ECLI:NL:RBOVE:2024:6611

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11166266 \ CV EXPL 24-1325
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen wegens onvoldoende onderbouwing van overeenkomst en betalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [partij A], handelend onder de naam [bedrijf 1], en [partij B] B.V. [partij A] vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 17.400,00, vermeerderd met rente en kosten. [partij B] verweerde zich door te stellen dat [partij A] zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en dat er geen overeenkomst was gesloten die hen verplichtte tot betaling. De rechtbank oordeelde dat [partij A] onvoldoende had onderbouwd dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten, zoals bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek. De facturen waren niet gericht aan [partij B], maar aan andere entiteiten, waardoor [partij B] niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de betaling. De rechtbank wees de vorderingen van [partij A] af en veroordeelde hem in de proceskosten van [partij B], die op € 947,00 werden begroot. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, maar dat de vordering van [partij A] evident ongegrond was, wat leidde tot de afwijzing van zijn claims.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11166266 \ CV EXPL 24-1325
Vonnis van 10 december 2024
in de zaak van
[partij A]
handelend onder de naam [bedrijf 1],
te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: [gemachtigde 1],
rolgemachtigde: [gemachtigde 2],
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. J.P.M. Bakker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 juni 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de mondelinge behandeling van 11 november 2024. Op deze zitting waren aanwezig: [partij A], bijgestaan door T.J.B. Van den Bor van Juristu Incasso B.V. en [naam], hierna te noemen “[naam]”, bijgestaan door mr. J.P.M. Bakker.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1.
[partij A] heeft een eenmanszaak, [bedrijf 1], en hij adviseert op het gebied van management en bedrijfsvoering. [naam] is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [partij B]. Voorts is [naam] gelieerd aan de eenmanszaak [bedrijf 2], [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V.
2.2.
[naam] en [partij A] hebben op enig moment met elkaar gesproken over een samenwerking. Daarna heeft [partij A] in dit verband werkzaamheden verricht.
2.3.
[partij A] heeft voor zijn werkzaamheden, afhankelijk van het project waarvoor werd gewerkt, aan verschillende bedrijven van [naam] facturen gestuurd.
2.4.
Op 19 september, 25 oktober, 9 november en 13 november 2023 stuurt [partij A] facturen voor in totaal € 12.525,00 naar [bedrijf 2] met als omschrijvingen ‘aangenomen werk Braamt, Amersfoort’ en ‘aangenomen werk Braamt, Amersfoort, Enschede’. Daarna stuurt [partij A] voor deze facturen twee herinneringen aan [bedrijf 3] B.V.
2.5.
Op 17, 25 en 29 januari en 7 en 19 februari 2024 stuurt [partij A] facturen voor in totaal € 4.875,00 naar [bedrijf 3] B.V. met als omschrijvingen ‘aangenomen werk Braamt, Borne’, ‘aangenomen werk kantoor/Braamt’ en ‘aangenomen werk Braamt’.
2.6.
Voor alle bovenstaande facturen stuurt [partij A] op 5 april 2024 een laatste herinnering. Hierin staat vermeld dat het facturen betreft gericht aan [bedrijf 3] B.V.
2.7.
Alle bovenstaande facturen zijn onbetaald gebleven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert - samengevat - veroordeling van [partij B] tot betaling van € 17.400,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[partij B] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, althans een eventuele toewijzing van de vorderingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van [partij A] in de volledige proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Onder de voorwaarde dat [partij B] in conventie wordt veroordeeld tot betaling van de bovengemelde facturen vordert [partij B] - samengevat - veroordeling van [partij A] tot betaling van € 11.750,15, vermeerderd met rente en kosten en met veroordeling van [partij A] in de (volledige) proceskosten.
[partij B] stelt dat [partij A] zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en zij daarom € 10.000,00 aan schade heeft geleden (het bedrag voor herstel van de gebrekkige werkzaamheden). Het bedrag van € 1.750,15 ziet op de huurkosten van een bus van [bedrijf 2] door [partij A].
