ECLI:NL:RBOVE:2024:665

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
305585 FT RK 23.636
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek dwangakkoord in het kader van schuldsanering met betrekking tot huurbetalingen

Op 29 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord. De verzoeker, de stichting Woningstichting Sint Joseph Almelo (STJA), had een verzoek ingediend om een dwangakkoord vast te stellen, nadat een eerdere minnelijke schuldregeling in januari 2023 was geëindigd. De verzoeker had in september 2022 op eigen verzoek het budgetbeheer stopgezet, wat leidde tot een aanzienlijke schuldenlast, waaronder huurachterstanden. De rechtbank overwoog dat de verzoeker vrijwillig het budgetbeheer had beëindigd en dat hij op elk moment weer kon stoppen, wat de situatie voor de verhuurder bemoeilijkte. De rechtbank concludeerde dat de verhuurder in redelijkheid had kunnen weigeren in te stemmen met het dwangakkoord, gezien de grote schuldenlast en het feit dat de verzoeker eerder zijn verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank wees het verzoek af en verzocht de verzoeker om uiterlijk 19 februari 2024 schriftelijk te berichten of hij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaaft of intrekt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 305585 FT RK 23.636
datum vonnis: 29 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: Stadsbank Oost Nederland te Enschede (Stadsbank),
tegen

de stichting Woningstichting Sint Joseph Almelo (STJA)

