zijn gezicht geschoten?”.
49. Het proces-verbaal bevindingen uitwerking 2 audiogesprekken [broer van slachtoffer] met meldkamer opgemaakt door J.M.H. Werkhoven van 20 juli 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Algemeen Dossier, pagina’s 264 en 266 ):
Betreft het gesprek van [broer van slachtoffer] met [naam 20] van RSC op 3 juli 2018 om 11.32 uur.
[broer van slachtoffer] : Goedemorgen, met [broer van slachtoffer] , ik had een vraagje, eh ik heb mijn broer al twee dagen niet gesproken. Is het mogelijk dat hij op het bureau zit.

Voetnoten

1.Het verslag TGO Letland van prof. dr. H. Daanen van 17 juli 2019 en het aanvullend verslag TGO Letland van prof. dr. H. Daanen van 12 oktober 2019.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 9 november 2018 (GD, pag. 39).