ECLI:NL:RBOVE:2024:6809

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
08.257200.21 en 08.317553.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 25-jarige man voor mishandeling en afpersing met geweld

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast moet de verdachte schadevergoedingen betalen van in totaal € 1.317,54 aan de benadeelde partijen. De zaak kwam aan het licht na een incident op 26 juni 2021, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] mishandelde door haar in het gezicht te slaan. Tevens heeft hij [slachtoffer 1] onder bedreiging van geweld gedwongen om geld te pinnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als overtuigend zijn beoordeeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen, en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, maar heeft de straf verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.257200.21 en 08.317553.21 (P)
Datum vonnis: 19 december 2024
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 december 2024. Verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] door mevrouw [naam 1] , werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • op 26 juni 2021 [slachtoffer 2] heeft mishandeld
  • al dan niet samen met een ander of anderen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 205 euro
  • openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of tegen een voordeur
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 08.257200.21
hij op of omstreeks 26 juni 2021 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
parketnummer 08.317553.21
1
hij in of omstreeks de periode 26 april 2021 tot en met 28 april 2021 te Enschede, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) (€150,- en/of een geldbedrag van €55,-), in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde(n) door:
- tegen die [slachtoffer 1] (dreigend) te zeggen dat hij, verdachte, geld wilde en/of (toen die [slachtoffer 1] aangaf dit niet te hebben) een of meerdere malen op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan/stompen en/of
- samen met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat te zijn gegaan zodat die [slachtoffer 1] geld kon pinnen en/of daar die [slachtoffer 1] een geldbedrag (van €150,-) te laten pinnen/opnemen en/of (vervolgens) in ontvangst heeft genomen en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij dit aan niemand mocht vertellen want dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] anders zou laten slapen en/of
- een tikkie/betaalverzoek (van €55,-) te versturen naar die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) de woorden toe te voegen: “deze moet nu overgemaakt worden” en/of “ik heb geen zin in grapjes” en/of “dit is de laaste als niet word gedaan dan is dom van jou”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 30 april 2021 te Enschede, althans in Nederland openlijk, te weten op/aan/in de omgeving van de [adres 1] in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of een goed, te weten een (voor)deur, door
- een of meerdere malen te slaan/stompen op/tegen het gezicht en/of op/tegen/in de
maag(streek), althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- een of meerdere malen te schoppen/stampen op/tegen een (voordeur)deur van een pand
bevindende aan de [adres 1] .

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 08.257200.21 en 08.317553.21 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
3.2.1
Parketnummer 08.257200.21
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 juli 2021 heeft [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. [slachtoffer 2] was in de avond van 26 juni 2021 met getuige [getuige] op de [adres 2] . Verdachte was daar ook. In het gezicht, op het hoofd en in de halsstreek van [slachtoffer 2] is letsel ontstaan.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de avond van 26 juni 2021 een conflict heeft gehad met twee meisjes waaronder [slachtoffer 2] . Verdachte heeft verklaard dat de meisjes hem eerst hebben aangevallen en hem sloegen. Uit woede heeft verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht gedrukt en het andere meisje een platte hand gegeven.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte dat hij handelde nadat hij eerst werd aangevallen en hij [slachtoffer 2] alleen een hand in het gezicht heeft gedrukt niet aannemelijk. [slachtoffer 2] en getuige [getuige] verklaren allebei dat verdachte ‘hoeren’ en ‘ik wil jou neuken’ riep, waarna [slachtoffer 2] verdachte daarop aansprak. Zij verklaren ook allebei dat verdachte toen [slachtoffer 2] bij de keel heeft gegrepen. Zowel [slachtoffer 2] als [getuige] verklaart geslagen te zijn door verdachte. Ook verdachte verklaart dat hij een meisje heeft geslagen en de ander in het gezicht heeft gedrukt. Uit de foto’s in het dossier (en een verklaring van de huisarts van [slachtoffer 2] ) blijkt dat zij letsel heeft opgelopen bestaande uit een wondje bij haar lip, krassen in haar hals, een blauwe plek en meerdere pijnlijke plekken op het achterhoofd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit letsel niet zijn ontstaan door enkel het drukken in het gezicht van [slachtoffer 2] . De verklaring van [slachtoffer 2] vindt zoals hiervoor uiteengezet steun in de verklaring van verdachte, de getuige, de huisarts en de foto’s.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.2.2
Parketnummer 08.317553.21
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van afpersing met geweld door verdachte. [slachtoffer 1] woonde ten tijde van de aangifte samen met zijn huisgenoot [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) in een woning gelegen in een flatgebouw aan de [adres 1] .
