ECLI:NL:RBOVE:2024:6810

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
08.119836.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 26-jarige man voor afpersing met bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 26-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor afpersing en bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 30 april en 1 mei 2021 in Enschede, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft afgeperst in zijn woning. De verdachte bedreigde het slachtoffer met een vuurwapen gelijkend voorwerp en dwong hem om geld te pinnen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bedreiging met geweld en de afpersing door meerdere personen werd vastgesteld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.504,46 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank legde een proeftijd van twee jaar op voor het voorwaardelijke deel van de straf, zonder bijzondere voorwaarden, omdat er gedurende de afgelopen jaren geen contact was geweest tussen de verdachte en de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.119836.21 (P)
Datum vonnis: 19 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 december 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. P.A. Speijdel, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de door [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens hem als benadeelde partij door mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van € 300,-;
  • feit 2:[slachtoffer 1] heeft bedreigd met een pistool dan wel met een (op een) pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op in of omstreeks de periode 30 april 2021 tot en met 1 mei 2021 te Enschede,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte
van een geldbedrag (van €300,-), in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
toebehoorde(n) door:
- één of meerdere persoon/personen naar de woning van die [slachtoffer 1] te sturen
en/of die persoon/personen geweld tegen die [slachtoffer 1] te laten gebruiken/of de
woorden te laten zeggen: “jij gaat nu betalen”, althans woorden van gelijke aard
en/of strekking en/of
- naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan en/of een pistool/vuurwapen, althans
een op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1]
en/of
- nadat hij, verdachte, dit pistool/vuurwapen, althans een op een
pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp, weg had gestopt (dreigend) de woorden te
zeggen: “je weet niet met wie je aan het fucken bent, als je niet betaald komen ze
alles bij je leeghalen” en/of “je gaat niet zomaar betalen je gaat ook een boete van
€500,- betalen”, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] te dwingen zijn bankrekening te laten zien en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] de woorden te zeggen: “en nu gaan we pinnen”
en/of “niks zeggen, geen domme dingen doen, geen telefoon, niks zeggen”, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat te gaan en/of die [slachtoffer 1] daar een
geldbedrag (van €300,-) heeft laten/doen pinnen en/of
- met die [slachtoffer 1] terug te keren naar de woning van de [slachtoffer 1] en (dreigend)
tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “ik sla je kop in met mijn pistool, we bespreken het
boven” en/of “heb het hier met niemand over anders komen we terug en slaan je
kop in en halen we je huis leeg. Politie inschakelen heeft geen zin, vrienden
inschakelen ook niet”, althans (telkens) woorden en/of handelingen van gelijke aard
en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 1 mei 2021 te Enschede, althans in Nederland [slachtoffer 1] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door
een (zwart) pistool/vuurwapen, althans een op een pistool/vuurwapen gelijkend
voorwerp, te richten op die [slachtoffer 1] en/of (telkens) (dreigend) te zeggen/roepen
“ik sla je kop in met mijn pistool, we bespreken het boven” en/of “heb het hier met
niemand over anders komen we terug en slaan je kop in en halen we je huis leeg.
Politie inschakelen heeft geen zin, vrienden inschakelen ook niet”, althans (telkens)
dreigende woorden en/of handelingen van gelijke aard en/of strekking.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 vrijspraak moet volgen van het onderdeel “tezamen en in vereniging met één of meer anderen”. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is door hem vrijspraak bepleit voor wat betreft de bedreiging met een (op een) pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp).
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en van wat op de zitting is besproken het volgende vast.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) waren huisgenoten van elkaar en woonden in de flatwoning aan de [adres 2] . In de woning van [slachtoffer 1] stonden twee lachgastanks van verdachte. [slachtoffer 1] heeft die op 23 april 2021 opengedraaid waardoor deze zijn leeggelopen. Vanwege het laten leeglopen van de lachgastanks is [slachtoffer 2] op 27 april 2021 mishandeld en gedwongen om € 150,-- te pinnen. Op 28 april 2021 moest [slachtoffer 2] € 55,-- via een betaalverzoek overmaken aan [medeverdachte] .
