3.3.1De redengevende feiten en omstandigheden
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
De politie heeft aan de hand van verkregen onderzoeksresultaten een tijdlijn opgesteld van de gebeurtenissen vanaf de nacht van 1 juli 2018 op 2 juli 2018.
Historische verkeersgegevens
[verdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Als hieronder wordt verwezen naar een telefoon(nummer) van [verdachte] , wordt dit telefoonnummer bedoeld.
[medeverdachte 1] maakt gebruik van twee telefoonnummers: [telefoonnummer 2] (hierna ook: [telefoonnummer 2] ) en [telefoonnummer 3] (hierna ook: [telefoonnummer 3] ). Als hieronder wordt verwezen naar de telefoon(nummers) van [medeverdachte 1] , zal steeds aangegeven worden welk nummer, weergegeven met de laatste vier cijfers, wordt bedoeld.
[medeverdachte 2] maakt gebruik van de telefoons van anderen; ook dit zal hieronder worden benoemd.
Mishandeling van [medeverdachte 2]
De politie ontvangt op 2 juli 2018 een melding van een ruzie aan de [adres 3] ter hoogte van [locatie] . Wanneer de politie om 01.44 uur ter plaatse komt, treffen zij [medeverdachte 2] en [slachtoffer] aan. [medeverdachte 2] is door [slachtoffer] mishandeld en mist één of twee tanden. [medeverdachte 2] wil daarvan geen aangifte doen. Getuige [getuige 1] (hierna ook: [getuige 1] ) hoort [medeverdachte 2] steeds zeggen: ”Krijg de hartkanker, ik steek je neer en ik maak je af”. De mishandeling is ook gezien en gehoord door [getuige 2] (hierna ook: [getuige 2] ), [getuige 3] (hierna ook: [getuige 3] ) en door [getuige 4] (hierna ook: [getuige 4] ) die in een (studenten)huis naast [locatie] wonen. Zij nemen [medeverdachte 2] mee naar binnen. [slachtoffer] trapt daar tegen de deur en schreeuwt dat [medeverdachte 2] moet komen. [getuige 1] hoort [medeverdachte 2] vanaf boven onder andere schreeuwen: “Ik maak je af, ik maak je dood”. [getuige 4] hoort dat [medeverdachte 2] zegt: “Dan vermoord ik je”. [medeverdachte 2] zegt ook dat zij wel twee homo’s kent die in staat zijn voor haar een moord te plegen. [medeverdachte 2] belt om 02.24 uur met de telefoon van [getuige 2] naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Om 02.40 uur stuurt [medeverdachte 2] een sms met de telefoon van [getuige 2] naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Tussen 03.09 uur en 03.27 uur belt en smst [medeverdachte 2] meerdere keren naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ), steeds met de telefoon van [getuige 2] . [medeverdachte 2] wordt door [medeverdachte 1] en [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) opgehaald.
Gang naar [adres 2]
[medeverdachte 2] durft niet alleen in de woning aan [adres 2] waar zij en [slachtoffer] samenwonen, te zijn. [medeverdachte 1] belt [verdachte] die onderweg naar [adres 2] wordt opgepikt. [medeverdachte 1] , [naam 1] en [verdachte] gaan met [medeverdachte 2] mee de woning binnen en [medeverdachte 1] controleert de bovenverdieping op aanwezigheid van [slachtoffer] . [slachtoffer] wordt niet in de woning aangetroffen. [medeverdachte 1] en [naam 1] verlaten vervolgens de woning, [verdachte] en [medeverdachte 2] blijven achter. Om 5.10 uur hoort een buurtbewoner, [naam 2] (hierna ook: [naam 2] ), iemand schreeuwen achter de woning van [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Om 5.34 uur wordt er met de telefoon van [verdachte] gebeld naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Dit gesprek duurt 328 seconden. Om 6.00 uur hoort een buurtbewoner, [naam 3] (hierna ook: [naam 3] ) een mannenstem schreeuwen: “ [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] ”. Tussen 6.10 uur en 6.14 uur wordt met het telefoontoestel van [verdachte] meerdere keren naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) gebeld. Om 6.21 uur belt [slachtoffer] naar [getuige 1] . De telefoon van [slachtoffer] straalt hierbij een mast aan die zich bevindt aan de [adres 4] . De woning aan [adres 2] ligt in het dekkingsgebied van deze mast. Om 6.30 uur ziet getuige [getuige 5] (hierna ook: [getuige 5] ) dat [slachtoffer] met zijn sleutel de woning binnengaat. Om 6.47 uur stuurt [slachtoffer] een WhatsAppbericht naar [getuige 1] met de volgende inhoud: “broer ik heb een probleem gaat niet om. hadel”. Tussen 6.50 uur en 6.55 uur belt [slachtoffer] vijf keer naar zijn vader [vader van slachtoffer] op twee verschillende nummers, maar die neemt niet op. Om 7.19 uur schakelt de telefoon van [slachtoffer] uit omdat de batterij leeg is. Om 7.22 uur wordt er met de telefoon van [verdachte] een sms-bericht gestuurd naar de telefoon van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) met de volgende inhoud: “Als je dit leest wil je dan hier komen hij is hier”. De telefoon van [verdachte] straalt op dat moment een zendmast aan de [adres 5] aan. De woning aan [adres 2] ligt in het dekkingsgebied van deze mast. Omstreeks 8.00 uur ziet [getuige 5] dat [medeverdachte 2] en [verdachte] in de [supermarkt] zijn. [getuige 5] hoort [verdachte] tegen [medeverdachte 2] zeggen: “hij moet jouw huis uit”. Om 10.02 uur schakelt de telefoon van [slachtoffer] weer in. Om 10.19 uur wordt met het telefoontoestel van [verdachte] een sms-bericht met onbekende inhoud naar het telefoontoestel van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) gestuurd. De telefoon van [verdachte] straalt op dat moment aan op de zendmast aan de [adres 5] . Om 10.21 uur belt [naam 4] (hierna ook: [naam 4] ) naar het nummer van [slachtoffer] . Er vindt een kort gesprek plaats tussen [slachtoffer] en [naam 4] over een kabel.
