4.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] (hierna [slachtoffer]), geboren op [geboortedatum 2] 2000, leerde verdachte, haar biologische vader, pas kennen toen zij zeventien jaar oud was. [slachtoffer] en haar moeder, die de kennismaking had geïnitieerd, hoopten dat het [slachtoffer] goed zou doen om haar vader te leren kennen. Doordat [slachtoffer] tot die tijd nooit contact met haar vader had gehad, miste zij voor haar gevoel een deel van zichzelf. Het ging thuis, waar [slachtoffer] met haar moeder en stiefvader woonde, niet goed. [slachtoffer] had een slechte relatie met haar stiefvader en er was veel ruzie. Na de eerste kennismaking tussen [slachtoffer] en verdachte ontwikkelden zij een hechte band. [slachtoffer] verbleef in de weekenden vaak bij verdachte, wat voor haar als een soort vlucht voelde. Zij had het gevoel dat ze, anders dan thuis, met verdachte over alles kon praten en bij hem haar frustraties kwijt kon.
[slachtoffer] was psychisch kwetsbaar. Zij was licht verstandelijk beperkt, had MCDD – een vorm van autisme die tot problemen in de emotieregulatie leidt – en een laag zelfbeeld, en was in het verleden seksueel misbruikt. [slachtoffer] is opgenomen geweest wegens psychische klachten. Toen het thuis niet meer ging, is zij begeleid gaan wonen. Verdachte was van dit alles op de hoogte en is door de moeder van [slachtoffer] voor haar kwetsbaarheid gewaarschuwd.
Vanaf halverwege 2019, omstreeks de negentiende verjaardag van [slachtoffer], tot in juni 2022 heeft seksueel contact tussen [slachtoffer] en verdachte plaatsgevonden. Het seksuele contact vond (vrijwel) ieder weekend plaats, veelal in de woning van verdachte maar ook wel op de woongroep waar [slachtoffer] verbleef. Verdachte heeft [slachtoffer] vaginaal en anaal gepenetreerd met zijn penis, hij heeft zijn vingers in haar vagina gebracht en daarnaast was sprake van pijpen en beffen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen moet worden vastgesteld dat verdachte door een feitelijkheid of door bedreiging met een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Vooropgesteld moet worden dat van door een ‘feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ van het slachtoffer als bedoeld in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts sprake kan zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld kan sprake zijn als de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Anders dan het standpunt van de raadsman, acht de rechtbank de tenlastegelegde dwang wel bewezen. Uit het dossier blijkt in voldoende mate van feitelijkheden die ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
[slachtoffer] heeft verdachte, haar biologische vader, pas leren kennen toen zij zeventien jaar oud was. Het ontbreken van het contact met verdachte tot dan toe voelde voor haar als een groot gemis. Zij heeft in korte tijd een hechte band met verdachte opgebouwd en zag hem ten opzichte van haar moeilijke thuissituatie als toevlucht. [slachtoffer] wilde het contact met verdachte niet weer verliezen. Zij bevond zich in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van verdachte, als kind ten opzichte van haar vader waarbij ook loyaliteitskwesties een grote rol speelden. Ook was sprake van een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer].
Bovendien was verdachte op de hoogte van de psychische kwetsbaarheid van [slachtoffer], voortvloeiend uit haar licht verstandelijke beperking, MCDD, haar lage zelfbeeld en haar verleden van seksueel misbruik. Hij wist ook dat zij in verband met psychische klachten in het verleden klinisch is behandeld en, nadat het thuis niet meer ging, begeleid woonde.
Uit dit alles volgt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een uit de omstandigheden voortvloeiend overwicht van verdachte op [slachtoffer], dat dwang impliceert. Het moet voor verdachte vanaf aanvang van het contact met [slachtoffer] al duidelijk zijn geweest dat er, gelet op de problematiek van [slachtoffer], nooit sprake kon zijn van een gelijkwaardige relatie tussen twee volwassenen. Tussen hen is een affectieve vader-dochter relatie ontstaan die door verdachtes toedoen is uitgemond in een seksuele relatie. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn overwicht op [slachtoffer] en haar in een zodanig ongelijkwaardige en afhankelijke relatie met hem gebracht en gehouden, dat zij zich niet aan de seksuele handelingen kon onttrekken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.