Op 30 april 2021 stonden er drie jongens bij [slachtoffer 1] aan de deur. Door hen is tegen de deur getrapt en er werd gezegd: “Jij gaat nu betalen”. [slachtoffer 1] is door één van de jongens in zijn maag en in zijn gezicht gestompt. Hierna heeft [slachtoffer 1] verdachte een WhatsApp-bericht gestuurd met de vraag of de jongens door hem waren gestuurd. Verdachte reageerde hierop met de berichten: “Ja je hebt je waarschuwing gekregen”, “Je moest niet mijn tank legen vriend wie denk je dat je bent”, “Dit is niet opgelost na een zacht bedragje man” en “Ik spreek jou morgen”.
Op 1 mei 2021 is verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. [slachtoffer 1] heeft € 300,-- gepind en aan verdachte gegeven.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de lachgastanks die [slachtoffer 1] heeft laten leeglopen niet goedkoop zijn en dat het geld moest terugkomen. Dat is geëscaleerd. Hij kan zich als gevolg van overmatig lachgasgebruik niet veel meer herinneren van wat er op 30 april en 1 mei 2021 is gebeurd.
De WhatsApp-berichten over de drie jongens heeft verdachte naar [slachtoffer 1] gestuurd om stoer te doen. Verdachte herkent zichzelf op de camerabeelden bij de pinautomaat waar [slachtoffer 1] € 300,-- heeft gepind en hij erkent dat hij aangever woordelijk heeft bedreigd en hem gedwongen heeft € 300,-- te pinnen. Verdachte ontkent dat hij aangever met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft bedreigd. Verdachte droeg een nektas waar onder andere een zwarte bus deodorant in zat. Verdachte vermoedt dat aangever en de getuige de bus deodorant hebben aangezien voor een wapen. Hij heeft echter nooit een vuurwapen of iets wat daar op lijkt gehad. Bij de huiszoeking is door de politie ook geen (nep)vuurwapen aangetroffen.
De bewijsoverwegingen.
30 april 2021
De aangifte van [slachtoffer 1] , inhoudende dat hem op 30 april 2021 door drie jongens met toepassing van geweld angst is aangejaagd om ervoor te zorgen dat hij zou betalen, wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] .
De verklaring van verdachte dat hij, in reactie op de vraag van [slachtoffer 1] of verdachte die jongens had gestuurd, stoer wilde doen en hij de drie mannen niet heeft gestuurd acht de rechtbank niet aannemelijk. De inhoud van de door verdachte gestuurde berichten in samenhang met de actie van verdachte de volgende dag past daar immers niet bij. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de berichten van verdachte niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte degene is geweest die de drie jongens naar de woning van [slachtoffer 1] heeft gestuurd, met het uiteindelijke doel om [slachtoffer 1] zover te krijgen dat hij een geldbedrag aan verdachte zou afgeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte “tezamen en in vereniging met anderen” [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag.
1 mei 2021
Verdachte is, zoals aangekondigd via Whatsapp op 1 mei 2021 naar de woning van aangever gegaan om geld op te halen. Getuige [getuige 2] was ook in de woning aanwezig toen verdachte daar binnenkwam. Zij lag op de bank in de woonkamer. Zij kent verdachte en herkende hem ook als de persoon die de woning in kwam. Uit de aangifte volgt dat verdachte in de keuken een (op een) pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) uit zijn nektasje heeft gepakt en dat op [slachtoffer 1] heeft gericht. [slachtoffer 1] noemt het voorwerp dat op hem werd gericht een pistool en hij heeft dit omschreven als zwart, rond en ongeveer 30 tot 40 centimeter groot. Dat verdachte een (op een) pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) bij zich had wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Zij heeft gezien dat verdachte zijn nektas met zijn linkerhand openhield en dat hij met zijn rechterhand in de tas rommelde. Zij zag dat verdachte in zijn rechterhand een voorwerp vasthield dat op een vuurwapen leek. Zij herkende dit als een vuurwapen door de vorm van het voorwerp en de wijze waarop verdachte dit vasthield. Zij zag dat het vuurwapen zwart van kleur was. Zij wist niet of dit een echt of een nepwapen was.