[medeverdachte 2] en [verdachte]
Om 10.46 uur wordt met het telefoontoestel van [verdachte] opnieuw een sms-bericht met onbekende inhoud naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) gestuurd. De telefoon van [verdachte] straalt op dat moment de zendmast aan de [adres 5] aan. Het is onbekend welke zendmast de telefoon van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) op dat moment aanstraalt. Om 10.58 uur verlaten [verdachte] en [medeverdachte 2] lopend de woning aan [adres 2] . Zij verplaatsen zich in de richting van de wijk Boswinkel in Enschede. Met de telefoon van [verdachte] belt zij om 11.02 uur naar haar moeder, [naam 5] . Vervolgens, om 11.04 uur en om 11.06 uur, belt zij naar [naam 6] (hierna ook: [naam 6] ). Om 11.25 uur en tussen 11.47 uur en 11.51 uur belt [medeverdachte 2] nog een aantal keren met de telefoon van [verdachte] naar haar moeder. [naam 6] belt om 10.53 uur naar het nummer van [verdachte] . Het nummer [telefoonnummer 1] van [verdachte] wordt dan nog gebruikt in een telefoon met IMEI: [IMEI-nummer 1] . De laatste registratie van dit telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 1] van [verdachte] is om 11.54 uur. Dit toestel is niet meer teruggevonden.
[medeverdachte 2] wordt door haar moeder tussen 12.05 uur en 12.15 uur opgehaald bij de fietsenzaak [bedrijf 1] , [verdachte] is dan inmiddels niet meer bij haar. Samen met haar moeder gaat zij naar de woning van haar oma aan de [adres 6] . Om 12.54 uur haalt [naam 6] [medeverdachte 2] daar op.
Samen gaan zij naar de woning van [naam 6] aan de [adres 7] .
[medeverdachte 1]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [medeverdachte 1] zit in een telefoon met IMEI: [IMEI-nummer 2] . Op
2 juli 2018 om 10.29 uur schakelt [medeverdachte 1] de telefoon uit. Het nummer [telefoonnummer 3] zit in een telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 3] . Hierop ontvangt [medeverdachte 1] om 10.19 uur en 10.46 uur een sms-bericht verstuurd vanaf het telefoontoestel van [verdachte] . Om 10.19 uur straalt dit toestel een mast aan het [adres 8] aan. De woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 9] bevindt zich in het dekkingsgebied van deze zendmast. Welke zendmast aangestraald wordt om 10.46 uur is onbekend. De laatste registratie van het telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 3] en nummer [telefoonnummer 3] is op 2 juli 2018 om 11.06 uur. Dit toestel is niet meer terug gevonden.
Om 11.15 uur is [naam 7] (hierna ook [naam 7] ) bij de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 9] . Zij belt aan maar er wordt niet open gedaan. Om 11.26 uur belt zij [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) maar krijgt geen contact. Omstreeks 11.30 uur ziet [naam 7] [medeverdachte 1] met tassen naar zijn auto lopen. Zij is dan nog bij de woning van [medeverdachte 1] .
Op 2 juli 2018 om 13.03 uur schakelt de telefoon van [medeverdachte 1] met IMEI: [IMEI-nummer 2] en daaraan gekoppeld het nummer [telefoonnummer 2] weer in. Met deze telefoon zoekt [medeverdachte 1] naar “goedkoopste met Smartphone Enschede”. Om 14:32 is [medeverdachte 1] in Goor in een telefoonwinkel [bedrijf 2] . Om 17.13 uur maakt het nummer [telefoonnummer 3] gebruik van een nieuw telefoontoestel met IMEI: [IMEI-nummer 4] .
Aantreffen lichaam
Op 3 juli 2018 gaan de moeder van [medeverdachte 2] , [naam 8] (hierna ook [naam 8] ) en [naam 9] (hierna ook: [naam 9] ) naar de woning van [medeverdachte 2] aan [adres 2] . [naam 8] gaat naar boven en ziet in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning iemand liggen. Zij belt om 16.56 uur naar 112.
Verbalisanten komen ter plaatse en ruiken in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning een geur die zij herkennen als lijkgeur. Aan de rechterzijde naast het tweepersoonsbed ligt een man, op een dekbed, tussen het bed en het raam. De afstand tussen het bed en het raam is krap, ongeveer een halve meter. De man heeft een ontbloot bovenlijf, ligt met zijn gezicht naar beneden met boven zijn hoofd vlekken lijkend op opgedroogd bloed. In het achterhoofd, achter het linkeroor zien de verbalisanten een gat. Eén van hen probeert het been van de man aan de kant te schuiven en merkt dat het been stijf blijft. Op het been van de man staat de naam
“ [slachtoffer] ”getatoeëerd. Door de combinatie van bloed, geur en lijkstijfheid vermoeden de verbalisanten dat het slachtoffer reeds overleden was.
Uitlatingen [medeverdachte 2]
Op 3 juli 2018 omstreeks 17.25 uur belt [medeverdachte 2] met de telefoon van [naam 6] naar haar moeder. Zij hoort dan van haar moeder dat er een lichaam is gevonden in haar woning aan [adres 2] . In de nacht van 3 juli 2018 op 4 juli 2018 om 01.55 uur treffen verbalisanten [medeverdachte 2] aan in de woning van [naam 6] en nemen zij schiethanden van haar af. In het gesprek dat dan plaatsvindt doet [medeverdachte 2] verschillende uitlatingen over [slachtoffer] waaronder: “liefst steek ik hem dood”, “als ik hem vermoord los ik hem op in een badje met zoutzuur” en “weet je niet hoeveel dagen later je bent?”.
Onderzoek in de woning
De woning aan [adres 2] bestaat uit een begane grond en een eerste verdieping. Er is een zolder die vanaf de overloop met een vlizo trap is te bereiken.
Aan de voordeur is geen braakschade waargenomen. Achter de voordeur bevindt zich een gang. Vanuit de gang kunnen de keuken en de woonkamer worden bereikt. Verder bevindt zich in de gang een trap. De trap geeft toegang tot de overloop op de eerste etage. Op de eerste etage aan de linker- en aan de rechter achterzijde bevinden zich slaapkamers.
Aan de linker voorzijde van de woning bevindt zich een badkamer. In de badkamer staat onder meer een stoel. Op de stoel en op de grond ernaast liggen diverse stukken textiel, waaronder een vest, een shirt met bloedvlekken en een bebloede handdoek. Aan de rechter voorzijde van de woning bevindt zich de slaapkamer waar het lichaam van [slachtoffer] is gevonden. Alle deuren op de eerste etage staan open.