gevestigd te Almelo,
verweerster,
gemachtigde: Wigger Van het Laar Gerechtsdeurwaarders & Juristen B.V.,
gevestigd te Almelo, verder te noemen: de deurwaarder.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft in november 2023 een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet).
Het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
22 januari 2024. Ter zitting zijn [verzoeker], mevrouw [naam 1] (Stadsbank), verder te noemen: [naam 1], mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] (STJA) en de heer [naam 4] (namens de deurwaarder), verder te noemen: [naam 4], verschenen. Verder is er niemand verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
Een eerdere (minnelijke) schuldbemiddeling is eind januari 2023 geëindigd met goed gevolg. Begin september 2022 heeft [verzoeker] het budgetbeheer bij de Stadsbank, waarvan hij reeds een aantal jaren gebruikt maakte, op eigen initiatief stopgezet. [verzoeker] ging ervan uit dat hij het budgetbeheer zelf wel weer ter hand kon nemen.
Vanaf september 2022 heeft [verzoeker] onder andere de huur niet meer betaald.
De huurovereenkomst is door de kantonrechter op verzoek van STJA ontbonden en de ontruiming is bevolen. STJA heeft echter onder bepaalde voorwaarden, zoals het opnieuw aanvragen van budgetbeheer, ingestemd met voortzetting van de huurovereenkomst.
Vervolgens is er een betalingsregeling van € 70,-- per maand overeengekomen.
Volgens het verzoekschrift bedraagt de totale schuldenlast van [verzoeker] € 4.192,74. De schuld aan STJA bedraagt € 3.043,04. [verzoeker] ontvangt een PW-uitkering.
[verzoeker] heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers.
Dit aanbod houdt – samengevat weergegeven – het navolgende in: aan de concurrente schuldeisers (er is geen sprake van preferente schuldeisers) is een aanbod gedaan van een uitkering van 20,96 % van hun vorderingen op een termijn van 18 maanden tegen verlening door de schuldeisers van finale kwijting. Er is sprake van een prognosevoorstel.
STJA is de enige weigerende schuldeiser. De schuld aan STJA maakt ruim 72 % uit van de totale schuldenlast.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht verweerster te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.
De behandeling ter zitting
[naam 4] heeft verklaard dat de kantonrechter op 31 januari 2023 de huurovereenkomst heeft ontbonden en de ontruiming heeft bevolen. STJA heeft [verzoeker] echter uitgenodigd voor een gesprek om tot een duurzame oplossing te komen. Er is afgesproken dat [verzoeker] zich weer zou melden bij de Stadsbank voor budgetbeheer, hetgeen [verzoeker] heeft gedaan. De betalingsregeling die is getroffen is volgens [naam 4] slechts drie maanden nagekomen. Volgens [naam 4] heeft [verzoeker] de betalingsregeling zelf stopgezet. [verzoeker] en de Stadsbank zijn erop gewezen dat als de betalingsregeling niet zou worden hervat, de woning zou worden ontruimd. In augustus 2023 is de betalingsregeling hervat.
[naam 4] heeft er onder andere op gewezen dat [verzoeker] herhaaldelijk zeer impulsief heeft gehandeld en dit opnieuw kan doen; bijvoorbeeld door het budgetbeheer weer te laten stopzetten. Nu de vordering aan STJA 72,58 % uitmaakt van de totale schuldenlast, is het financiële belang van STJA evident. Volgens [naam 4] is sprake van misbruik van recht. [verzoeker] kent de weg naar de hulpinstanties maar stoot de hulp vervolgens snel weer af en maakt opnieuw schulden. De minnelijke schuldregeling is hiervoor nadrukkelijk niet bedoeld. De goede trouw ontbreekt bij [verzoeker]. Nadat het budgetbeheer is stopgezet, heeft [verzoeker] gedurende 4,5 maand de huur niet betaald. Dit geld is opgegaan aan andere uitgaven die [verzoeker] kennelijk belangrijker vond.
[naam 1] heeft verklaard dat de betalingsregeling bij de start van de minnelijke regeling door de Stadsbank is stopgezet om STJA niet te bevoordelen boven andere schuldeisers. Op het moment dat duidelijk werd dat STJA als gevolg daarvan tot ontruiming zou overgaan, is de betalingsregeling hervat. [naam 1] heeft benadrukt dat [verzoeker] de betalingsregeling niet zelf heeft beëindigd. [naam 1] heeft verklaard dat [verzoeker] van de inkomsten die hij niet aan huur heeft besteed, leuke dingen is gaan doen. [verzoeker] heeft verkeerde prioriteiten gesteld. [verzoeker] heeft verklaard het geld onder andere aan alcoholische dranken te hebben besteed.
Volgens [naam 1] is budgetbeheer voor [verzoeker] voldoende. [verzoeker] houdt zich inmiddels weer aan alle afspraken. Ook als de schulden zijn gesaneerd, wil [verzoeker] in budgetbeheer blijven, aldus [naam 1]. [verzoeker] heeft dit bevestigd.
De overwegingen van de rechtbank
In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek tot het opleggen van instemming met een schuldregeling toewijst, indien de schuldeiser die weigert in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank overweegt dat de schuld aan de weigerende schuldeiser veruit het grootste deel uitmaakt van de totale schuldenlast van [verzoeker] en dat het financiële belang van verweerster daarmee in samenhang met het feit dat verweerster bij toewijzing van het verzoek dwangakkoord slechts een deel (21 %) van haar vordering betaald krijgt, een gegeven.
De rechtbank overweegt dat, hoewel in het kader van de beoordeling van een verzoek dwangakkoord van minder belang dan bij de beoordeling van een verzoek wettelijke schuldsanering, de huidige schuldenlast zeer verwijtbaar is ontstaan. [verzoeker] is immers in september 2022 nadat het budgetbeheer op zijn verzoek is beëindigd ineens gestopt met het betalen van ondermeer de huur, terwijl hij wist dat er daardoor opnieuw (problematische) schulden zouden ontstaan.
De rechtbank concludeert dat nu er slechts sprake is van vrijwillig budgetbeheer, [verzoeker] dit op ieder door hem gewenst moment weer kan beëindigen met alle gevolgen van dien, zoals het opnieuw niet betalen van de huur. De enkele toezegging van [verzoeker] ter zitting dat hij nu in budgetbeheer wil blijven, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet zijn gedragingen in de afgelopen jaren en zijn vijandige houding ter zitting ten opzichte van verweerster, onvoldoende om aan te nemen dat hij de toezegging gestand zal doen. Naar het oordeel van de rechtbank is om aannemelijk te achten dat [verzoeker] zijn (lopende) financiële verplichtingen zal nakomen op zijn minst het instellen van beschermingsbewind noodzakelijk. Voorkomen moet worden dat STJA nu genoegen zou moeten nemen met ruim 20 % van haar vordering, waarna [verzoeker] vrolijk weer zou kunnen stoppen met de huurbetalingen.
De rechtbank is gelet op vorenstaande conclusies en overwegingen van oordeel dat verweerster in redelijkheid tot de weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen en dat het verzoek dwangakkoord moet worden afgewezen.
De rechtbank verzoekt [verzoeker] de rechtbank uiterlijk 19 februari 2024 schriftelijk te berichten of hij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaaft dan wel intrekt.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek ex artikel 287a Faillissementswet af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.