Dat zowel aangever in de keuken als de getuige in de woonkamer, de vorm van een deodorantbus zouden hebben aangezien voor een op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Het past ook niet in de context van de gebeurtenissen op die dag, zoals beschreven door [slachtoffer 1] en getuige [getuige 2] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte een op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op [slachtoffer 1] . Dat het om een echt vuurwapen ging, kan aan de hand van dit dossier niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Het door de verdachte zeggen: “ik sla je kop in met mijn pistool”, “heb het hier met niemand over anders komen we terug en slaan je kop in” “politie inschakelen heeft geen zin, vrienden inschakelen ook niet”, terwijl deze woorden vergezeld zijn gegaan van het richten van een op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer 1] , leveren zonder meer bedreiging op. Deze combinatie van handelingen is naar hun aard geschikt om bij aangever de redelijke vrees te doen laten ontstaan dat verdachte zijn woorden waar zou maken en hij slachtoffer zou worden van een misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 30 april 2021 tot en met 1 mei 2021 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte
van een geldbedrag (van € 300,--), dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde, door:
- meerdere personen naar de woning van die [slachtoffer 1] te sturen en die personen geweld tegen die [slachtoffer 1] te laten gebruiken en de woorden te laten zeggen: “jij gaat nu betalen”, en
- naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan en een op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en
- nadat hij, verdachte, dit op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp, weg had gestopt dreigend de woorden te zeggen: “je weet niet met wie je aan het fucken bent, als je niet betaalt komen ze alles bij je leeghalen” en “je gaat niet zomaar betalen je gaat ook een boete van € 500,-- betalen”, en
- die [slachtoffer 1] te dwingen zijn bankrekening te laten zien en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] de woorden te zeggen: “en nu gaan we pinnen” en “niks zeggen, geen domme dingen doen, geen telefoon, niks zeggen”, en
- met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat te gaan en die [slachtoffer 1] daar een geldbedrag (van € 300,--) heeft laten/doen pinnen en
- met die [slachtoffer 1] terug te keren naar de woning van die [slachtoffer 1] en dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “ik sla je kop in met mijn pistool, we bespreken het boven” en “heb het hier met niemand over anders komen we terug en slaan je kop in en halen we je huis leeg. Politie inschakelen heeft geen zin, vrienden inschakelen ook niet”;
2
hij op 1 mei 2021 te Enschede, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door een (zwart) op een pistool/vuurwapen gelijkend
voorwerp, te richten op die [slachtoffer 1] en telkens dreigend te zeggen/roepen “ik sla je kop in met mijn pistool, we bespreken het boven” en “heb het hier met niemand over anders komen we terug en slaan je kop in en halen we je huis leeg, Politie inschakelen heeft geen zin, vrienden inschakelen ook niet”.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 317 en 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van drie jaren en daarnaast oplegging van een taakstraf met de maximale duur. Bij het bepalen van de straf en de strafmaat moet rekening worden gehouden met een tijdverloop van meer dan drie jaren, de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn psychische omstandigheden ten tijde van het plegen van de feiten. Er lijkt sprake te zijn (geweest) van een verslaving aan lachgas en als gevolg daarvan schizofrenie, wat zou moeten leiden tot het oordeel dat de feiten verdachte in beperkte mate kunnen worden toegerekend.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[slachtoffer 1] heeft twee lachgastanks van verdachte opengedraaid waardoor deze zijn leeggelopen. Verdachte wilde een vergoeding hiervoor. Hij heeft een knokploeg naar de woning van [slachtoffer 1] gestuurd om de afgifte van geld af te dwingen. De volgende dag is verdachte zelf naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. Hij heeft hem verbaal en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Dit heeft ertoe geleid dat [slachtoffer 1] zich gedwongen voelde om € 300,-- te pinnen en af te geven aan verdachte.