Veiligstellen sporen
Op het tweepersoonsbed waarnaast [slachtoffer] wordt gevonden ligt een onderlaken met bloedsporen. Het onderlaken is veiliggesteld en voorzien van sporenidentificatienummer (hierna: SIN) AAKU7863NL. Na het verwijderen van het onderlaken zijn er twee afzonderlijke matrassen zichtbaar. De matrassen en de bedspiralen zijn verwijderd. Bij het hoofdeinde onder het rechterdeel van het bed ligt een verschoten huls. De huls is veiliggesteld en voorzien van SIN AAKQ1203NL. Vanwege de smalle ruimte is het bed verwijderd. Tussen het dekbed en achter het slachtoffer wordt een tweede verschoten huls gevonden. Deze huls is veiliggesteld en voorzien van SIN AAKQ1202NL. Onder het dekbed waar [slachtoffer] op ligt, wordt een derde verschoten huls aangetroffen. De huls is veiliggesteld en voorzien van SIN AAKU7858NL. Ook het dekbed is veiliggesteld en is voorzien van SIN AAJR7215NL. In het dekbed zijn perforaties aangetroffen. Rondom deze perforaties zijn met plakfolie kruitsporen veiliggesteld. Deze sporen zijn voorzien van respectievelijk SIN AAJR7184NL en SIN AAJR7217NL.
Sectie
Op 6 juli 2018 heeft prof. dr. W. Jacobs sectie verricht aan het lichaam van [slachtoffer] . Achter/ onder het linkeroor is een ovaalronde perforatie met een diameter van 8 mm zichtbaar. Dit letsel, letsel A, is uitgesneden en voorzien van SIN AAKD5669NL. Ter hoogte van de rechterlende is ook een ovaalronde perforatie met een diameter van 8 mm zichtbaar. Dit letsel B is eveneens uitgesneden en voorzien van SIN AAKD5668NL.
In het lichaam van [slachtoffer] worden drie kogels aangetroffen, namelijk bij het rechter slaapbeen, bij het rechterkaakgewricht en bij de rechterzijde van het strottenhoofd.
Er zijn drie kogelbanen geïdentificeerd:
- van achter/onder het linkeroor naar het rechterslaapbeen;
- van de rechterlende naar het rechterstrottenhoofd;
- rechter mondhoek naar achter het rechter kaakgewricht.
In ieder geval de kogelbaan van achter/onder het linkeroor naar het rechter slaapbeen is dodelijk geweest en had een direct incapaciterend karakter.
De vastgestelde doodsoorzaak van [slachtoffer] is door craniocerebraal ballistisch trauma. De rechtbank begrijpt een schedel- en hersentrauma door een schotverwonding.
3.3.2De overwegingen van de rechtbank
Kort na de mishandeling door [slachtoffer] , heeft [medeverdachte 2] op straat [slachtoffer] met de dood bedreigd. Ook toen zij kort daarna in de buurt werd opgevangen in een woning aan de [adres 3] , heeft zij bedreigingen in zijn richting geuit waarbij ze zei dat ze twee homo's kende die wel in staat waren om een moord te plegen voor haar en hem in de kofferbak te stoppen en te vermoorden. [medeverdachte 2] belde met “de homo’s” die haar vervolgens kwamen halen met de auto.
[medeverdachte 2] belde op dat moment naar [medeverdachte 1] . Hij had op dat moment een homoseksuele relatie met [naam 1] . [medeverdachte 1] en [naam 1] hebben [medeverdachte 2] opgehaald bij de woning aan de [adres 3] om haar naar de woning aan [adres 2] te brengen. Onderweg hebben zij [verdachte] opgepikt. Aangekomen in die woning heeft [medeverdachte 1] gekeken of [slachtoffer] aanwezig was. Dat bleek niet zo te zijn. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] gevraagd om bij [medeverdachte 2] in de woning te blijven.
Gedurende die (vroege) ochtend is bij herhaling geprobeerd om contact met [medeverdachte 1] te krijgen vanaf het telefoontoestel van [verdachte] . Om 05.34 uur heeft een ruim vijf minuten durend telefooncontact plaatsgevonden, waarbij met het telefoontoestel van [verdachte] is gebeld naar het telefoontoestel ( [telefoonnummer 2] ) van [medeverdachte 1] . Geen van de verdachten heeft over dit contact een inhoudelijke verklaring af willen leggen. Om 6.14 uur is met het telefoontoestel van [verdachte] een sms-bericht gestuurd naar [medeverdachte 1] met de tekst “pak eens op man kom hier heen”. Om 7.22 uur is vanaf het telefoontoestel van [verdachte] naar het telefoontoestel van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) ge-sms’t: “als je dit leest wil dan hier komen hij is hier”. Getuige [getuige 5] , die op een parkeerplaats wacht totdat zij de supermarkt waar zij werkt binnen kan gaan, ziet [slachtoffer] een uur daarvoor om ongeveer 6.30 uur zijn woning binnen gaan.
[medeverdachte 2] is na thuiskomst in haar woning gebleven, totdat zij rond 08.00 uur de woning verlaat om samen met [verdachte] naar de [supermarkt] supermarkt te gaan. In de [supermarkt] heeft [getuige 5] [verdachte] horen zeggen “hij moet jouw huis uit”.
Om 10.02 uur wordt met het telefoontoestel van [verdachte] naar het telefoontoestel van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) gebeld. Om 10.19 uur wordt met het telefoontoestel van [verdachte] een bericht gestuurd naar het telefoontoestel van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ). De inhoud van dat bericht is niet bekend geworden.
De rechtbank constateert dat vanaf het telefoontoestel van [verdachte] vanuit de woning aan [adres 2] waar op dat moment [medeverdachte 2] en [verdachte] waren, veel moeite is gedaan om [medeverdachte 1] te bereiken op zijn beide telefoontoestellen. Waarom zij dit deden hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] niet willen verklaren.
Om 10.29 uur schakelt [medeverdachte 1] het telefoontoestel met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer 2] handmatig uit. Om 10.46 uur wordt vanaf het telefoontoestel van [verdachte] een sms-bericht gestuurd naar het andere telefoontoestel van [medeverdachte 1] (telefoonnummer [telefoonnummer 3] ). De inhoud van dit bericht is onbekend gebleven, evenmin is de zendmastlocatie die is aangestraald bekend geworden. Om 11.06 uur is de laatste registratie van dit telefoontoestel en telefoonnummer. Het telefoontoestel is niet gevonden. De rechtbank houdt het ervoor dat [medeverdachte 1] deze telefoon heeft uitgezet om zich onvindbaar te maken.