3.5.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met veroordeling van [partij B] in de proceskosten
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[partij A] stelt dat tussen partijen mondeling een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW) is gesloten. Volgens [partij A] wilde [partij B] graag haar bedrijf uitbreiden en heeft zij daarvoor advies gevraagd aan [partij A]. [partij A] heeft in dat kader [partij B] ondersteund bij een groot renovatieproject en is voor dit project ook bij contractbesprekingen geweest. De facturen voor deze werkzaamheden heeft [partij B] onbetaald gelaten. [partij A] vordert nakoming van de overeenkomst met [partij B] door betaling van een bedrag van
€ 17.400,00 dat [partij B] op basis van de voormelde openstaande facturen nog aan hem verschuldigd is.
4.2.
[partij B] betwist dat zij de facturen moet betalen omdat geen van de facturen en herinneringen die door [partij A] zijn overgelegd gericht zijn aan [partij B]. In plaats daarvan zijn ze gericht aan [bedrijf 2] of [bedrijf 3] B.V. [partij B] heeft deze facturen om die reden ook niet ontvangen. Er is bovendien nooit opdracht gegeven voor de werkzaamheden waarop de facturen betrekking hebben. [partij A] heeft dan ook geen vordering op [partij B] en heeft dus de verkeerde partij gedagvaard. [partij A] heeft haar vordering ook niet nader onderbouwd en de omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden op de facturen is te summier. De facturen bevatten slechts de omschrijving van het beweerdelijk aangenomen werk met een telkens uit de lucht gegrepen geldbedrag, zonder dat nader is omschreven wat [partij A] heeft gedaan, wanneer en hoeveel tijd hij aan deze werkzaamheden heeft besteed.
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. [partij A] heeft, in het licht van de betwisting hiervan door [partij B], onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij ten aanzien van de gefactureerde werkzaamheden een overeenkomst heeft gesloten met [partij B], en dat op grond daarvan een betalingsverplichting bestaat. De facturen en de herinneringen zijn door [partij A] immers op naam gesteld van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. en aan hen verzonden. Er is geen overeenkomst met [partij B] overgelegd, noch aan haar gerichte facturen. Weliswaar stelt [partij A] dat in het verleden altijd alle facturen naar [bedrijf 2] werden gestuurd en vervolgens door [partij B] werden voldaan, maar uit het door hem als productie 3 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde overzicht volgt anders. Hierop staat telkens vermeld dat is betaald ‘via projecten’ of ‘via renovatie’. Dat tussen [partij B] en [bedrijf 3] B.V. sprake is van een moeder-dochter verhouding binnen een holding, zoals [partij A] tevens heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
Op grond van het voorgaande zal vordering van [partij A] dan ook worden afgewezen.
4.4.
[partij A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [partij B].
[partij B] heeft verzocht om [partij A] te veroordelen in de door haar gemaakte volledige proceskosten van € 3.300,00, omdat [partij A] te lichtvaardig is overgegaan tot dagvaarding van [partij B]. Volgens [partij B] was het eenvoudig te achterhalen dat zij andere partijen in rechte had dienen te betrekken en [partij A] maakt daarom misbruik van procesrecht.
4.5.
Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het liquidatietarief alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer sprake is van misbruik van procesrecht. Van misbruik van procesbevoegdheid is sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarbij past terughoudendheid gelet op het recht tot toegang tot de rechter, dat mede is gewaarborgd door artikel 6 EVRM (ECLI:NL:HR:2017:2366). Naar het oordeel van de kantonrechter is van evidente ongegrondheid of misbruik van procesbevoegdheid in deze zaak, gelet op de gemotiveerde standpunten van [partij A], geen sprake. [partij A] zal in conventie worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [partij B], bepaald volgens het liquidatietarief. Deze worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in voorwaardelijke reconventie
4.7.
Omdat de vordering in conventie wordt afgewezen, is niet aan de voorwaarde voldaan waaronder de reconventie is ingesteld. Daarom behoeft de reconventie verder geen bespreking. Voor een aparte proceskostenveroordeling in reconventie bestaat geen aanleiding.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
5.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [partij B] begroot op € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis en te vermeerderen met de kosten van betekening indien [partij A] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 947,00 vanaf de vijftiende dag na dit vonnis en over het bedrag van de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2024.