ECLI:NL:RBOVE:2024:6829

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ak_24_4051
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens overtreding Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van Hellendoorn om hun woning te sluiten voor een periode van zes maanden. Dit besluit is genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er op 1 oktober 2024 tijdens een doorzoeking een aanzienlijke hoeveelheid drugs is aangetroffen, waaronder cocaïne en hasj, evenals attributen die wijzen op drugshandel. De burgemeester heeft op 20 november 2024 besloten tot sluiting van de woning, wat verzoekers hebben aangevochten.

De voorzieningenrechter heeft op 11 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren. De rechter concludeert dat de aangetroffen hoeveelheden drugs niet alleen voor eigen gebruik waren, maar bestemd voor de handel. De burgemeester heeft voldoende gemotiveerd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en ter bescherming van het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting voor zes maanden evenwichtig is, gezien de ernst van de overtredingen en de betrokkenheid van verzoekers bij de drugshandel.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning voor zes maanden in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving in gevallen van drugshandel en de verantwoordelijkheden van huurders in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4051

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekers], verzoekers, uit [woonplaats], gezamenlijk aangeduid als verzoekers (gemachtigde: mr. J. de Haan),
en

de burgemeester van Hellendoorn

(gemachtigde: mr. F. Pommer)

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 20 november 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft besloten de door verzoeker [verzoeker 1] gehuurde woning aan de [adres] vanaf woensdag 4 december 2024 om 14:00 uur te sluiten voor een periode van zes maanden.
Namens verzoekers is hiertegen bezwaar gemaakt en is aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft op 10 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de burgemeester (via een beeldverbinding).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Relevante feiten en omstandigheden
1.In de bestuurlijke rapportage van 18 oktober 2024 is vermeld dat de verbalisanten tijdens een doorzoeking van de woning op 1 oktober 2024 na een langlopend onderzoek hebben aangetroffen:
-11 gram cocaïne;
-51 gram weet
-21 gram 3-MMC en
-20 gram hasj.
Tevens zijn er wapens en attributen ten behoeve van drugshandel aangetroffen, namelijk meerdere mobiele telefoons, een weegschaal en nieuwe gripzakjes.
Standpunt burgemeester
2. In de woning is een overtreding geconstateerd van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet. Uit de rapportage van de politie is namelijk onomstotelijk gebleken dat hier sprake is van een handelshoeveelheid drugs die bestemd was voor de handel. Daarnaast zijn meerdere feiten en omstandigheden gebleken die maken dat sprake is van een ernstig geval in de zin van artikel 4 van de Beleidsregel. De aangetroffen situatie is bovendien bijzonder zorgwekkend omdat:
  • met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheid sprake is van aanzienlijk meer dan een geringe hoeveelheid drugs;
  • sprake is van een criminele organisatie die handelt aan minderjarigen;
  • het zeer aannemelijk is dat de woning een functie vervulde in het drugscircuit, waardoor het woon- en leefklimaat van de omgeving ernstig is aangetast.
De naamsbekendheid van de woning voor dergelijke activiteiten moet worden doorbroken.
Standpunt verzoekers
3. De door de burgemeester gestelde te dienen doelen, worden met een sluiting niet gediend. Er is geen sprake van een “loop” naar de woning in verband met drughandel. De aangetroffen drugs waren bestemd voor eigen gebruik van [verzoeker 2]. Verzoekers hebben verklaringen van buren overgelegd waaruit volgt dat zij niets opmerkelijks hebben waargenomen ten aanzien van de woning. Verwijtbaarheid jegens [verzoeker 1] in verband met hetgeen is aangetroffen ontbreekt. Hij was en kon niet redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aangetroffen drugs in de woning. Daarnaast dient het feit dat de huurovereenkomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid buitengerechtelijk zal worden ontbonden een rol te spelen. De burgemeester kan kiezen voor minder vergaande maatregelen, zoals een voorwaardelijke sluiting, maar ook het opleggen van een last onder dwangsom aan [verzoeker 2] om zich (tijdelijk) van het adres uit te schrijven en ergens anders te gaan wonen.