Om 11:05 uur maakt het andere telefoonnummer [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 1] gebruik van de zendmast [adres 10] .
Om 11:06 uur maakt het telefoonnummer [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 1] gebruik van de zendmast [adres 11] . Dit is de laatste registratie van dit telefoonnummer in het toestel met IMEI eindigend op [IMEI-nummer 3] , totdat het telefoonnummer om 17.13 uur die dag opnieuw verbinding maakt met het netwerk, op dat moment in een ander telefoontoestel met IMEI eindigend op [IMEI-nummer 5] .
Getuige [naam 7] arriveert om 11.15 uur bij de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 12] om [naam 1] op te halen. Op aanbellen wordt niet gereageerd. Om 11.26 uur belt zij naar het telefoonnummer van [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) maar krijgt geen contact. Rond 11.30 uur ziet zij [medeverdachte 1] naar zijn auto lopen.
De afstand tussen de [adres 12] en [adres 2] is 2,42 km. Met de auto is dat vijf minuten rijden. Lopend duurt het 27 minuten.
De rechtbank constateert dat de gangen van [medeverdachte 1] tussen 10.29 uur en 11.05 uur niet traceerbaar zijn gebleken.
De rechtbank constateert verder dat in het tijdvak 10.29 uur - 11.30 uur ruimschoots gelegenheid was voor [medeverdachte 1] om zich naar [adres 2] te begeven en ook om weer terug te keren naar zijn eigen woning.
Vaststaat dat [slachtoffer] door vuurwapengeweld om het leven is gekomen. Er is uitvoerig onderzoek gedaan op de plaats delict naar onder meer de daar aangetroffen hulzen, het onderlaken op het bed op de slaapkamer waar het slachtoffer is aangetroffen en de schootsafstand. Uit dat onderzoek komt het volgende naar voren.
Het DNA-materiaal op de aangetroffen hulzen AAKQ1202NL en AAKQ1203NL
DNA-onderzoek aan huls AAKQ1202NL
De huls AAKQ1202NL is gevonden tussen het dekbed, achter het slachtoffer. Deze huls is bemonsterd en geanalyseerd. Aanvankelijk werd geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel verkregen.
In 2023 hebben ing. J.L.W. Dieltjes (hierna ook: Dieltjes) en dr. J.H.A. Nagel (hierna ook: Nagel) van het NFI de DNA-profielen opnieuw geëvalueerd met de huidige inzichten voor vergelijkend DNA-onderzoek en ten aanzien van bemonstering AAKQ1202NL#01, een DNA-mengprofiel verkregen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het NFI gaat hierbij uit van een bijdrage van minimaal drie personen. De deskundigen hebben hun bevindingen neergelegd in hun rapport van 15 maart 2023.
In 2024 heeft drs. T. Kraaijenbrink (hierna ook: Kraaijenbrink) van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (hierna ook: FLDO) een review (beoordelend onderzoek) uitgevoerd van het DNA-onderzoek aan de hulzen. Ten aanzien van bemonstering AAKQ1202NL#01 merkt het FLDO in het rapport op dat het DNA-mengprofiel volgens hen het beste past bij een bijdrage van minimaal twee personen.
Ter terechtzitting van 16 oktober 2024 hebben Nagel en Kraaijenbrink de rapportages uit 2023 en 2024 toegelicht. Naar aanleiding van de review van het FLDO is ter terechtzitting onder andere besproken hoeveel personen hebben bijgedragen aan het DNA-mengprofiel uit bemonstering AAKQ1202NL#01. Ter terechtzitting heeft Nagel, kortgezegd, verklaard dat het enkel op basis van het verkregen profiel lastig is in te schatten hoeveel donoren daadwerkelijk hebben bijgedragen. Om die reden heeft hij nieuwe berekeningen gemaakt, en toegelicht ter terechtzitting, met de aanname dat twee óf drie personen DNA hebben bijgedragen aan het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01. Er wordt bij de berekening dus geen keuze gemaakt in het aantal donoren (twee of drie). Dit levert de volgende resultaten op.
- Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 600 duizend keer waarschijnlijker wanneer [medeverdachte 2] wel donor is, dan wanneer zij geen donor is.
- Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 65 miljoen keer waarschijnlijker wanneer [medeverdachte 1] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
- Het DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01 is ongeveer 1,2 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (en geen/een onbekende persoon), dan wanneer de bemonstering DNA bevat van enkel [medeverdachte 2] (en een/twee onbekende personen), enkel [medeverdachte 1] (en een/twee onbekende personen) of enkel twee/drie onbekende personen.
Het FLDO kiest voor een ander aantal donoren in DNA-mengprofiel AAKQ1202NL#01, te weten: twee. Ook geeft het FLDO aan dat zij er - anders dan het NFI - de voorkeur aan geeft om enkel de bewijskracht ten aanzien van één mogelijke donor te berekenen. Dit verschilt van de door het NFI gebruikte methode, waarbij zowel een afzonderlijke bijdrage als een gezamenlijke bijdrage van mogelijke donoren wordt betrokken. Kraaijenbrink komt met de door haar aangegeven voorkeuren tot de volgende bewijskrachten voor het DNA-mengprofiel uit bemonstering AAKQ1202NL#01:
- Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] :
Het door het NFI verkregen DNA-mengprofiel is circa 90 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is (bijdrage [medeverdachte 1] en één onbekende persoon), dan wanneer hypothese 4 waar is (bijdrage twee onbekende personen).
- Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] :
Het door het NFI verkregen DNA-mengprofiel is circa 12 duizend keer waarschijnlijker, wanneer hypothese 2 waar is (bijdrage [medeverdachte 2] en één onbekende persoon), dan wanneer hypothese 4 waar is (bijdrage twee onbekende personen).
Conclusie ten aanzien van het DNA-onderzoek op huls AAKQ1202NL
De rechtbank concludeert uit bovenstaande, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden donor zijn van een deel van het celmateriaal op huls AAKQ1202NL.