Dat dit voor [slachtoffer 1] een zeer angstige en traumatiserende situatie is geweest, die deels in zijn eigen woning heeft plaatsgevonden, de plek waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen, blijkt uit de door hem ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Hij heeft lange tijd niet thuis durven slapen. Hij kon ook amper in slaap vallen en doorslapen. Door de psychische klachten na het incident is [slachtoffer 1] zijn werk kwijtgeraakt. Hij durfde niet meer naar buiten en is in de schulden geraakt omdat hij een nieuwe baan telkens niet kon volhouden vanwege de klachten en het slaaptekort. Na EMDR-therapie, normale therapie en gesprekken met slachtofferhulp zijn pas na twee jaar de klachten afgenomen tot een punt dat hij langzaamaan weer kan functioneren. De nasleep van de afpersing met geweld door verdachte heeft hem in een spiraal gebracht van angst, depressie en gevoel van onmacht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast komt daaruit naar voren dat verdachte bij vonnis van de politierechter van 16 juni 2023 is veroordeeld voor huiselijk geweld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland (hierna de reclassering) van 4 december 2023. Hieruit volgt dat er geen helderheid is over de mogelijk aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en dat voorafgaand aan de behandeling diagnostiek is aangevraagd voor nader onderzoek bij verdachte. De reclassering adviseert om verdachte af te straffen en het reeds lopende toezicht voort te zetten. De reclassering acht zich onvoldoende geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een contactverbod met het slachtoffer. Gelet op de proceshouding van verdachte kan geen uitspraak worden gedaan over het risico op herhaling. Gelet op de eerdere veroordeling wegens een geweldsdelict (huiselijk geweld) wordt het risico op het plegen van geweldsdelicten in de toekomst ingeschat als gemiddeld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gronden aanwezig om een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aan te nemen. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten en ook de verdediging heeft hierover geen met stukken onderbouwde informatie verstrekt.
De overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 3 mei 2021. Het eindvonnis wordt op 19 december 2024 gewezen. Tussen 3 mei 2021 en de datum van het eindvonnis, ligt een periode van meer dan drie en een half jaar. Er is daarmee sprake van een (forse) overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen. De rechtbank zal daarom de genoemde overschrijding van de redelijke termijn compenseren door de hoogte van de hierna te bepalen deels voorwaardelijke gevangenisstraf, te matigen en ook een kortere proeftijd opleggen dan de proeftijd van drie jaren die door de officier van justitie is gevorderd.
