ECLI:NL:RBOVE:2024:6611
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vorderingen wegens onvoldoende onderbouwing van overeenkomst en betalingsverplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [partij A], handelend onder de naam [bedrijf 1], en [partij B] B.V. [partij A] vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 17.400,00, vermeerderd met rente en kosten. [partij B] verweerde zich door te stellen dat [partij A] zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en dat er geen overeenkomst was gesloten die hen verplichtte tot betaling. De rechtbank oordeelde dat [partij A] onvoldoende had onderbouwd dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten, zoals bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek. De facturen waren niet gericht aan [partij B], maar aan andere entiteiten, waardoor [partij B] niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de betaling. De rechtbank wees de vorderingen van [partij A] af en veroordeelde hem in de proceskosten van [partij B], die op € 947,00 werden begroot. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, maar dat de vordering van [partij A] evident ongegrond was, wat leidde tot de afwijzing van zijn claims.