DNA-onderzoek aan huls AAKQ1203NL
De huls met SIN nummer AAKQ1203NL is gevonden bij het hoofdeinde onder het rechterdeel van het bed. Ook deze huls is bemonsterd en geanalyseerd. Het NFI rapporteert op 19 mei 2020 naar aanleiding van het onderzoek aan de bemonstering dat er een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal vier personen. Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] komt overeen met dit DNA-hoofdprofiel. Het DNA-profiel van [medeverdachte 2] komt overeen met de DNA-nevenkenmerken. Voor deze overeenkomst is een bewijskracht berekend: het verkregen DNA-mengprofiel AAKQ1203NL#01 is circa 50 miljoen keer waarschijnlijker wanneer - kortgezegd - [medeverdachte 2] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
In 2024 heeft het FLDO in haar review (beoordelend onderzoek) met betrekking tot bemonstering AAKQ1203NL#01 gerapporteerd dat het FLDO zich kan vinden in de conclusie van het NFI. Het FLDO rapporteert een bewijskracht van meer dan 1 miljard ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] .
Conclusie ten aanzien van het DNA-onderzoek op huls AAKQ1203NL
De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 2] donor is van een deel van het celmateriaal op huls AAKQ1203NL.
Deskundige B. Kokshoorn (hierna ook: Kokshoorn) heeft een DNA-rapport op activiteitniveau opgesteld waarbij hij de DNA-resultaten in het licht van de scenario’s geformuleerd door het Openbaar Ministerie en de verdediging heeft geëvalueerd. Ter terechtzitting heeft Kokshoorn zijn rapportages toegelicht. Kokshoorn heeft gerapporteerd dat aannames over het door [medeverdachte 2] hanteren van de patronen vóór het afvuren van het wapen of van de hulzen na het afvuren van de patronen invloed hebben op de berekende bewijskracht. De rechtbank kan deze aannames niet vaststellen op basis van het dossier, waardoor de bewijskracht niet zal worden meegenomen in haar overwegingen. De bevindingen van het DNA-onderzoek op bronniveau met betrekking tot [medeverdachte 2] merkt de rechtbank noch belastend noch ontlastend aan, nu de bevindingen van dit onderzoek niet discriminerend zijn ten opzichte van de scenario’s. De rechtbank laat de bevindingen van het DNA-onderzoek op huls AAKQ1203NL daarom buiten beschouwing.
DNA-onderzoek op onderlaken
Naast DNA-onderzoek aan de hulzen is ook DNA-onderzoek verricht aan het onderlaken (AAKU7863NL) van het bed waarnaast [slachtoffer] is gevonden. Ten behoeve van dit onderzoek is het onderlaken verdeeld in 30 segmenten van ongeveer 30 cm bij 30 cm. Deze 30 segmenten zijn bemonsterd waarbij biologische sporen zijn veiliggesteld.
Twee van de sectoren (Y en T) bevinden zich, vanaf het voeteneinde bezien, aan de meest rechterzijde van het hoeslaken. Het betreft het tweede en derde segment vanaf het voeteneinde bezien en geteld vanaf de onderzijde.
De bemonstering van sector Y heeft SIN AAMJ0361NL gekregen.
De bemonstering van sector T heeft SIN AAMJ0344NL gekregen.
Door Dieltjes is vergelijkend DNA-onderzoek verricht aan de bemonsteringen, opgetekend in zijn rapporten van 28 mei 2019 van 7 augustus 2019.
Over de bewijskracht ten aanzien van [medeverdachte 1] van het DNA-mengprofiel uit bemonstering AAMJ0361NL#01 rapporteert hij dat onder de aannames dat de bemonstering DNA van vier personen bevat, [slachtoffer] en [medeverdachte 2] DNA hebben bijgedragen aan de bemonstering én de onbekende personen in het mengsel niet onderling of aan [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 2] verwant zijn, het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ0361NL#01 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer - kortgezegd - [medeverdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Uit bemonstering AAMJ0344NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal vier personen. Slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon kunnen hebben bijgedragen aan dit DNA-mengprofiel. Onder de aannames dat [slachtoffer] en [medeverdachte 2] DNA hebben bijgedragen aan de bemonstering én dat de onbekende personen in het mengsel niet onderling of aan [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 2] verwant zijn, is de bewijskracht ten aanzien van [medeverdachte 1] berekend. Het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ0344NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer - kortgezegd - [medeverdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
De rechtbank concludeert, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 1] donor is van een deel van het celmateriaal dat is aangetroffen op sectoren Y en T van het onderlaken.
Schootsafstand
Door ing. R.C. Roepnarain is onderzoek verricht naar de schootsafstanden. In het rapport van 30 januari 2019 worden de volgende bevindingen beschreven.
- De bevindingen van het onderzoek aan letsel A, het huiddeel AAKD5669NL en de schotrestenfolie AAKU7862NL van de verwonding achter het linkeroor van [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 10 en 50 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 10 centimeter of groter dan 50 centimeter is.
- De bevindingen van het onderzoek aan het huiddeel AAKD5668NL en de schotrestenfolie AAKJ3480NL van de verwonding in de rechter flank van [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 150 centimeter is.
- De bevindingen van het onderzoek aan de schotrestenfolie AAK13479NL van de verwonding ter hoogte van de mond van [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 150 centimeter is.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande en met inachtneming van de rest van het dossier, dat er drie schoten zijn gelost waarbij ten minste een schot van zeer dichtbij (tussen de 10 centimeter en 50 centimeter) op het hoofd is gelost.
3.3.2.3 Verklaring van [medeverdachte 1] over de aanwezigheid van zijn DNA en conclusie van de rechtbank
[medeverdachte 1] heeft samengevat verklaard dat hij, toen hij [medeverdachte 2] heeft opgehaald en met haar naar haar huis is gereden, naar boven is gelopen om te kijken of [slachtoffer] boven was. Hij heeft toen onder het bed gekeken om te zien of [slachtoffer] zich onder het bed bevond. Hij is richting het gordijn gelopen. Hij stond rechts naast de zijkant van het bed. Hij is niet lenig en heeft een behoorlijke buik. Hij heeft op het bed geleund. In zijn rechterhand had hij een autokrik vast want hij wist niet wie hij aan zou treffen.
Hij heeft toen gebukt en heeft aan de zijkant van het bed gekeken en er schuin onder
gekeken of er niemand was.
