ECLI:NL:RBOVE:2024:6761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
ak_24_3040
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had verzocht om per 18 augustus 2020 in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had haar aanvraag op 26 juli 2023 afgewezen, en het bestreden besluit van 12 juni 2024 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft op 24 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Tijdens de zitting bleek dat er verschillende stukken ontbraken, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. Eiseres had zich voor het laatst als magazijnmedewerker gewerkt en zich op 3 augustus 2018 ziekgemeld. Het UWV had haar een Ziektewet-uitkering toegekend, maar deze was beëindigd na de eerstejaars beoordeling. Eiseres stelde dat er onjuistheden waren in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar mentale klachten. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 23,37% geen recht had op een WIA-uitkering, omdat dit percentage onder de vereiste 35% lag. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie van eiseres adequaat had beoordeeld en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3040

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
(gemachtigde: M.G. Velten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om per 18 augustus 2020 in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
1.4.
Tijdens de zitting is gebleken dat in het dossier verschillende stukken ontbreken. Daarom is het onderzoek geschorst en is de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid gesteld om die informatie op te sturen. De gemachtigde van het UWV heeft vervolgens schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat beide partijen schriftelijk hebben aangegeven dat een nadere zitting niet nodig is.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor gemiddeld 38 uur per week. Op 3 augustus 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Het UWV heeft aan haar een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW). Na de eerstejaars
ZW-beoordeling is de ZW-uitkering met ingang van 6 januari 2020 beëindigd. Dit staat in het besluit van 5 december 2019. Tegen die beslissing heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 9 juni 2020 is het bezwaar in zoverre gegrond geacht dat de ZW-uitkering niet met ingang van 6 januari 2020 wordt beëindigd maar met ingang van
23 mei 2020. Tegen die beslissing heeft eiseres beroep ingesteld. Daarbij heeft zij een rapport van 14 september 2020 van medisch adviseur/verzekeringsarts drs. [verzekeringsarts] (hierna: [verzekeringsarts] ) overgelegd. Het beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Vervolgens is het in de hoger beroepsprocedure tot een schikking gekomen. Daarbij is onder meer afgesproken dat het UWV ervan uitgaat dat de wachttijd van 104 weken loopt tot en met 17 augustus 2020 en dat die wachttijd is volgemaakt, zodat een WIA-beoordeling dient plaats te vinden. Deze beoordeling heeft in juli 2023 plaatsgevonden. Daarna zijn de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Inleiding’.