De straf
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft een knokploeg gestuurd. De volgende dag is hij binnengedrongen in de woning van [slachtoffer 1] met een vooropgezet plan om hem geld afhandig te maken, waarbij hij hem met een op een vuurwapen/pistool gelijkend voorwerp heeft bedreigd en [slachtoffer 1] vervolgens onder dwang geld heeft gepind, welk geld door verdachte is ingenomen. Gelet op de manier waarop dit strafbare feit is gepleegd, acht de rechtbank een straf die hoger is dan die door de officier van justitie is gevorderd passend. Daarbij is de overschrijding van de redelijke termijn verrekend.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen. Oplegging van een voorwaardelijk strafdeel kan ertoe bijdragen dat door verdachte geen nieuwe strafbare feiten worden gepleegd. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van twee jaren bepalen. De politierechter heeft bij vonnis van 16 juni 2023 bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling in een forensische kliniek en controle op het gebruik van drugs. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank acht oplegging van een contactverbod zoals door de officier van justitie is gevorderd en door [slachtoffer 1] is verzocht niet nodig, nu gedurende de meer dan drie jaren die sinds de bewezenverklaarde feiten thans zijn verstreken geen contact meer is geweest tussen verdachte en de slachtoffers.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk passend en geboden met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. De proeftijd wordt bepaald op twee jaren.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het op de beslaglijst vermelde voorwerp (€ 210,--) aan verdachte kan worden teruggegeven.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4004,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- vermogensschade (gepind bedrag en twee psychologische behandelingen) € 504,46
- toekomstige vermogensschade € 2.500,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,- gevorderd.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen voor wat betreft de posten vermogensschade en immateriële schade, inclusief de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
De benadeelde partij dient voor wat betreft vergoeding van toekomstige vermogensschade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vermogensschade kan worden toegewezen. De raadsman heeft primair afwijzing bepleit van de gevorderde toekomstige vermogensschade, subsidiair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in dat deel van de vordering. De immateriële schade wordt niet betwist. De raadsman heeft verzocht om bij toewijzing van deze post, het te vergoeden bedrag te matigen of te verrekenen met het inbeslaggenomen geldbedrag.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost voor vergoeding van vermogensschade is niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 504,46, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Toekomstige schade komt op grond van artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) alleen voor vergoeding in aanmerking als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden. Hoewel voorzienbaar is dat [slachtoffer 1] ook in de toekomst nog therapie zal gaan volgen als gevolg van het bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de gevorderde schade ook daadwerkelijk in die omvang zal worden geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de toekomstige schade.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde afpersing en bedreiging meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW.
De benadeelde partij heeft op die grond recht op vergoeding van een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van smartengeld. De rechtbank bepaalt de hoogte van de door verdachte te betalen vergoeding van immateriële schade op € 1.000,--.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1,het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2,het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 6 (zes)
maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.504,46 (bestaande uit € 504,46 materiële schade en € 1000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2) van een bedrag van € 1.504,46 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2021) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.504,46 (zegge: duizendvijfhonderdvier euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het meer of andere gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van € 210,-- aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Weeda, voorzitter, mr. P. van Kesteren en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
Buiten staat
Mr. P. van Kesteren en mr. P.M.F. Schreurs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021195103, onderzoek MAKI21 ON2R021038. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 december 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had twee lachgastanks meegenomen naar de woning van [slachtoffer 1] in [plaats] . Ik heb die lachgastanks in de woning laten staan om later weer op te halen. [slachtoffer 1] heeft die lachgastanks laten leeglopen. Daarom heb ik hem geld gevraagd. Lachgastanks zijn niet goedkoop. Dat geld moest terugkomen. Dat is geëscaleerd. Terugkijkend naar de berichten in het dossier blijkt wel dat er iets is gebeurd. De screenshot in het dossier is van een WhatsApp-bericht dat ik naar [slachtoffer 1] heb gestuurd. De foto is een onderdeel van mijn profielfoto van WhatsApp. Op 1 mei 2021 ben ik naar [slachtoffer 1] gegaan. Ik had een nektas bij mij. Ik herken mijzelf op de camerabeelden bij de pinautomaat. [slachtoffer 1] heeft € 300,-- gepind. Ik betwist niet dat ik [slachtoffer 1] woordelijk heb bedreigd.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] en de daarbij gevoegde fotobijlage, pagina 85 tot en met 87, 90 en 91, voor zover inhoudend als de verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik woon in een flatwoning aan de [adres 2] . Ik bewoon deze flatwoning samen met [slachtoffer 2] . Op 23 april 2021 zag ik dat [slachtoffer 2] met
een aantal vrienden in onze flatwoning was. Ik zag toen twee lachgastanks, een lege en een volle. Ik heb een volle lachgastank op het balkon laten leeglopen. Via verschillende vrienden heb ik toen ook gehoord dat ik [verdachte] moest betalen aangezien de tanks van hem waren. Op 30 april 2021 omstreeks 22.00 uur werd er beneden aangebeld bij de flat. Ik heb de deur van bovenuit geopend. Ik verwachtte vrienden, maar plots kwamen er drie mij onbekende jongens aan de deur. Er werd gezegd: “Jij gaat nu betalen”. Ik kreeg van een van deze jongens een stomp in mijn maag en een stomp in mijn gezicht op de rechterzijde van mijn mond. Na deze mishandeling heb ik [verdachte] een app-bericht gestuurd of de jongens door hem waren gestuurd. [verdachte] heeft dit bevestigd in een app-bericht. Ook gaf [verdachte] toen aan dat hij morgen, 1 mei 2021, langs zou komen, dat ik ging betalen en dat het niet bij een klein bedrag zou blijven.