De rechtbank gelooft [medeverdachte 1] niet in zijn verklaringen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het forensisch onderzoek in de woning volgt dat er vanaf de trap die moet worden gebruikt om de eerste verdieping te bereiken direct en vrij zicht is in de slaapkamer waar het slachtoffer is aangetroffen. Vanaf de trap kan rechtstreeks onder het bed worden gekeken en is onbelemmerd zicht op de vloer aan weerszijden van het bed. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het niet donker was toen hij naar boven liep, dat de lampen aan waren, dat hij overal kon kijken en dat de deuren open stonden. Verder volgt uit het forensisch onderzoek dat de ruimte naast de rechterzijde van het bed beperkt was, ongeveer een halve meter breed. Dat [medeverdachte 1] de kamer is ingelopen, langs het voeteneinde van het bed, naar de rechterzijde van het bed, waar weinig ruimte was en daar met een autokrik in zijn rechterhand naast het bed is gebukt om onder het bed te kijken, is naar het oordeel van de rechtbank onlogisch, praktisch nauwelijks mogelijk en ook onnodig. [medeverdachte 1] , die notabene naar eigen zeggen een krik had meegenomen om zichzelf tegen eventuele agressie van [slachtoffer] te beschermen, zou zich hiermee immers in een zeer kwetsbare positie brengen waar hij niet makkelijk zou kunnen wegkomen wanneer hij onverwacht zou worden belaagd. De rechtbank betrekt daarbij het forse postuur van [medeverdachte 1] ten tijde van het feit en de krappe ruimte naast het bed, die de handeling zoals door [medeverdachte 1] beschreven praktisch nauwelijks uitvoerbaar maakt. Bovendien had [medeverdachte 1] veel eenvoudiger alternatieven om onder het bed te kijken. Zoals hiervoor overwogen was er reeds vanaf de trap onbelemmerd zicht onder het bed, maar ook had hij zeer eenvoudig vanaf de linkerzijde onder het bed kunnen kijken, omdat daar simpelweg veel meer ruimte was.
De rechtbank betrekt in haar oordeel tot slot dat [medeverdachte 1] wisselend heeft verklaard over het kijken onder het bed en de aanwezigheid van de krik. Op 16 juli 2018 is hij als getuige gehoord en heeft hij verklaard dat hij een klein stukje de kamer is ingelopen maar niet onder het bed heeft gekeken. Op 15 oktober 2018 heeft [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat hij op de knieën is gegaan en onder het bed heeft gekeken. Pas ter terechtzitting van 17 maart 2023 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij een krik bij zich had in zijn rechterhand en dat hij met zijn andere hand op het bed heeft gesteund. Dit wisselend verklaren van [medeverdachte 1] doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door [medeverdachte 1] geschetste scenario dat het DNA op het onderlaken terecht is gekomen doordat hij op het bed heeft geleund om onder het bed te kijken als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Tussenconclusie
[medeverdachte 1] is donor van een deel van het celmateriaal dat is aangetroffen op huls AAKQ1202NL. Ook is hij donor van een deel van het celmateriaal dat is aangetroffen op twee plekken (sector T en sector Y) op het onderlaken. De aanwezigheid van celmateriaal op deze plekken kan niet verklaard worden door het hiervoor als ongeloofwaardig terzijde geschoven scenario dat [medeverdachte 1] heeft geschetst. De aanwezigheid van het celmateriaal juist op deze voorwerpen en op deze plekken, in onderling verband en samenhang bezien, laat zich naar het oordeel van de rechtbank, enkel verklaren in het scenario dat [medeverdachte 1] op [slachtoffer] geschoten heeft, waarbij het DNA op het onderlaken wordt verklaard doordat [medeverdachte 1] hierop geleund heeft toen hij van dichtbij een schot op [slachtoffer] loste. Eén van de drie schoten betrof een letaal schot door het hoofd.
Eindconclusie
Het tactische en forensische bewijs in onderling verband en samenhang bezien, laat in redelijkheid geen ruimte voor een andere conclusie dan dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] met vuurwapengeweld om het leven heeft gebracht in de ochtend van 2 juli 2018 tussen 10.29 uur en 11.30 uur.
3.3.2.4 Het tijdstip van overlijden
Voorgaande maakt dat de rechtbank de conclusies van prof. dr. H. Daanen (verder ook: Daanen) die het tijdstip van overlijden schat tussen 2 juli 2018 18.03 uur en 3 juli 2018 00.03 uur terzijde schuift. Zij overweegt in aanvulling hierop nog het volgende.
Forensische bevindingen
Het dossier bevat twee verslagen van Daanen.Aan Daanen is gevraagd om een zo goed mogelijke schatting te maken van het meest waarschijnlijke moment van overlijden. Uit het verslag van 17 juli 2019 volgt dat meestal het model van Henssge wordt gebruikt voor het bepalen van de postmortale tijd. In dit specifieke geval is dat model volgens Daanen niet bruikbaar omdat de omgevingstemperatuur te dicht bij de lichaamstemperatuur van het slachtoffer ligt. Daanen heeft vervolgens gebruik gemaakt van het model van dr. Fiala om de postmortale tijd te bepalen. Er zijn validaties van dit model beschikbaar voor mensen tijdens rust en koeling, maar er zijn maar weinig validatiegegevens beschikbaar voor postmortale koeling.
Voor het bepalen van het postmortale tijdsinterval is een aantal gegevens geschat, waaronder de temperatuur in de kamer waar [slachtoffer] is gevonden en zijn lichaamsgewicht. Er is geen rekening gehouden met de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen sporen van cocaïne om welke reden er is gerekend met een kerntemperatuur van 36,8 graden Celsius.
Uit het aanvullend verslag van Daanen van 12 oktober 2019 volgt dat het mogelijk is dat er aannames zijn gedaan die niet overeen komen met de werkelijke waarden. Die aannames betreffen het lichaamsgewicht van het slachtoffer, de kerntemperatuur van het slachtoffer (36,8 graden Celcius), de kamertemperatuur, ventilatievoud e.d. Weliswaar zijn voor een aantal schattingen en aannames bandbreedtes in het rapport opgenomen (min/max) maar dat laat onverlet dat het schattingen en aannames blijven en er veel onzekerheden zijn. Zo is de kamertemperatuur geschat in het midden van de kamer, terwijl het slachtoffer in de hoek van de kamer lag en waren de thermische waarden daar waarschijnlijk anders. Ook is er geen rekening gehouden met de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen sporen van cocaïne (wat tot een verhoging van de lichaamstemperatuur kan leiden) en gerekend met een kerntemperatuur van 36,8 graden Celsius. Als een (of meer) van de aannames niet correct is/ zijn, verandert het interval.
