ECLI:NL:RBOVE:2024:6881

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
ak_21_1242
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake uitkering op grond van de Wet WIA en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres met betrekking tot haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en haar verzoek om schadevergoeding. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, dat haar een loongerelateerde uitkering had toegekend. De rechtbank heeft deskundigen ingeschakeld om de belastbaarheid van eiseres te beoordelen. De deskundigen, psychiater D.G. Buiten en verzekeringsarts R. Ouwens, hebben rapporten uitgebracht die de rechtbank als overtuigend heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld op 47,15%.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan eiseres door de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.435,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.P. Smit,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV), gemachtigde: M.G. Velten,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (Staat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en het verzoek van eiseres tot vergoeding van schade.
1.1.
Met het besluit van 20 november 2020 heeft het UWV met ingang van 27 juli 2020 een loongerelateerde uitkering aan eiseres toegekend tot en met 28 maart 2021. De mate van arbeidsongeschiktheid was daarbij vastgesteld op 42,21%.
1.2.
Met het besluit van 17 december 2020 heeft het UWV met ingang van 29 maart 2021 een vervolguitkering (klasse 35 tot 45%) aan eiseres toegekend gebaseerd op 28% van het minimumloon.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 november 2020. Met het bestreden besluit (bestreden besluit I) van 6 juli 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij haar beroepsgronden heeft zij de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen.
1.4.
De rechtbank heeft de eerder geplande zitting van 1 juni 2022 niet door laten gaan, omdat psychiater D.G. Buiten (hierna: Buiten) als deskundige is benoemd. Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank het onderzoeksrapport ontvangen. Eiseres heeft daarna verzocht om een verzekeringsarts of een revalidatiearts te benoemen, omdat Buiten – kort gezegd – heeft geadviseerd om de fysieke problematiek door een andere specialist te laten beoordelen.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV heeft naar aanleiding van het rapport van Buiten een aantal beperkingen overgenomen in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2023. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage per einde wachttijd vastgesteld op 47,15%. Het UWV heeft de rechtbank bij brief van 16 februari 2023 verzocht om dit herziene standpunt mee te nemen in de beoordeling van deze beroepsprocedure. De rechtbank vat dit op als een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit II).
1.6.
Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiseres ook gericht geacht tegen het bestreden besluit II.
1.7.
De rechtbank heeft vervolgens verzekeringsarts R. Ouwens (hierna: Ouwens) als deskundige benoemd. Het onderzoeksrapport heeft de rechtbank op 8 december 2023 ontvangen. Het UWV heeft in de schriftelijke reactie aangegeven dat het rapport het standpunt niet wijzigt, omdat Ouwens heeft geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn voor een ander standpunt over de belastbaarheid van eiseres. Eiseres heeft niet gereageerd.
1.8.
Eiseres heeft kort voor de zitting gevraagd om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd met het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De onafhankelijk deskundigen Buiten en Ouwens hebben op verzoek van de rechtbank rapporten uitgebracht over de belastbaarheid van eiseres per 27 juli 2020 (datum in geding). Uit het rapport van 29 november 2023 blijkt dat Ouwens onvoldoende aanleiding ziet voor een ander standpunt over de belastbaarheid van eiseres dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het rapport van Buiten is vastgesteld.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de motivering van de deskundige overtuigend is. Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van Buiten en Ouwens blijkt dat er een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook zijn de bevindingen en conclusies inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd.
3.3.
Wat daar tegenover is gesteld tijdens de zitting leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft aangegeven dat een urenbeperking van 20 uur per week in plaats van 30 uur per week noodzakelijk is, omdat zij erg vermoeid is en daarom veel thuis is en weinig doet. Dit is echter niet medisch onderbouwd. De rechtbank volgt de onderzoeksbevindingen van Ouwens en is daarom van oordeel, nu tegen de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen gronden zijn aangevoerd, dat het UWV de mate van arbeidsongeschikt per 27 juli 2020 terecht heeft vastgesteld op 47,15%. Deze wijziging heeft voor de vervolguitkering tot gevolg dat eiseres recht heeft op een hogere uitkering gebaseerd op 38% van het minimumloon (klasse 45% - 55%). De rechtbank geeft eiseres in overweging om eventueel een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid te doen als haar gezondheid na die datum is verslechterd.
Schadevergoeding
3.4.
Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep mag ten hoogste anderhalf jaar duren.
De rechtbank stelt vast dat in deze procedure de termijn van twee jaar op het moment van deze uitspraak ruim is overschreden. Op 28 december 2020 is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 november 2020. Tot aan het moment dat de rechtbank uitspraak doet in deze zaak op 20 december 2024 is sprake van een aanmerkelijke overschrijding van de redelijke termijn. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. Ter zitting heeft eiseres aangegeven haar vordering te beperken tot een vordering op de Staat van € 1.500,-. De rechtbank ziet aanleiding om dit te volgen en de Staat tot vergoeding van dat bedrag te veroordelen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Omdat het UWV het bestreden besluit I niet heeft gehandhaafd is er reden om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Ook moet het UWV het betaalde griffierecht vergoeden.
4.1.
De rechtbank beschouwt de beroepen van eiseres als samenhangende zaken.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, een schriftelijke zienswijze gegeven op het deskundigenrapport van Buiten en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Voor elke proceshandeling geldt de wegingsfactor 1, behalve voor de schriftelijke zienswijze op het deskundigenrapport. Daarvoor geldt wegingsfactor 0,5.
De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.435,50. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet het UWV deze vergoeding betalen aan de gemachtigde van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.435,50;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.