Op 23 april 2021 heeft [slachtoffer 3] in zijn woning twee lachgastanks van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) opengedraaid en leeg laten lopen. Op 27 april 2021 is [slachtoffer 1] mishandeld en moest hij onder dwang € 150,-- pinnen. Op 28 april 2021 stuurde verdachte een betaalverzoek voor € 55,-- aan [slachtoffer 1] met omschrijving ‘voor [naam 2] ’. Hij verstuurde gelijktijdig berichten via Whatsapp inhoudende ‘deze moet nu overgemaakt worden’, ‘ik heb geen zin in grapjes’, ‘herhaal het maar op [naam 2] ’ en ‘dit is de laatste als niet word gedaan dan is dom van jou’, gevolgd door een afbeelding van een gebalde vuist. [slachtoffer 1] heeft via het betaalverzoek € 55,-- overgemaakt naar de rekening van verdachte.
Op 30 april 2021 stonden drie mannen bij [slachtoffer 3] aan de deur. Nadat [slachtoffer 3] de deur had geopend kreeg hij van één van de mannen een klap in zijn maag en in zijn gezicht. Nadat hij de deur had dichtgedaan is er tegen de deur getrapt. [medeverdachte] heeft de drie mannen gestuurd om [slachtoffer 3] te dwingen om te betalen. Op 1 mei 2021 is [medeverdachte] naar [slachtoffer 3] gegaan, heeft hem bedreigd en heeft [slachtoffer 3] onder dwang € 300,-- gepind.
De overwegingen van de rechtbank
Feit 1
De verklaring van [slachtoffer 1] wordt niet alleen ondersteund door de aangehaalde Whatsapp-berichten, maar ook door het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden bij de pinautomaat en het proces-verbaal van bevindingen over de betalingen, waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] op 27 april 2021 om 13:10 uur € 150,-- heeft gepind en op 28 april 2021 € 55,-- heeft overgeboekt naar de rekening van verdachte onder het betalingskenmerk ‘voor [naam 2] ’. De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat de man die hem op 30 april 2021 mishandelde verdachte was. Naast die verklaring bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte één van de drie mannen was die op 30 april 2021 aan de deur bij [slachtoffer 3] is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit onder parketnummer 08.257200.21 en het ten laste gelegde feit 1 onder parketnummer 08.317553.21 heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08.257200.21
hij op 26 juni 2021 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan;
parketnummer 08.317553.21
1
hij in de periode van 26 april 2021 tot en met 28 april 2021 te Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] telkens heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, die geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorden door:
- tegen die [slachtoffer 1] dreigend te zeggen dat hij, verdachte, geld wilde en (toen die [slachtoffer 1] aangaf dit niet te hebben) tegen het gezicht te stompen en
- samen met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat te gaan zodat die [slachtoffer 1] geld kon pinnen en daar die [slachtoffer 1] een geldbedrag (van € 150,-) te laten pinnen/opnemen en vervolgens in ontvangst te nemen en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij dit aan niemand mocht vertellen want dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] anders zou laten slapen en
- een tikkie/betaalverzoek (van € 55,--) te versturen naar die [slachtoffer 1] en daarbij de woorden toe te voegen: “deze moet nu overgemaakt worden” en “ik heb geen zin in grapjes” en “dit is de laatste als niet word gedaan dan is dom van jou”.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08.257200.21 en onder parketnummer 08.317553.21 bij feit 1 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 08.27200.21
het misdrijf: mishandeling;
parketnummer 08.317553.21 feit 1
het misdrijf: afpersing, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op te leggen.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en afpersing. Verdachte heeft [slachtoffer 2] mishandeld en heeft daarmee haar recht op lichamelijke integriteit geschonden. Aan de mishandeling heeft [slachtoffer 2] psychische klachten waaronder angstgevoelens overgehouden. Ook heeft verdachte [slachtoffer 1] , in zijn woning, met en onder dreiging van geweld gedwongen om mee te gaan naar de pinautomaat om geld te pinnen. Ook moest [slachtoffer 1] een betaalverzoek van verdachte betalen. Dat vóór de afpersing de huisgenoot van [slachtoffer 1] twee lachgastanks heeft laten leeglopen rechtvaardigt op geen enkele wijze het gedrag dat verdachte heeft vertoond. Met zijn gedrag heeft verdachte geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en het bezit van [slachtoffer 1] . Bovendien heeft dit gedrag angstgevoelens veroorzaakt bij [slachtoffer 1] . De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 oktober 2024 blijkt dat hij op 11 november 2021 door de Kantonrechter in de rechtbank Overijssel is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en dat hij op 20 december 2021 een strafbeschikking heeft ontvangen voor eenzelfde feit. De rechtbank constateert dat artikel 63 Sr daarom van toepassing is.
