ECLI:NL:RBOVE:2024:6735

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
ak_24_3397
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden en relevante documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 17 december 2024, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster had op 3 september 2024 een verzoekschrift ingediend, maar dit voldeed niet aan de vereisten zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het verzoekschrift ontbraken de gronden van het verzoek en de relevante documenten, zoals een kopie van de beslissing waartegen bezwaar was gemaakt. De griffier had verzoekster op 24 september 2024 gewezen op deze tekortkomingen en haar verzocht om binnen een week de ontbrekende informatie aan te leveren. Verzoekster ontving de aangetekende brief echter pas op 1 oktober 2024, nadat de termijn al was verstreken. Ondanks het betalen van het griffierecht, heeft verzoekster niet gereageerd op de verzoeken om aanvullende informatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet heeft voldaan aan de eisen voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, waardoor het verzoek niet inhoudelijk kon worden beoordeeld. De rechtbank heeft wel aangegeven dat het beroep tegen het besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, met zaaknummer AWB 24/2887 WSG, in behandeling zal worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste documenten en gronden bij een verzoek om voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3397

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op 3 september 2024 heeft verzoekster digitaal een ‘Verzoek aan rechtbank om voorlopige voorziening bij bezwaarprocedure’ ingediend. Daarbij heeft zij vermeld dat het verzoek betrekking heeft op de beslissing van 1 juli 2024 met kenmerk 2024t496565. Verzoekster heeft verzocht om ‘Schade letsel’. Verzoekster heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. Ook heeft zij geen kopie van de beslissing en een daartegen gericht bezwaarschrift bijgevoegd.
4. De griffier van de rechtbank heeft verzoekster er bij brief van 24 september 2024 op gewezen dat het verzoekschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een verzoekschrift worden gesteld. Verzoekster is verzocht binnen een week de gronden van het verzoek mee te delen, te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen, te vermelden welke voorziening zij wil dat getroffen wordt en kopieën toe te sturen van het besluit, waarmee zij het niet eens is, en het daartegen ingediende bezwaarschrift. Verzoekster is er daarbij op gewezen dat de voorzieningenrechter het verzoekschrift niet-ontvankelijk kan verklaren, als de gevraagde informatie niet wordt toegestuurd.
5. De brief is aangetekend verzonden en volgens Track & trace van PostNL is de aangetekende brief in ontvangst genomen op 1 oktober 2024. Verzoekster heeft de brief derhalve pas in ontvangst genomen op het moment dat de termijn al was verstreken. Omdat verzoekster wel het griffierecht heeft betaald, maar niet alsnog de gevraagde informatie heeft toegestuurd, heeft de griffier van de rechtbank telefonisch contact met haar opgenomen met de vraag of zij nog behandeling van het verzoek wenst. Verzoekster was niet bekend dat zij een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Wel heeft zij erop gewezen dat zij beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Verzoekster heeft te kennen gegeven dat zij de vragen niet kon beantwoorden, omdat zij daar op dat moment niet toe in staat was als gevolg van een ongeval dat zij recent had gehad.
6. Na dit gesprek is gebleken dat verzoekster beroep heeft ingesteld tegen het besluit van
12 juni 2024 van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. In dit besluit is het kenmerk genoemd dat verzoekster in haar verzoekschrift noemt. Het beroep is ingeschreven onder zaaknummer AWB 24/2887 WSG. In een nieuw telefoongesprek heeft verzoekster de griffier het telefoonnummer van haar advocaat mr. J. Broekhuizen meegedeeld en verzocht met haar contact op te nemen. De griffier heeft op 6 november 2024 contact opgenomen met genoemde advocaat en heeft haar in de gelegenheid gesteld mee te delen of verzoekster wel een voorlopige voorziening wenst en of zij nog behandeling wenst van het verzoek om een voorlopige voorziening. De advocaat heeft meegedeeld dit met verzoekster te zullen bespreken. Op 4 december 2024 heeft de griffier opnieuw telefonisch contact opgenomen met de advocaat en haar verzocht uiterlijk 11 december 2024 mee te delen of verzoekster nog behandeling van het verzoekschrift wil. De voorzieningenrechter heeft niet uiterlijk op die datum bericht ontvangen van de advocaat van verzoekster.
7. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. Ook moet iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overleggen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
8. Verzoekster heeft de gronden en het besluit waarop het geschil betrekking heeft niet ingediend. Zij heeft niet gereageerd op de aangetekende brief waarbij zij is gevraagd dit verzuim te herstellen. Ook is geen gebruik gemaakt van de gelegenheid de rechtbank vóór 11 december 2024 mee te delen of zij nog behandeling van het verzoekschrift wil.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. De rechtbank merkt daarbij op dat het beroep met zaaknummer AWB 24/2887 WSG, gericht tegen het besluit van 12 juni 2024 van de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven wel in behandeling zal worden genomen en op een zitting van de rechtbank zal worden gepland.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt verzoekster het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.