ECLI:NL:RBOVE:2024:6886

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/08/314497 / HA ZA 24-198
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vereffening van de nalatenschap en geschil over geldleningen tussen erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het de vereffening van de nalatenschap van de overleden vader van de gedaagde partij, hierna aangeduid als partij. De partij is een van de erfgenamen en wordt geconfronteerd met een vordering van de vereffenaar, die stelt dat de partij twee geldleningen van de erflater niet volledig heeft afgelost. De vereffenaar, mr. [vereffenaar] Q.Q., heeft de rechtbank verzocht om de partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 82.112,56, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De partij betwist de vordering en stelt dat hij meer heeft afgelost dan de vereffenaar aanvoert, en vraagt om inzage in de bankafschriften van de erflater om zijn stellingen te onderbouwen.

De rechtbank heeft de vordering van de vereffenaar toegewezen en die van de partij afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de partij uit hoofde van de eerste geldlening een bedrag van € 90.941,40 en uit hoofde van de tweede geldlening een bedrag van € 73.723,94 aan de nalatenschap verschuldigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partij zijn verweer niet heeft kunnen onderbouwen en dat hij geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de leningen heeft afgelost. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het aan de partij is om zijn administratie op orde te houden en dat hij niet kan eisen dat de vereffenaar bankafschriften overlegt die hij zelf niet kan aantonen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de vereffenaar toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/314497 / HA ZA 24-198
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
MR. [vereffenaar] Q.Q.,
in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat: mr. M.T. Nooijen,
tegen
[partij],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij] ,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 en 14;
- de producties 1 tot en met 4 van [partij] ;
- de mondelinge behandeling van 6 november 2024 ter gelegenheid waarvan de vereffenaar spreekaantekeningen heeft overgelegd en de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

Deze zaak gaat over de vereffening van de nalatenschap van de vader van [partij] . [partij] is één van de erfgenamen. In het kader van de vereffening is de vereffenaar gestuit op een tweetal geldleningen die vader aan [partij] heeft verstrekt.
De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat [partij] deze leningen niet geheel heeft afgelost en dat de nalatenschap van erflater een vordering heeft op [partij] uit hoofde van deze twee geldleningen. [partij] is het daar niet mee eens. Hij heeft veel meer afgelost op de geldleningen dan dat de vereffenaar aanvoert. Ook heeft de vereffenaar haar vordering onvoldoende onderbouwd. [partij] wil inzage in de bankafschriften van erflater omdat hij zelf niet meer beschikt over de financiële administratie. De rechtbank wijst de vordering van de vereffenaar toe en die van
[partij] af. Zij licht die beslissing hieronder toe.

3.De feiten

3.1.
Op 17 maart 2020 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden.
3.2.
Erflater heeft een testament opgemaakt waarin hij zijn zonen [naam 1] , [naam 2] en [partij] (gedaagde) tot erfgenamen heeft benoemd. Erflater heeft zijn zoon [partij] uitgesloten van erfopvolging. Deze zoon heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie. Erflater heeft een aantal legaten gemaakt, waaronder aan [partij] de (restant) vordering uit hoofde van een akte van geldlening/hypotheekstelling van
14 juni 1996.
3.3.
De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.4.
Bij beschikking van deze rechtbank is op verzoek van de erfgenamen
mr. [vereffenaar] , werkzaam bij notariskantoor [bedrijf] te [vestigingsplaats] , benoemd als vereffenaar.
3.5.
Bij brief van 26 januari 2024 heeft de vereffenaar [partij] bericht dat haar is gebleken dat [partij] uit hoofde van een akte van geldlening/hypotheekverlening en uit hoofde van een overeenkomst van geldlening nog bedragen moet betalen aan de nalatenschap. Rekening houdend met de kosten van [partij] , heeft de vereffenaar [partij] verzocht om tot betaling van een bedrag van € 81.572,38 over te gaan.
3.6.
[partij] heeft bij brief van 27 februari 2024 de verschuldigdheid van de vordering betwist.
3.7.
Bij brief van 4 april 2024 heeft de vereffenaar [partij] gesommeerd om tot betaling over te gaan.

