4.3.Wat betreft de deelname aan het BHV-team staat voorop dat de werkzaamheden in dat verband geen deel uitmaken van de overeengekomen arbeid. [eiseres] kan wat dat betreft dus ook niet eisen dat zij deel mag uitmaken van het BHV-team en het is aan het lokale hoofd BHV om te beslissen wie daarvan deel uitmaken. [eiseres] is in 2018 begonnen en op 16 december 2020 heeft een laatste gesprek plaatsgevonden, waarin het intrekken van de BHV-autorisaties aan haar is toegelicht. Uit het verslag dat als productie 5 bij het verweerschrift is gevoegd, blijkt dat er vanaf het begin ontevredenheid is over het feit dat [eiseres] haar kritiek ongezouten en op allerlei momenten uit, zelfs tijdens een incident in het bijzijn van het slachtoffer. Ook wordt haar verweten dat ze tijdens een OPLZ overleg vertrouwelijke informatie heeft verstrekt uit een medisch dossier, dat alleen bestemd is voor BHV-ers. Verder is irritatie ontstaan over het niet goed doorgeven van het eigen werkrooster, waardoor het BHV-rooster soms niet klopte met het werkrooster en [eiseres] haar porto onbeheerd heeft achtergelaten bij pauze of naar huis gaan. Op 11 november 2020 heeft zij haar porto bij de overdracht boos op het buro van een collega gegooid en luidkeels haar ontevredenheid uitgesproken. Dit terwijl kort daarvoor aan haar een laatste waarschuwing was gegeven. Alles bij elkaar hadden meerdere collega’s uit het BHV-team geen vertrouwen meer in de samenwerking en is besloten dat de maat vol was. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat begrijpelijk en is voldoende toelichting gegeven aan [eiseres] . Dat zij zich voor het laatste incident heeft verontschuldigd kan zijn, maar daarmee kon het vertrouwen niet meer worden hersteld.
Verwijdering uit de OPLZ-meeting
[eiseres] zou door collega [naam 3] uit de OLPZ-meeting zijn gezet, waar ze sinds eind 2019 deelnam aan de vergaderingen. Volgens [eiseres] werd haar verzoek om een gesprek hierover met [naam 3] genegeerd, waardoor een erg negatieve werksfeer ontstond.
Ook over dit punt overweegt de kantonrechter dat haar deelname aan dit overleg geen onderdeel uitmaakt van de bedongen arbeid. Uit de toelichting van De Belastingdienst (producties 7 en 8 bij verweerschrift) blijkt dat meerdere collega’s hebben geklaagd over de manier waarop [eiseres] communiceert. Dit is met haar besproken, waarna in gezamenlijk overleg is besloten dat zij een stap terug zou doen uit het OPLZ en dat zij op kosten van De Belastingdienst een cursus zou gaan volgen op dat vlak. Per e-mail vn 28 januari 2021 heeft zij haar voorkeur voor een training doorgegeven. Daar is het niet van gekomen omdat zij arbeidsongeschikt raakte.
De kantonrechter oordeelt dat het begrijpelijk is dat men haar tijdens de re-integratie niet terug wilde binnen de OPLZ-meeting, omdat zij de afgesproken cursus nog niet had gevolgd. Daarmee is [eiseres] niet te kort gedaan en De Belastingdienst heeft op dit punt niets verkeerd gedaan.
Seksuele intimidatie
Uit de stukken die [eiseres] bij het verzoekschrift heeft gevoegd blijkt dat deze klacht betrekking heeft op een opmerking die de heer [naam 3] tegen een collega zou hebben gemaakt over het decolleté van [eiseres] tijdens een OPLZ bijeenkomst. De opmerking is dus niet tegen [eiseres] zelf gemaakt en kan om die reden niet als intimidatie worden gezien, wel als kwetsend of ongepast. [eiseres] stelt in het verzoekschrift dat haar klachten hierover niet serieus zijn opgepakt door de werkgever. In het verweerschrift heeft De Belastingdienst daartegen uitgebreid verweer gevoerd (pagina 22 -24). Zij wijst onder andere op een telefoongesprek tussen [eiseres] en een lid van de externe Commissie Integriteit Financien. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat [eiseres] tijdens het telefoongesprek
heeft aangegeven de commissie te bedanken voor de mogelijkheid om serieus gehoord te worden en voor het initiatief dat de commissie genomen heeft om met de leidinggevende in gesprek te gaan. Uit de mail blijkt ook dat betrokkene in het telefoongesprek heeft aangegeven dit te ervaren als een afsluiting.Er is dus wel degelijk gereageerd op de klachten.