Uit de informatiestaat SKDB-persoon van verdachte van 30 oktober 2024 blijkt dat verdachte staat geregistreerd als niet-ingezetene en is vertrokken naar een onbekende bestemming.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen.
In de zaak [slachtoffer 2] is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn nu aan verdachte op 9 augustus 2022 door het Openbaar Ministerie een strafbeschikking is aangeboden. Verdachte is tegen deze strafbeschikking niet in verzet gegaan en heeft de bij deze beschikking opgelegde boete niet betaald. De laatste betalingsherinnering is op 16 januari 2023 aan verdachte gestuurd.
In de zaak [slachtoffer 1] is verdachte voor het eerst gehoord op 14 september 2021. De rechtbank merkt deze datum aan als beginpunt van de redelijke termijn. Op de terechtzitting van 5 december 2024 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De rechtbank doet op 19 december 2024 uitspraak. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met een periode van een jaar en drie maanden is overschreden. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijke termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding gecompenseerd dient te worden door het opleggen van een lagere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf dan doorgaans voor dit soort strafbare feiten, te weten afpersing, wordt opgelegd. Het opleggen van een contactverbod zoals door [slachtoffer 1] is verzocht acht de rechtbank niet nodig nu gedurende de meer dan drie jaren die sinds het bewezenverklaarde feit is verstreken geen contact meer is geweest tussen verdachte en [slachtoffer 1] .
Op te leggen straf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat gezien de ernst van de gepleegde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de afpersing met en onder dreiging van geweld, in de woning van [slachtoffer 1] waar hij veilig zou moeten zijn, zo ernstig dat zij aan verdachte een straf oplegt die hoger is dan die door de officier van justitie is geëist. Daarbij is de overschrijding van de redelijke termijn verrekend.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. De proeftijd wordt bepaald op twee jaren.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
Parketnummer 08.257200.21
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 670,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten naar de politie € 4,80;
- reiskosten naar de rechtbank in Almelo voor mediation € 7,86;
- reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland € 7,74.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 650,-- gevorderd.
Parketnummer 08.317553.21
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.305,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gepind geldbedrag € 150,-;
- betaald betaalverzoek € 55,-.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.100,-- gevorderd.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4004,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gepind geldbedrag € 300,--
- kosten twee psychologische behandelingen € 204,46;
- toekomstige vermogensschade € 2500,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijk
De vordering van [slachtoffer 3] heeft betrekking op het onder feit 2 van parketnummer 08.317553.21 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De opgevoerde materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk met dien verstande dat de door [slachtoffer 2] gevorderde reiskosten naar het mediationgesprek niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, nu hij zich voor dit overleg had afgemeld. De rechtbank zal het gevorderde daarom als volgt (deels) toewijzen:
  • de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 12,54 materiële schade te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren;
  • de vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 205,-- materiële schade te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde mishandeling van [slachtoffer 2] en afpersing van [slachtoffer 1] meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen, dat zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘lichamelijk letsel’ en ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW.