Standpunten van partijen

3. Volgens het UWV heeft eiseres met ingang van 18 augustus 2020 geen recht op een WIA-uitkering, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder is dan 35%, namelijk 23,37%. Eiseres wordt in staat geacht om in theorie nog de functies receptionist, (SBC-code 315120), lader, losser (SBC-code 111220) en telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) (SBC-code 315174) te kunnen verrichten. Op basis van het middelste uurloon van deze functies, afgezet tegen het uurloon dat eiseres verdiende, is het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 23,37%. Hiervoor baseert het UWV zich op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat een onjuiste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is gebruikt. Ook stelt zij dat onvoldoende rekening is gehouden met haar mentale klachten waarvoor zij jarenlang in behandeling is geweest. Bij het laatste psychologisch onderzoek bij PsyM is geconcludeerd dat zij te kampen heeft met borderline, dwangmatige en schizotypische persoonlijkheidsstoornissen. Daardoor gaat contact met anderen zeer moeizaam. Daarom stelt eiseres dat zij is aangewezen op werk waarin doorgaans geen direct contact met collega’s vereist is (item 2.12.4). Te meer omdat [verzekeringsarts] dat item in zijn FML ook beperkt heeft naast de andere beperkingen: 2.12.1, 2.12.2, 2.12.3 en 2.12.5.
4.1.
Daarnaast stelt eiseres dat een urenbeperking op energetische gronden noodzakelijk is vanwege de combinatie van haar gezondheidsklachten. Zij heeft vanwege haar pijnklachten aan de rug, been en hand en de daarbij komende mentale klachten een zeer slechte nachtrust, waardoor zij overdag vermoeidheidsklachten heeft.
Verder stelt eiseres dat onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld voor de klachten aan haar rechterhand als gevolg van een glasverwonding in 2008. Er is sprake van zenuwletsel en de klachten zijn toegenomen. Zij voelt niet wat zij oppakt en ook tillen/dragen en het werken met een toetsenbord en muis zijn zeer moeilijke opgaven voor haar. Anders dan in de FML staat, kan zij dan ook niet 10 kg tillen en dragen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres informatie van een EMG-onderzoek in 2024 door de neuroloog overgelegd.
5. Het UWV heeft in het verweerschrift onderkend dat hij begrijpt dat bij eiseres de indruk is ontstaan dat er ten onrechte geen nieuwe FML is opgesteld, omdat de desbetreffende FML van 15 mei 2024 per ongeluk niet was meegestuurd bij de stukken. Daarom is die FML alsnog opgestuurd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en licht dit als volgt toe.
6.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij of zij kan verdienen in passende theoretische functies.
6.2.
Het UWV mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Beide beoordelingen worden hieronder besproken.
Verzekeringsgeneeskundige beoordeling
6.3.
De arts heeft eiseres tijdens het spreekuur op 11 juli 2023 lichamelijk en psychisch onderzocht. De arts heeft geconcludeerd dat eiseres sinds 15 jaar bekend is met depressieve klachten en borderline persoonlijkheidskenmerken. De klachten imponeren mild tot matig. Daarnaast is sinds een aantal jaren sprake van rugklachten vanwege facetartrose en een listhesis van de L5-S1. Ook is sprake van sensibiliteitsstoornissen en krachtsverlies van de rechterhand vanwege een verwonding door glas.
Volgens de arts zijn medisch gezien minder beperkingen noodzakelijk dan de belemmeringen die eiseres zelf ervaart. Het is niet zo dat eiseres helemaal niets meer kan, omdat zij wel haar dagelijkse levensverrichtingen kan doen. Zo blijkt uit het dagverhaal dat zij meehelpt in het huishouden en boodschappen doet. De arts concludeert dat de beperkingen die zijn vastgesteld bij de EZWB-beoordeling in bezwaar nog steeds van toepassing zijn. De mentale en fysieke klachten zijn namelijk nog steeds onveranderd aanwezig.
6.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres op 29 april 2024 onderzocht
en daarna informatie opgevraagd bij de huisarts. De informatie van de huisarts heeft hij bij de beoordeling betrokken. In het rapport van 15 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er aanleiding is om de beoordeling te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt de medische situatie van eiseres op de datum in geding overeen met de beperkingen die zijn vastgesteld in de (fictieve) FML van
25 oktober 2021 met daarin de extra beperkingen van verzekeringsarts [verzekeringsarts] , die zijn vermeld in diens rapport van 14 september 2020. Het gaat dan met name om beperkingen voor de belastbaarheid van de lage rug en om conflicthantering in een werksituatie. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 15 mei 2024 een FML vastgesteld waarin die beperkingen zijn overgenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de psychische klachten, slaapproblemen, rugklachten, handklachten en migraine bij de eerdere beoordelingen en in de bezwaar en beroepsprocedure ook al beoordeeld. De uitkomsten van het EMG-onderzoek in augustus 2024 geven ook geen aanleiding om de beoordeling per datum in geding (18 augustus 2020) te wijzigen. De vastgestelde medianopathie aan de rechterhand (welke waarschijnlijk in de handpalm is gesitueerd en waarbij er onvoldoende ondersteuning is voor de diagnose CTS rechts) geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden(en) om verdergaande beperkingen vast te stellen voor het werken met toetsenbord en muis en voor tillen en dragen tijdens het werk.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding is om meer of verdergaande beperkingen vast te stellen voor de hand- en rugklachten. De beroepsgrond dat ten onrechte geen beperking is vastgesteld voor item 2.12.4 slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat daarvoor geen beperking is vastgesteld in de FML van 14 september 2020 van [verzekeringsarts] . Anders dan de wel vastgestelde items bij 2.12 is item 2.12.4. niet vetgedrukt. Bovendien is in het rapport van [verzekeringsarts] ook niet vermeld dat eiseres is aangewezen op werk waarin doorgaans geen direct contact met collega’s vereist is. De beroepsgrond dat ten onrechte geen (verdergaande) urenbeperking is vastgesteld slaagt ook niet, omdat zowel de psychische- als de fysieke gezondheidsklachten zijn onderkend. Daar zijn ook verschillende beperkingen voor vastgesteld in alle rubrieken van de FML. Dat daarnaast ook nog een urenbeperking noodzakelijk is op energetische gronden vanwege de combinatie van haar gezondheidsklachten is door eiseres onvoldoende onderbouwd. Te meer omdat uit het rapport van [verzekeringsarts] ook niet blijkt dat daar aanleiding voor is.
Arbeidskundige beoordeling
6.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 15 mei 2024 is de rechtbank van oordeel dat de voorbeeldfuncties in medisch opzicht passend zijn voor eiseres. Eiseres heeft daartegen ook geen beroepsgronden aangevoerd. In het rapport van 11 juni 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 23,37%, door het middelste uurloon van de drie functies, af te zetten tegen het uurloon dat eiseres verdiende voordat zij zich ziekmeldde. Omdat dit minder dan 35% is, heeft het UWV terecht besloten dat eiseres met ingang van 18 augustus 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Daarom krijgt eiseres geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.