Op 1 mei 2021 omstreeks 12.00 uur werd er beneden aangebeld. [slachtoffer 2] heeft de deur geopend. In de woning waren op dat moment [slachtoffer 2] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en ik aanwezig.
[verdachte] stond in de gang. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: “Wij gaan nu praten”. Ik zag toen dat [verdachte] “iets” uit zijn nektasje pakte dat hij omdroeg. Ik zag dat [verdachte] een zwart pistool uit het nektasje pakte en dit vervolgens op mij richtte. Ik weet wat het verschil tussen een pistool en een revolver is en ik leg u dit uit. Ik weet dus dat het een pistool was dat hij vast had. Ik zag dat dit pistool ongeveer 30 tot 40 centimeter groot was. Dit pistool was niet blokachtig maar wat rond. [verdachte] stond op dat moment op ongeveer een meter van mij af. Ik was doodsbang, geschrokken en angstig op het moment dat [verdachte] het pistool op mij richtte.
[verdachte] stopte het pistool weer in zijn nektasje en ik hoorde hem op agressieve toon tegen mij zeggen: “Je weet niet met wie je aan het fucken bent, als je niet betaald komen ze alles bij je leeghalen.” [verdachte] zei toen: “Je gaat niet zomaar betalen je gaat ook een boete van 500 euro betalen.” Nadat [verdachte] mij het pistool heeft laten zien is hij ook nog naar de woonkamer gelopen.
Hierop dwong [verdachte] mij om mijn telefoon te pakken. Ik moest hem mijn bankrekening laten zien. [verdachte] wilde weten hoeveel geld er nog op mijn rekening stond. Ik heb hem mijn saldo op mijn rekening laten zien. Ik kon nog ongeveer 300 euro opnemen. Ik heb toen gevraagd aan hem: is 300 euro genoeg? Hij zei toen: “ik krijg daarna nog 200 euro”.
Hierop zei [verdachte] op agressieve en dwingende toon tegen mij: "En nu gaan we pinnen." Op dat moment stond ik nog steeds doodsangsten uit en achtte [verdachte] in staat om het pistool tegen mij te gebruiken. Ik voelde mij heel erg bedreigd door [verdachte] . De anderen waren in de woonkamer. Ik mocht van [verdachte] niets tegen de anderen zeggen. Ik heb ook niets tegen de anderen gezegd, omdat ik heel bang was dat zij anders ook in de problemen zouden komen. Ik ben samen met [verdachte] naar het winkelcentrum op ongeveer 100 meter van de flatwoning. Vlak bij de geldautomaten bij Trekpleister zei [verdachte] nog tegen mij: “Niks zeggen, geen domme dingen doen, geen telefoon, niks zeggen.” Ik ben naar de geldautomaat gelopen en heb toen 300 euro gepind. Ik heb het geld uit de geldlade gepakt en heb dit aan [verdachte] gegeven.
