ECLI:NL:RBOVE:2024:688
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens gebrek aan veroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2024 een verstekvonnis gewezen in een ontnemingsprocedure tegen de verdachte, een Limited gevestigd aan een bepaalde vestigingsplaats. De vordering van het Openbaar Ministerie, die op 5 juni 2023 was ingediend, had tot doel het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen op een bedrag van € 2.844.270,--. De procedure is behandeld tijdens openbare terechtzittingen op 7 september 2023 en 1 februari 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. M. Lambregts en mr. D.G. Specker, de vordering hebben gehandhaafd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de strafzaak, wat betekent dat de vervolging van de verdachte niet heeft geleid tot een veroordeling. Dit gebrek aan veroordeling staat in de weg aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering, die gebaseerd is op het strafbare feit. De rechtbank heeft daarom besloten dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. D. ten Boer en de rechters mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M.S. de Waard, in aanwezigheid van griffier mr. A.R. Mulder. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 1 februari 2024, maar mr. M.S. de Waard was niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.