4.De vorderingen

in conventie
4.1.
De vereffenaar vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[partij] veroordeelt om aan de vereffenaar te betalen een bedrag van € 82.112,56, te vermeerderen met de contractuele rente, althans subsidiair de wettelijke rente, vanaf
1 maart 2024, althans de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.590,72, met veroordeling van [partij] in de kosten van dit geding.
in reconventie
4.2.
[partij] vordert – na ter zitting gewijzigde eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
- bepaalt dat de vereffenaar aan erflater alle bankafschriften vanaf 1996 ter beschikking stelt die nodig zijn voor de vaststelling van zijn ‘aflossingen op genoemde geldleningen’;
- de vereffenaar veroordeelt in de kosten van deze procedure in conventie en reconventie.
4.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen de door de ander ingestelde vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2.
De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat de nalatenschap een opeisbare vordering heeft op [partij] ter hoogte van € 82.112,46, uit hoofde van een tweetal geldleningen. Volgens de vereffenaar dient [partij] uit hoofde van geldlening I een bedrag van € 90.941,40 te betalen aan de nalatenschap en uit hoofde van geldlening II een bedrag van € 73.723,94. De aanspraak van [partij] als erfgenaam op de nalatenschap bedraagt € 71.841,37 (legaat minus onder meer de aanspraak op de legitieme portie van zijn broer), dat in mindering dient te worden gebracht. De kosten die
[partij] heeft gemaakt ter hoogte van € 10.711,41 dienen daarop ook in mindering te worden gebracht, zodat resteert een bedrag van € 82.112,56:
Geldlening I € 90.941,40
Geldlening II
€ 73.723,94 +
€ 164.665,34
Aanspraak op nalatenschap € 71.841,37
Vergoeding kosten tbv de nalatenschap
€ 10.711,41 -
€ 82.112,56.
[partij] betwist dat hij gehouden is om tot betaling van het bedrag van
€ 82.112,56 over te gaan. Hij voert onder meer aan dat hij de geldleningen al heeft terugbetaald, althans dat hij meer heeft afgelost dan uit de onderbouwing van de vereffenaar blijkt. De aanspraak van [partij] als erfgenaam van de nalatenschap is ten minste
€ 71.841,37. De nalatenschap heeft geen vordering meer op [partij] .
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [partij] niet slaagt.
Met inachtneming van de door partijen ingenomen stellingen, overweegt de rechtbank als volgt.
twee geldleningen
5.3.
Niet in geschil is tussen partijen dat er sprake is van een tweetal geldleningen van erflater aan [partij] :
- bij akte van geldlening/hypotheekverlening van 14 juni 1996 (hierna: geldlening I) heeft erflater een bedrag van NLG 160.000,00 geleend aan [partij] waarvoor
[partij] met ingang van 1 januari 1998 rente en aflossing was verschuldigd en
- bij overeenkomst van geldlening van 24 december 2013 (hierna: geldlening II) heeft erflater aan [partij] een bedrag van € 55.000,00 geleend waarvoor [partij] met ingang van 1 januari 2014 rente en met ingang van 31 december 2014 ook aflossing verschuldigd was.
5.4.
[partij] heeft zijn verweer dat de geldleningsovereenkomsten ex artikel 1:88 BW nietig zijn, de rechtbank begrijpt dat is bedoeld vernietigbaar zijn, omdat deze niet zijn ondertekend door zijn echtgenote, ingetrokken, alsmede zijn daartoe strekkende vordering. Dit aanvankelijke verweer behoeft daarom geen verdere bespreking.
geldlening I
5.5.
Vast staat inmiddels dat [partij] , zoals hij ter zitting ook heeft verklaard, op geldlening I niets heeft afgelost. Dat betekent dat eerdere andere stellingen over deze geldlening (waaronder die over de opeisbaarheid) geen verdere bespreking behoeven en dat de vereffenaar ten aanzien van deze geldlening in haar berekening terecht rekening heeft kunnen houden met een bedrag van € 90.941,40 (als vordering van de nalatenschap op
[partij] en als legaat), zoals zij uiteen heeft gezet in de door haar overgelegde productie 3 bij dagvaarding.
geldlening II
5.6.
Niet langer betwist is dat deze geldlening bestaat.
Ten aanzien van geldlening II voert [partij] aan dat hij deze in 2018 geheel heeft afgelost, deels contant en deels giraal. Hij stelt zich verder op het standpunt dat het aan de vereffenaar is om te onderbouwen dat er aflossingen hebben plaatsgevonden.
De vereffenaar heeft dit gemotiveerd betwist.
5.7.
Volgens de vereffenaar bedraagt het openstaande bedrag € 73.723,94.
Zij onderbouwt deze vordering met de door haar overgelegde producties 4 en 5 bij dagvaarding, bestaande uit de akte van geldlening, een berekening van het openstaande bedrag en de onderliggende bankafschriften waaruit betalingen ter aflossing van de geldlening van [partij] blijken.
[partij] heeft zijn (bevrijdende) verweer, ook na betwisting daarvan door de vereffenaar, dat hij het geleende bedrag inclusief rente heeft terugbetaald aan erflater, niet onderbouwd. Uit de door hem overgelegde grootboek- en privémutaties (productie 3) en