Spoedeisend belang

4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoekers. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting per 4 december 2024 (inmiddels opgeschort tot na de uitspraak), neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat hij over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Toetsingskader
5.Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is over te gaan tot een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in een woning een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Onder meer cocaïne staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Voor de uitoefening van deze bevoegdheid heeft de burgemeester de Beleidsregel handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Hellendoorn (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. In artikel 2, vijfde lid, van de Beleidsregel is bepaald dat als in een woning zowel een handelshoeveelheid softdrugs als een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen, het regime geldt voor harddrugs. Artikel 3, eerste lid van de Beleidsregel bepaalt dat bij het treffen van een handelshoeveelheid harddrugs een schriftelijke waarschuwing volgt, tenzij ernstige omstandigheden tot 6 maanden sluiting dwingen, zoals benoemd in artikel 4. Artikel 4 van de Beleidsregel bepaalt dat als sprake is van een ernstig geval de burgemeester afwijkt van het bepaalde in artikel 3. Om te motiveren dat sprake is van een ernstig geval toetst de burgemeester aan een aantal in artikel 4 van de Beleidsregel genoemde niet-limitatieve criteria.
6. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteen heeft gezet.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient dan beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als de maatregel van sluiting van de woning voor zes maanden geschikt en noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenwichtig zijn.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 22 juni 2022 [2] heeft overwogen, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen: voor verkoop, aflevering of verstrek-king. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs (het criterium van het openbaar ministerie voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs zo groot is (meer dan 22 keer meer dan de gedoogde gebruiksgrens voor harddrugs en ruim 18 keer de gedooggrens voor softdrugs) dat deze bestemd geacht kan worden voor de handel te zijn, te weten verkoop, aflevering of verstrekking. De stelling van verzoeker [verzoeker 2] dat hij drugsgebruiker is, geeft geen verklaring voor de grote overschrijdingen van de gedooggrenzen voor eigen gebruik. Daarnaast heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende verklaringen gegeven voor de eveneens aangetroffen handelsattributen, te weten meerdere telefoons, een weegschaal, nieuwe gripzakjes en voorgepakte/afgewogen gebruikshoeveelheden van 0,5 of 1,0 gram, alsmede twee op echt gelijkende vuurwapens en een ploertendoder. De verklaringen dat de balletjespistolen vergeten waren en op een kermis te verkrijgen zouden zijn, doet niets af dat het hier wel handelsindicatoren betreft. Dat verzoeker telefoons uit frustratie kapot gegooid zou hebben acht de voorzieningenrechter weinig aannemelijk en onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter acht het verder weinig geloofwaardig kapot gegooide telefoons op een slaapkamer te bewaren.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoeker [verzoeker 2] onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de aangetroffen hoeveelheden enkel voor eigen gebruik aanwezig zouden zijn.
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is een burgemeester bevoegd om als last onder bestuursdwang een woning te sluiten indien voorwerpen of stoffen voor de productie of handel van verdovende middelen aanwezig is. Hiervan is dit geval sprake.
9. De burgemeester heeft bij de uitoefening van zijn bevoegdheid toepassing gegeven aan artikel 3, eerste lid van de Beleidsregel.
Op grond van meerdere feiten en omstandigheden, zoals hiervoor beschreven, heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen vaststellen dat sprake is van een ernstig geval in de zin van artikel 4 van de Beleidsregel. Daarom was de burgemeester gelet op artikel 13b van de Opiumwet bezien in samenhang met de Beleidsregel, bevoegd over te gaan tot sluiting van de woning voor zes maanden.
Is de sluiting van de woning voor zes maanden evenredig?
Noodzaak en geschiktheid
10. De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting in het algemeen geschikt is om de betreffende woning aan het drugscircuit te onttrekken. Bij de beoordeling van de noodzaak van de maatregel is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Met sluiting wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de bekendheid als drugspand weg te nemen en de loop eruit te halen. Voor beoordeling van de ernst en omvang is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Als er geen aanwijzing is van handel, het niet harddrugs betreft, zich geen recidivesituatie voordoet en er geen sprake is van ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan is er niet zonder meer noodzaak om het pand te sluiten.