De benadeelde partijen hebben op die grond recht op vergoeding van een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van smartengeld. De rechtbank bepaalt de hoogte van de door verdachte te betalen vergoeding van immateriële schade op € 400,-- voor [slachtoffer 2] en € 700,-- voor [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de benadeelde partijen in de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.4
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte jegens de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van de toegewezen vorderingen de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met de hierna in het dictum per vordering te noemen aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting ten aanzien van iedere vordering niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
strafbeschikking
- vernietigt de strafbeschikking inzake 08.257200.21;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 08.317553.21 bij feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 08.257200.21 en 08.317553.21 bij feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08.257200.21: het misdrijf: mishandeling;
parketnummer 08.317553.21, feit 1: het misdrijf: afpersing, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 08.257200.21 en onder 08.317553.21 bij feit 1 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag € 412,54 (bestaande uit € 12,54 materiële schade en € 400,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 412,54 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 412,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
achtdagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het meer of andere gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag € 905,- (bestaande uit € 205,-- materiële schade en € 700,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 905,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 905,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
achttiendagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het meer of andere gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[slachtoffer 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] (onder 08.317553.21 bij feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Weeda, voorzitter, mr. P. van Kesteren en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
Buiten staat
Mr. P. van Kesteren en mr. P.M.F. Schreurs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 08.257200.21
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met dossiernummer PL0600-2021302486 van 15 september 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte (met foto’s) van [slachtoffer 2] van 1 juli 2021, pagina’s 3 tot en met 10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdagavond 26 juni 2021 omstreeks 19.30 uur had ik samen met mijn vriendin [getuige] onze fietsen in stalling in een oude fietstelling achter het ROC gezet. Wij zijn bij een groep van 4 jongens gaan staan omdat de jongens ons riepen. Eén van de jongens riep tegen mijn vriendin "ik wil jou neuken". Op dat moment zijn wij weer richting onze fietsen gelopen. De jongen schat ik rond de 21 jaar, deze jongen liep achter ons aan en schold ons uit voor "kankerhoer", "hoeren". Ik heb toen tegen de jongen gezegd "doe eens normaal en praat niet zo tegen ons". De jongen greep mij bij mijn keel met zijn rechterhand. Ik had een aantal krassen in mijn nek zitten en een wondje aan mijn mond. Een paar minuten later voelde ik pijn. Ik ben op de grond gevallen. Toen ik weer opstond heeft de jongen mij een klap op mijn rechter achterhoofd gegeven.
Daarna zijn wij toch nog even de stad in geweest, ondanks de pijn die ik voelde.
In de stad zijn wij een aantal jongeren tegen gekomen die ook op de parkeerplaats
waren. Ik heb hen gevraagd of één van hen de jongen kende die mij heeft mishandeld.
Eén van de jongeren heeft zijn naam, telefoonnummer en adres gegeven: [verdachte] , [telefoonnummer] , [adres 3] . De jongen die mij dit heeft door gegeven ken ik niet en weet zijn naam ook niet. Van deze jongen heb ik het instagram account gekregen van [verdachte] . Op dit account heb ik foto's van hem gevonden. Ik herkende hem gelijk.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige] van 8 juli 2021, pagina’s 16 tot en met 18, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 26 juni 2021 getuige geweest van een mishandeling van mijn vriendin
[slachtoffer 2] . Op 26 juni 2021, omstreeks 21.15 was ik samen met [slachtoffer 2] op de [adres 2] . Op een gegeven moment liepen wij langs een groep jongens. Ik hoorde dat een van die jongens iets naar ons riep. Voor de duidelijkheid noem ik deze jongen 1. Een paar minuten later kwam er ineens een andere jongen uit die groep naar ons toelopen. Wij waren op dat moment nog in gesprek met de jongen die ons eerder riep. Voor de duidelijkheid noem ik deze jongen 2.
Ik hoorde dat die tweede jongen, die naar ons toe kwam lopen ons uitschold voor
'Hoeren'. Ik hoorde ook dat jongen 2 tegen mij riep: "Ik wil je neuken". Ik negeerde jongen 2 en liep al weg in de richting van de [adres 4] .
Ik hoorde dat [slachtoffer 2] tegen jongen 2 riep: "Zo praat je niet tegen mij en tegen mijn vriendin", of woorden van die strekking. Ik keek toen achterom en zag dat [slachtoffer 2] door jongen 2 bij haar keel werd gegrepen. Ik zag dat jongen 2 [slachtoffer 2] met een van zijn handen bij haar keel pakte. Ik weet niet meer welke hand dit was. Ik ben toen snel naar jongen 2 gelopen en heb hem een duw gegeven.
Direct nadat ik jongen 2 had geduwd, gaf hij mij een klap in mijn gezicht. Ik zag en voelde dat jongen 2 mij met een van zijn tot vuisten gebalde handen tegen de rechterkant van mijn hoofd sloeg.