Van het whatsapp gesprek tussen [eiseres] en haar leidinggevende, dat door De Belastingdienst bij het verweerschrift is gevoegd, kan niet worden gezegd dat het getuigt van ongewenst omgangsvormen.
Parkeervergunning
Na de ziekmelding in februari 2021 is [eiseres] in maart 2021 begonnen met re-integreren op de locatie Enschede. Zij klaagt dat ze daar geen eigen parkeerplek kreeg in de garage en dat dat moet worden uitgelegd als onwelwillendheid van de zijde van werkgever en dat dit mede heeft bijgedragen aan het mislukken van de re-integratie poging.
In de eerste plaats heeft De Belastingdienst toegelicht dat zij in Enschede, anders dan op andere locaties, slechts beschikt over een beperkt aantal plaatsen in de parkeergarage.
De bedrijfsarts heeft in de rapportage van 2 december 2021 vermeld dat mevrouw op medische gronden is aangewezen op eigen vervoer. Dat betekent niet dat een plek in de garage de enige optie is; door het verstrekken van een parkeerkaart waarmee zij voor het kantoor kon parkeren heeft De Belastingdienst naar het oordeel van de kantonrechter voldoende rekening gehouden met de situatie. Waarom een parkeerkaart voor een plek bij het gebouw niet voldoet is niet onderbouwd. De algemene stelling dat een plek in de garage voor haar veiliger voelt is onvoldoende. Voor [eiseres] is de kwestie van het verstrekken van een eigen parkeerplek misschien een prestige kwestie, maar daar is objectief gezien geen reden voor.
Mislukken van de diverse re-integratie pogingen
In de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 3 maart 2021 (productie 11 bij verweerschrift) staat onder meer:
Functie werknemer : Informant
Omschrijving werkzaamheden : betrokkene heeft ondermeer telefonisch contact met klanten, adviseert en informeert, werkt samen met collega’s, heeft beeldschermwerk
Eerste ziektedag : 02-02-2021
Reden(en) verzuim : niet werkgerelateerd
Mevrouw [eiseres] is in verzuim gemeld vanwege een medische aandoening. Daarnaast spelen er zaken voor haar binnen de werksituatie.
Het einddoel van de re-integratie is werkhervatting in de eigen functie.
Tijdens de periode 9 maart – 31 maart 2021 is begonnen met enkele uren per dag in de functie Informant. Uit een verslag van 19 maart 2021 blijkt dat het oorspronkelijke opbouwschema niet kan worden gehanteerd wegens
onvoorziene gebeurtenissen in [eiseres] ’s privéleven.Bij het opstellen van een nieuwe planning is het ontbreken van een parkeerkaart het bezwaar. [eiseres] laat weten dat dat een voorwaarde is en geen parkeerplek is voor haar geen mogelijkheid tot re-integratie.
Deze opstelling van [eiseres] is naar het oordeel van de kantonrechter niet gerechtvaardigd en het mislukken van deze integratie poging kan de werkgever niet aangerekend worden.
Tijdens de tweede re-integratiepoging in de eigen functie heeft [eiseres] er een probleem van gemaakt dat ze niet gelijk weer werd toegelaten in de OPLZ meeting en de BHV. De kantonrechter oordeel dat de werkgever terecht heeft bepaald dat het eerst moest gaan om het weer uitvoeren van het eigen werk als informant. Bovendien was eerder besproken dat de communicatieve vaardigheden van [eiseres] meespelen bij het ontstaan conflicten op de werkvloer, en dat zij daarvoor een training zou gaan volgen. [eiseres] ging tijdens de tweede re-integratiepoging verschillende al gevoerde discussies opnieuw aan over de door haar ervaren onrechtmatigheid waarmee haar taken zijn ontnomen. Vanaf eind juni 2021 worden de re-integratie activiteiten voortgezet in Hengelo, maar daar ziet [eiseres] een nieuw probleem in de persoon van de heer [naam 4] , met wie zij een conflict stelt te hebben. Op 16 juli 2021 mailt zij
ik zie net meneer [naam 4] (hoofd bhv Hengelo) uit zijn auto stappen en verzoek bij deze dan ook om een spoedige conflictbemiddeling. Er de vraag hoe jullie ervoor kunnen zorgen dat ik hem tot die tijd niet tegenkom? Dit om ongeplande confrontaties te vermijden. Ik ga dan ook naar huis en hoop dat dit voor maandag duidelijk is.Ondanks diverse gesprekken laat [eiseres] eind augustus weten dat zij vanwege haar ervaringen in het BHV team geen prettige werksfeer ervaart en daarom voor haar zelf geen toekomst meer ziet bij de Belastingtelefoon, waarop De Belastingdienst aangeeft haar te zullen steunen in de zoektocht naar ander werk.