e-mail van de accountant van [partij] (productie 4) kan niet worden afgeleid dat er daadwerkelijk is afgelost. Nu [partij] geen onderbouwing in het geding heeft gebracht waaruit zou kunnen volgen dat hij niet (langer) verplicht is het geleende bedrag terug te betalen aan de nalatenschap, gaat de rechtbank voorbij aan het door hem gedane bewijsaanbod.
bewijsnood?
5.8.
Dat er sprake is van bewijsnood, zoals [partij] aanvoert en door de vereffenaar is betwist, mag zo zijn, maar kan er niet toe leiden dat de rechtbank zou moeten bepalen dat de vereffenaar bankafschriften (vanaf 1996 zoals aanvankelijk gevorderd, dan wel 2013, zoals ter zitting gewijzigd) in het geding zou moeten brengen die nodig zijn voor de vaststelling van zijn aflossingen op deze geldlening, zoals [partij] in reconventie heeft gevorderd. [partij] stelt dat hij deels giraal en deels contact heeft afbetaald op de geldlening. Van de girale overboekingen heeft hij geen bewijsstukken meer en deze kunnen ook niet meer worden opgevraagd. Deze zouden volgens [partij] in de financiële administratie van erflater terug te vinden moeten zijn. Van de contante betalingen zijn geen kwitanties opgemaakt, aldus [partij] . De rechtbank is van oordeel dat het in beginsel aan [partij] is om aan te tonen dat hij heeft afgelost en hoeveel hij heeft afgelost, nu hij zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan. Dat bewijs kan en mag hij leveren door allerlei middelen. Dat hij dat niet kan, komt in beginsel dan ook voor zijn rekening en risico. Het is aan [partij] om zijn (bank)administratie behoorlijk te voeren en te bewaren.
5.9.
Daarbij komt dat niet aannemelijk is gemaakt of geworden dat de vereffenaar bepaalde rekeningafschriften of andere documenten zou hebben achtergehouden, zoals
[partij] aanvoert. Er bestaat ook geen enkele aanleiding voor de rechtbank om dat aan te nemen. De door de rechtbank benoemde vereffenaar wordt immers geacht onafhankelijk en onpartijdig te zijn en te handelen in het belang van (alle schuldeisers) van de nalatenschap. In hoeverre de vereffenaar in dit geval meer ‘bewijs’ kan leveren dan dat [partij] zelf dat zou kunnen, is de rechtbank overigens ook niet duidelijk geworden.
5.10.
De vordering in reconventie van [partij] om te bepalen dat de vereffenaar bankafschriften (vanaf 2013) die nodig zijn voor de vaststelling van de aflossingen van
[partij] op de geldlening ter beschikking moet stellen, moet daarom worden afgewezen.
conclusie
5.11.
[partij] is uit hoofde van geldlening I een bedrag aan de nalatenschap verschuldigd van € 90.941,40.
[partij] is uit hoofde van geldlening II een bedrag aan de nalatenschap verschuldigd van € 73.723,94.
[partij] heeft de door de vereffenaar in de berekening opgevoerde kosten ter hoogte van € 10.711,41 niet betwist.
Dat betekent dat de vordering van de vereffenaar dat [partij] een bedrag ter hoogte van € 82.112,56 moet betalen aan de vereffenaar in de nalatenschap van erflater, kan worden toegewezen. Dat bedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde, onweersproken, contractuele rente.
buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
De vereffenaar vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.590,72. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering is niet betwist door [partij] en bovendien in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
proceskosten
5.13.
[partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in conventie en reconventie (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van de vereffenaar worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
Totaal
2.853,72
De proceskosten van de vereffenaar worden in reconventie begroot op een bedrag van
€ 1.214,00 aan salaris advocaat ( 2 punten x ½ x € 1.214,00). Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer dat [partij] heeft gevoerd tegen de vordering in conventie, is het salaris in reconventie op de helft van de punten gewaardeerd.
De nakosten voor conventie en reconventie samen worden begroot op € 278,00 (exclusief de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing). Daarmee worden de proceskosten van de vereffenaar in totaal begroot op € 4.345,72.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.14.
De rechtbank zal de beslissing in conventie en de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat en indien het gerechtshof een andere beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij] om aan de vereffenaar te betalen een bedrag van
€ 82.112,56, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij] om aan de vereffenaar te betalen een bedrag van € 1.590,72 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en reconventie
6.5.
veroordeelt [partij] in de proceskosten van € 4.345,72 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.