Ik heb gehoord dat de instagram naam van de dader [verdachte] was. Ik heb nog een bericht gekregen van deze [verdachte] via Snapchat. Ik kreeg het bericht van deze [verdachte] via Snapchat ongeveer 3 of 4 dagen na het incident. [verdachte] schreef toen: "Het was niet de bedoeling om jullie pijn te doen, het spijt me" of woorden van die strekking.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van huisarts [huisarts] van 11 mei 2022:
Relevante regels uit het journaal:
29-06-21 S aangevallen door jongen in de stad: nagels in de nek : rondom de keel mn links midden ook krassen, daarnaast op re achterhoofd diverse pijnlijke plekken bij aanraking.
4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 14 september 2021, pagina’s 20 tot en met 24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb die dag bij [adres 2] een conflict gehad met 2 meisjes. Ik heb een van die twee meisjes een platte hand in het gezicht gegeven en de andere heb ik in het gezicht gedrukt zo van: ga weg van mij. Ik wil er bij zeggen dat ik dit heb besproken met de meisjes, familie [slachtoffer 2] , en dat andere meisje. Ik beken sowieso dat ik heb geslagen hoor. Ik heb de ene uit woede in het gezicht geslagen en de andere in het gezicht gedrukt.
Ten aanzien van parketnummer 08.317553.21 feit 1
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met dossiernummer PL0600-2021195103 van 8 december 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever (met bijlagen: foto verdachte, schermafbeelding bankafschrijving 150 euro, betaalverzoek 55 euro, appberichten) van [slachtoffer 1] van 19 mei 2021, pagina’s 110 tot en met 119, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Adres: [adres 1]
Postcode: [adres 1]
Plaats: [adres 1]
Een paar weken terug begon het allemaal omdat [slachtoffer 3] de lachgastanks had leeg laten lopen van [medeverdachte] . Maandagmiddag volgens mij 26 april stond [verdachte] aan de deur bij mij aan de [adres 1] . Ik zei dat [slachtoffer 3] er niet was. Toch liep hij naar binnen. [verdachte] zei dat hij geld wilde, ik zei dat ik dat niet heb en toen sloeg hij mij in het gezicht met een vuistslag. Daarna moest ik 150 euro pinnen. Op een gegeven moment ben ik wel gaan pinnen omdat ik het niet verder wilde laten escaleren. Wij, [verdachte] en ik, zijn toen naar de pinautomaat gelopen bij het winkelcentrum Boswinkel volgens mij ABN. Hij bedreigde mij dat ik dit aan niemand mocht vertellen want ander laat hij mij slapen, daarmee dacht ik dat hij dood bedoelde.
[verdachte] appte mij op 28 april 2021 dat hij 55 euro wilde hebben en hij stuurde een tikkie.
[afbeelding]
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2024, aanvullend procesdossier 2 pagina’s 1 en 2, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 11-01-2024 gegevens gevorderd over de periode 26-04-2021 tot en met 29-04-2021 van nummer [rekeningnummer] t.n.v. [slachtoffer 1] .
Op de uitgeleverde mutaties is te zien dat er op 27-4-2021 om 13:10 uur € 150,= contant is opgenomen en op 28-4-2021 om 13:04 uur een tikkie betaald is van € 55,=.
3. Het proces-verbaal van bevindingen (met als bijlagen screenshots) van 9 juni 2021 pagina’s 126 tot en met 141, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De camerabeelden van de ING bank zijn middels vordering opgevraagd. Betreft de camerabeelden van 27 april 2021 en opname tijdstippen tussen 12:45 uur en 13:30 uur. De pinner is door mij ambtshalve herkend als [slachtoffer 1] . Op de achtergrond is een NN persoon te zien die kennelijk de NN verdachte is.
4. Het proces-verbaal van bevindingen (met als bijlagen screenshots) van 30 juli 2021 pagina’s 142 en 143, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mij was door de coördinator van onderzoeksteam Maki21 verzocht aangever [slachtoffer 1] foto's te tonen van de beveiligingscamera bij de pinautomaat. Terwijl ik aangever [slachtoffer 1] deze foto’s toonde hoorde ik hem zeggen: “Dit is [verdachte] die mij heeft geslagen en bedreigd”.