In december 2021 heeft men twee opties voorgesteld, namelijk de Belastingtelefoon op de afdeling Schenk- en Erfbelasting of de afdeling Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. Die laatste plek heeft de voorkeur van [eiseres] en daar is zij begonnen op 24 januari 2022.
Re-integratie bij UHT
Dit is het enige onderdeel waar De Belastingdienst als werkgever naar het oordeel van de kantonrechter wellicht steken heeft laten vallen. Hoewel er begeleiding was toegezegd bleek dat in de praktijk slechts in beperkte mate aanwezig. Aan de andere kant speelde ook nu weer de oude klachten en frustraties over voorvallen in het verleden. UHT heeft de proefplaatsing beëindigd vanwege het ontbreken van de juiste vaardigheden en competenties bij [eiseres] . Gezien de meervoudige problematiek is het onwaarschijnlijk dat de re-integratie wel zou zijn gelukt als er meer begeleiding was geweest, omdat dan nog steeds de oude frustraties zouden hebben gespeeld, en de aanwezigheid van bepaalde collega’s in het gebouw.
Correctie op het salaris
De looncorrectie die in oktober 2022 in één keer op het maandsalaris is toegepast, zonder rekening te houden met de beslagvrije voet, siert De Belastingdienst niet. Van een organisatie als De Belastingdienst zou verwacht mogen worden dat er voldoende kennis aanwezig is over het op correcte wijze doorvoeren van salariscorrectie. Door al een dag later een spoedherstelbetaling te doen zijn de gevolgen beperkt. Voor de stelling dat dit heeft bijgedragen aan het mislukken van de integratie is dan ook geen grondslag.
Geen ernstig verwijtbaar handelen
Alles bij elkaar oordeelt de kantonrechter dus dat De Belastingdienst als werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Als er al enkele punten zijn waar de werkgever steken heeft laten vallen, komt de mate van verwijtbaarheid niet in de buurt van het gestelde criterium.
Reden arbeidsongeschiktheid
Een ander belangrijk criterium waaraan moet worden voldaan voor het toekennen van een billijke vergoeding is dat er een causaal verband is tussen het gestelde ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en de opzegging van het dienstverband. Dat is hier niet het geval. Gebleken is dat [eiseres] voor haar indiensttreding ook al eens de wachttijd voor een
WIA-uitkering heeft doorlopen. De Belastingdienst stelt dat zij daarvan bij aanvang van het dienstverband niet op de hoogte was: [eiseres] stelt dat zij het heeft gemeld. Maar wat daar ook van zij: in de brief van het UWV van 24 januari 2024 staat dat zij binnen 5 jaar is uitgevallen
met dezelfde klachtenals waarvoor zij eerder de wachttijd voor de WIA heeft doorlopen.
Ter zitting is door [eiseres] verklaard dat zij in het verleden de wachttijd heeft doorlopen vanwege gevolgen van traumatische ervaringen in het verleden en ADHD en dat die omstandigheden ook tijdens het dienstverband bij De Belastingdienst nog actueel waren.
De conclusie van het UWV dat zij is uitgevallen met dezelfde klachten is onvoldoende gemotiveerd weersproken en de kantonrechter zal dus uitgaan van de juistheid ervan. Daarnaast blijkt uit de rapportages dat ook privé problematiek meespeelt bij het uitvallen van het werk en de problemen bij re-integreren. In ieder geval ligt naar het oordeel van de bedrijfsarts de reden van de arbeidsongeschiktheid niet in hetgeen is voorgevallen op de werkvloer.
Het toewijzen van een billijke vergoeding is gezien het voorgaande dus niet mogelijk.
vergoeding op basis van paragraaf 8.3 van de cao Rijk
Omdat er geen sprake is van een beroepsincident, dienstongeval of beroepsziekte zal ook op deze grondslag het verzoek niet worden toegewezen.
Omdat het verzoek van [eiseres] wordt afgewezen wordt zij veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van De Belastingdienst bepaald op € 542,00 voor salaris gemachtigde.