11. De voorzieningenrechter heeft al eerder in deze uitspraak overwogen dat gelet op de aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs in dit geval handel in harddrugs dient te worden aangenomen. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat er een loop van en naar de woning is geweest vanuit een crimineel drugscircuit. Uit het onderzoek is gebleken dat de groepering gebruik maakte van een 06-nummer waarop gebruikers hun drugs konden bestellen. Dit nummer werd door eerdere verdachten uit het onderzoek beheerd. Nadat er door iemand drugs was besteld werd door degene die de telefoon op dat moment beheerde aangestuurd om de drugs te leveren. Een van de loopjongens was verzoeker [verzoeker 2]. Ook zijn er politiemutaties en politie-observaties waarbij de verschillende verdachten in elkaars samenzijn zijn gecontroleerd of zijn gezien. Ook is bij deze observaties waargenomen dat men in wisselende samenstelling bij drugsdeals betrokken waren. Uit een buurtonderzoek verricht door de politie bleek dat de buurtbewoners angstig waren om met naam en toenaam een verklaring af te zeggen.
De voorzieningenrechter hecht aan deze verklaringen een grote gewicht dan door verzoekers ingebrachte verklaringen van buurtbewoners die juist geen overlast van de woning zouden ondervinden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich gelet op deze omstandigheden/indicatoren voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de situatie dermate ernstig is dat niet met een minder ingrijpend middel, zoals het geven van een waarschuwing, kon worden volstaan en sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Gelet op de omstandigheden heeft de burgemeester ook niet hoeven kiezen voor een alternatief, zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod voor [verzoeker 2].
Evenwichtigheid
12. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting in dit geval voor zes maanden- ook evenwichtig moet zijn. Voor de beoordeling daarvan zijn onder meer van belang de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er zowel bij [verzoeker 2] als zijn vader sprake is van ernstige verwijtbaarheid nu de woning vermoedelijk onderdeel is van een georganiseerd samenwerkingsverband, gericht op drugshandel aan minderjarigen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aannemelijk is dat verzoeker [verzoeker 1] als huurder en hoofdgebruiker van de woning bekend moet zijn geweest met de rol van verzoeker [verzoeker 2], althans met de vermoedelijke drugshandel. Zo werd een deel van de drugs bijvoorbeeld open en bloot in de kamer aangetroffen. Als al juist zou zijn dat verzoeker [verzoeker 1], als gevolg van het feit dat hij als vrachtwagenchauffeur zeer vaak afwezig was, van niets wist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij als huurder van de woning redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de bezigheden van zijn jongvolwassen zoon.
De voorzieningenrechter is verder niet gebleken dat verzoekers afhankelijk zijn van de woning. Verder heeft de burgemeester in het verweerschrift herhaald dat indienen verzoekers niet slagen in hun zoektocht naar tijdelijke vervangende woonruimte zij hiervoor een beroep op de gemeente kunnen doen.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat het voorstel van verzoekers dat verzoeker [verzoeker 2] tijdelijk elders gaat wonen, zoals bij een vriend, voor de burgemeester geen aanleiding hoefde te geven van de tijdelijke sluiting af te zien. Ook de voorzieningenrechter stelt vast dat in een dergelijke situatie verzoeker [verzoeker 2] de woning alsnog zou kunnen gebruiken voor handelsactiviteiten en in de praktijk moeilijk te controleren valt.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter nog dat de dreigende buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst van de woning in dit geval voor de burgemeester geen aanleiding hoefde te zijn om van de woningsluiting af te zien. Terecht is namens de burgemeester betoogd dat dit in beginsel een ander traject is dan de bestuurlijke handhaving waar het hier om gaat en het bovendien niet vast staat dat de ontbinding van de huur ook daadwerkelijk zal leiden tot een gedwongen vertrek uit de woning door verzoekers. Verzoekers kunnen dit voorkomen in een civiele procedure.
Op grond van alle feiten en omstandigheden heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd waarom de sluiting van zes maanden niet onevenwichtig is. Zoals hiervoor is overwogen is sprake van een ernstig geval en de burgemeester heeft daarom in dit geval het belang van bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijke belang van verzoekers.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de sluiting van de woning voor een periode van zes maanden in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op.
griffier
voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RVS:2022: 1765