Tactische bevindingen - Telefoongebruik [slachtoffer]
Uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [naam 10] (hierna ook: [naam 10] ) met [slachtoffer] had afgesproken om op 2 juli 2018 rond 18.00 uur naar Amsterdam te gaan. Hij appt en belt met [slachtoffer] maar krijgt geen contact. [naam 10] neemt contact op met [broer van slachtoffer] (de broer van [slachtoffer] ) en met [getuige 1] . Ook zij krijgen geen contact met [slachtoffer] . [naam 10] heeft verklaard dat het ongebruikelijk is dat [slachtoffer] niet reageert. Op 3 juli 2018 om 11.32 uur neemt [broer van slachtoffer] contact op met de politie om te vragen of [slachtoffer] vast zit. Ook [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2018 naar het politiebureau is gegaan omdat hij geen contact meer kan krijgen met [slachtoffer] .
In de vroege ochtend van 2 juli 2018 tussen 6.50 uur en 6.55 uur heeft [slachtoffer] meerdere keren geprobeerd om contact te krijgen met zijn vader. Als zijn vader probeert terug te bellen op 2 juli 2018 en op 3 juli 2018 krijgt hij geen contact. Ook op zijn berichten wordt door [slachtoffer] niet gereageerd.
Uit aanvullend onderzoek door de politie naar het telefoongebruik van [slachtoffer] volgt dat het ongebruikelijk is dat [slachtoffer] langere tijd zijn telefoon niet gebruikt. Alleen in de periode van slapen zijn er doorgaans geen activiteiten op de telefoon te zien. [naam 4] heeft op 2 juli 2018 om 10.21 uur een kort telefoongesprek gehad met [slachtoffer] . [naam 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] toen slaperig klonk en dat hij de indruk had dat hij [slachtoffer] wakker had gebeld.
Na dit gesprek heeft [slachtoffer] de telefoon niet meer gebruikt. Dit is opmerkelijk gezien het na onderzoek vastgestelde continue telefoongebruik door [slachtoffer] . De rechtbank betrekt hierbij ook de diverse pogingen die [slachtoffer] die ochtend heeft ondernomen om zijn vader, notabene op twee telefoonnummers, en zijn vriend [getuige 1] te bereiken en blijkbaar de urgentie om deze personen te spreken te krijgen. In een bericht aan [getuige 1] vraagt hij zelfs om hulp, omdat hij in de problemen zit die - naar zeggen van [getuige 1] - niet te maken konden hebben met de handel in drugs omdat [slachtoffer] wist dat in die gevallen [getuige 1] hem niet zou helpen. Naderhand heeft niemand meer van [slachtoffer] vernomen.
De rechtbank stelt op basis van het hiervoor overwogene vast dat het gevalideerde model voor het tijdstip van overlijden (Henssge) in casu niet bruikbaar was en dat voor de vaststelling van het tijdstip van overlijden er daarom een ander model, niet wetenschappelijk gevalideerd voor postmortale koeling, is gebruikt. Ook zijn er veel aannames en schattingen gedaan die invloed hebben op de uitkomst van het onderzoek. Daar komt bij dat de resultaten uit het rapport niet passen bij de tactische bevindingen zoals de rechtbank die reeds hiervoor heeft vastgesteld. Hierbij neemt de rechtbank in het bijzonder in overweging dat [slachtoffer] gebruikelijk vrijwel continu gebruik maakte van zijn telefoon, behalve tijdens het slapen. Zijn vriend [getuige 1] en zijn broer [broer van slachtoffer] hebben ook contact opgenomen met de politie toen zij telefonisch geen contact met [slachtoffer] kregen.
De verdediging heeft gesteld dat bij het vaststellen van een tijdstip van overlijden kort na 10.21 uur voorbij wordt gegaan aan de verklaringen van de getuigen die [slachtoffer] in de middag van 2 juli 2018 nog hebben gezien en de getuige die aan het einde van die middag schoten heeft gehoord.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De getuigen [getuige 6] (hierna ook: [getuige 6] ), [getuige 7] (hierna ook: [getuige 7] ) en [getuige 8] (hierna ook: [getuige 8] ) hebben verklaringen afgelegd.
[getuige 7] heeft verklaard dat zij op 2 juli 2018 rond half drie in de middag [slachtoffer] heeft zien lopen toen zij samen met een vriendin voor de woning aan de [adres 13] zat.
Na de vraag van de politie wie de vriendin is teneinde ook met die persoon in contact te komen, heeft [getuige 7] er aanvankelijk voor gekozen om een onjuiste naam op te geven. Na onderzoek van de politie geeft [getuige 7] pas na twee maanden de juiste naam van de getuige door: [getuige 8] . Als verklaring voor het opgeven van een onjuiste naam geeft [getuige 7] dat [getuige 8] heeft gezegd dat zij niets heeft gezien en dat zij er niets mee te maken wil hebben.
Dan de inhoud van de verklaringen: [getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer] uit de brandgang aan de achterkant van de woning kwam lopen. [getuige 8] daarentegen heeft [slachtoffer] vanaf de voorkant, vanaf de kant van de [supermarkt] , zien komen lopen.
[getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer] naar een auto is gelopen, eerst bij de bestuurderskant van die auto is gaan staan, iets aan de bestuurder heeft gegeven, naar de passagierskant is gelopen en daar in de auto is gestapt waarna de auto met [slachtoffer] is weggereden.
[getuige 8] heeft [slachtoffer] een praatje zien maken met iemand in een auto, maar [slachtoffer] is niet ingestapt. [slachtoffer] is weer weggelopen en de auto is weggereden.
De getuigen hebben daarmee wisselend verklaard over wat zij op hetzelfde moment zouden hebben gezien.
Daar komt bij dat [getuige 8] desgevraagd niet heeft kunnen verklaren op welke dag zij [slachtoffer] voor het laatst heeft gezien, ook niet als de verbalisanten haar op weg helpen.
Verder heeft [getuige 7] verklaard dat zij [slachtoffer] toen niet kende en niet wist hoe hij er uit zag tot het moment dat haar vriendin [getuige 8] zei “dat is [slachtoffer] , de ex van een vriendin”. [getuige 7] heeft niet kunnen beschrijven hoe [slachtoffer] er uit zag en ook heeft zij verklaard dat zij verder niets over hem kan vertellen.