Na het pinnen is [verdachte] met mij meegelopen naar mijn flat. Hij zei toen: “Ik sla je kop in met mijn pistool, we bespreken het boven.” Vervolgens zijn wij beiden naar boven gelopen en hebben aangeklopt. [naam 2] deed toen de deur open en liep naar de woonkamer. [verdachte] liep toen naar de keuken en ik ben achter hem aangelopen. Hij zei toen: “Heb het hier met niemand over anders komen we terug en slaan je kop in en halen we je huis leeg. Politie inschakelen heeft geen zin, vrienden inschakelen ook niet.”
-de bijlage: bevattende een screenshot van een WhatsAppbericht voor zover inhoudend:
“Vanaf het telefoonummer van [slachtoffer 1] :
Waren die guys zonet bij mijn deur van jou?
22:58 uur
Vanaf het telefoonnummer van [verdachte] :
Ja je hebt je waarschuwing gekregen
23:04 uur
Je moest niet mijn tank legen vriend wie denk je dat je bent
23: 07 uur
Dit is niet opgelost na een zacht bedragje man
23:08 uur
Ik spreek jou morgen
23:08 uur”
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, door [verbalisant] opgemaakt en gesloten op 1 februari 2024, aanvullend procesdossier deel 2 pagina’s 1 en 2, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisant:
“Uit de gevraagde gegevens uitgeleverd door de ABN AMRO Bank blijkt het volgende:
Op 1-5-2021 is er van de bankrekening van [slachtoffer 1] € 300,- contant opgenomen.
Rekeningnummer
[rekeningnummer]
Rekening
[slachtoffer 1]
Transactie Omschrijving Transactie
GEA NR:[nummer] 01.05.21/13.41
1-5-2021 Geldmaat Burgemeester, PAS243Enschede 300”
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 97, voor zover inhoudend als de verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 30 april 2021 was ik op bezoek bij mijn vriend [slachtoffer 1] . Hij woont aan de [adres 2] . Ergens tussen 22.00 uur en 23.00 uur stond ik buiten op het balkon te roken. Ik hoorde de voordeur hard dicht slaan. Vervolgens hoorde ik 2 keer een harde knal op de deur. Het klonk alsof er op de deur getrapt werd. Ik liep naar de voordeur toe en daar zag ik [slachtoffer 1] staan. Ik zag aan [slachtoffer 1] dat er iets niet klopte. Ik heb door het kijkgat in de deur gekeken en ik zag drie jongens staan. Ik zag dat een van de jongens met zijn voet tegen de deur aan trapte. Ik heb de voordeur geopend en ik vroeg aan de jongens wat ze moesten. Ik hoorde een van de jongens roepen dat er betaald moest worden. Later, toen de jongens weg waren vertelde [slachtoffer 1] mij dat hij een klap in zijn gezicht heeft gehad van een van de jongens. Ik zag ook dat zijn lip dik was geworden.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 95, voor zover inhoudend als de verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 1 mei 2021 was ik aan de [adres 2] . Ik lag op de bank in de woonkamer. Er kwam er een persoon de woonkamer ingelopen die ik herkende als [verdachte] . Het enige wat ik zag is dat hij een zogenoemde nek-tas droeg over zijn borst.
Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerhand de bovenkant waar de rits van de zogenoemde nek-tas zit open hield. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand in de zogenoemde nek-tas rommelde. Op enig moment zag ik dat [verdachte] met zijn rechterhand een voorwerp vasthield waarvan ik zag dat het op vuurwapen leek. Ik herkende het aan de vorm van het voorwerp en de wijze waarop hij dit vasthield. Ik was op dat moment echt geschrokken toen ik dat vuurwapen zag. Ik zag dat het vuurwapen zwart van kleur was. Ik durf niet te zeggen of dit een echt of een nepwapen is. Toen ik weer op keek zag ik dat [verdachte] het vuurwapen in zijn nek-tas deed en de woonkamer uitliep. Ik hoorde later van mijn vrienden dat [slachtoffer 1] was bedreigd met een vuurwapen door [verdachte] en dat hij geld moest pinnen van hem.