[getuige 8] heeft vergelijkbaar verklaard: ook zij weet niet wat voor kleding [slachtoffer] droeg en zij heeft [slachtoffer] pas herkend van foto’s die zij achteraf, dat wil zeggen na zijn overlijden, heeft gezien. Stellig heeft zij verklaard dat zij [slachtoffer] daarvoor niet kende.
[getuige 6] heeft al op 4 juli 2018 verklaard dat zij niet meer zeker wist of de persoon die zij die maandagmiddag op de schommel heeft gezien, de jongen is die woonachtig was op [adres 2] . In eerste instantie was ze hier nog zeker van, maar toen ze er over aan het nadenken kwam, wist ze het niet zo zeker meer.
De rechtbank is van oordeel dat deze getuigenverklaringen met zoveel onduidelijkheid zijn omgeven dat op basis hiervan niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 2 juli 2018 ’s middags nog in leven was. Temeer niet nu dit door de inhoud van de bewijsmiddelen zoals hiervoor eerder omschreven wordt weerlegd.
De rechtbank is verder van oordeel dat dat ook geldt voor de verklaring van [naam 3] op
9 november 2018. [naam 3] heeft verklaard dat hij in de uitzending van Opsporing Verzocht bevestiging heeft gevonden voor het horen van knallen op 2 juli 2018. Ook heeft hij verklaard dat in de buurt de hele dag door vuurwerk werd afgestoken vanwege het WK voetbal. Ook dacht hij dat het mogelijk schoten waren omdat hij op de zondag voor 2 juli 2018 heeft gehoord dat er in de tuin van [slachtoffer] met andere bezoekers werd gesproken over de aanschaf van vuurwapens. Hij kan dan ook niet met zekerheid zeggen of de knallen die hij heeft gehoord schoten waren of dat het toch vuurwerk was.
Er zijn geen andere buurtbewoners die op 2 juli 2018 rond 17.30 uur schoten hebben gehoord. Overigens geldt ook hier dat de verklaring van [naam 3] wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.
3.3.3De juridische kwalificatie
Plegen
De rechtbank concludeert op basis van het hiervoor overwogene dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] heeft vermoord met een vuurwapen en kan worden aangemerkt als pleger en dat [medeverdachte 2] als medepleger moet worden beschouwd.
Dit is anders als het gaat om [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande, ook in onderling verband en samenhang bezien niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] heeft geschoten en heeft te gelden als pleger. Ook kan niet worden vastgesteld dat tussen enerzijds [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderzijds [verdachte] sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
Medeplichtigheid
Ten slotte ligt de vraag voor of [verdachte] als medeplichtige kan worden aangemerkt. De handelingen die zouden moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van medeplichtigheid houden - kortgezegd - in dat [verdachte] [medeverdachte 1] zou hebben geïnformeerd over de actuele verblijfplaats van [slachtoffer] , gewacht heeft in de woning, [medeverdachte 1] de toegang tot de woning heeft verschaft en [medeverdachte 1] instructies heeft gegeven over hoe hij het beste iemand kon vermoorden.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Daarnaast moet de medeplichtige daadwerkelijk hulp hebben verleend aan het misdrijf, hetzij voorafgaand aan hetzij tijdens het plegen van het misdrijf.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat [verdachte] in de nacht van 2 juli 2018 door [medeverdachte 1] is opgehaald en is meegegaan naar de woning aan [adres 2] en daar op verzoek van [medeverdachte 1] gedurende enkele uren is gebleven omdat [medeverdachte 2] bang was om alleen in de woning te blijven omdat [slachtoffer] wellicht thuis zou komen. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn verder samen om 08.00 uur naar de [supermarkt] supermarkt gegaan waar de supermarkmedewerkster hem tegen [medeverdachte 2] hoort zeggen “hij moet jouw huis uit”.
Verder volgt uit het dossier dat als [slachtoffer] in de vroege ochtend in de woning terugkeert vervolgens met het telefoontoestel van [verdachte] meerdere keren naar [medeverdachte 1] is gebeld en aan [medeverdachte 1] de berichten ”Pak eens op man, kom hier heen” en “Als je dit leest wil je dan hier komen, hij is hier” zijn gestuurd.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door in de woning bij [medeverdachte 2] te blijven en doordat met zijn telefoontoestel naar [medeverdachte 1] sms-berichten zijn gestuurd waaruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] werd geïnformeerd over de aanwezigheid van [slachtoffer] in de woning, weliswaar opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn aan de daders, maar dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij opzet heeft gehad op het gronddelict (de moord op [slachtoffer] ), nu niet is komen vast te staan dat hij wist van het voornemen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om dit delict te plegen.
Weliswaar is na politieonderzoek aan de telefoon van getuige [getuige 9] , de ex-partner van
[verdachte] , gebleken dat zij vanaf haar account onder andere namen berichten heeft verstuurd onder meer inhoudende dat [verdachte] schietinstructies heeft gegeven aan [medeverdachte 1] , maar deze berichten staan op zich en zijn geenszins betrouwbaar.
Ook het ná de moord wisselen van telefoon en het met [medeverdachte 1] uitwisselen van nieuwsberichten over de moord, zijn geen ondersteuning voor de wetenschap voorafgaand aan de moord.
Ter zitting heeft [verdachte] er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de nabestaanden door het standpunt van het Openbaar Ministerie af te doen als de “fabeltjeskrant” en zijn voorlopige hechtenis te kwalificeren als vakantie. Het ook bij pleidooi gebruikte “fabeltjeskrant” dient geen ander doel dan kwetsen. Dat [verdachte] kennelijk geen schade heeft opgelopen door de voorlopige hechtenis en dat wenst te benoemen, wordt door de nabestaanden begrijpelijkerwijs als pijnlijk ervaren.
Dat [verdachte] hetgeen hij wel weet over de moord op [slachtoffer] niet wil vertellen en dus een deel van de vragen van de nabestaanden niet wil beantwoorden, is hoogst onfatsoenlijk, maar ook dat kan niet bijdragen aan de conclusie dat [verdachte] vooraf wetenschap had van de moord. Op basis van het dossier is zeer wel mogelijk dat [verdachte] vooraf het vermoeden had dat [slachtoffer] een minder zwaar geweldsmisdrijf zou worden aangedaan. Ook daartoe kan hij bij [medeverdachte 2] zijn gebleven en [medeverdachte 1] hebben bericht.
Conclusie rechtbank
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het (al dan niet samen met anderen) opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] . Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] hieraan medeplichtig is geweest.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.