ECLI:NL:RBOVE:2024:6505

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
21-005580-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 4 december 2024 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel het bezwaarschrift van de veroordeelde gegrond verklaard. De veroordeelde was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden, welke straf op 9 december 2023 onherroepelijk werd. De voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) was vastgesteld op 18 oktober 2024, maar deze werd uitgesteld door de advocaat-generaal op 4 september 2024 en opnieuw op 15 november 2024. De veroordeelde heeft tegen deze uitstelbeslissingen bezwaarschriften ingediend, die op 4 december 2024 zijn behandeld.

De raadkamer heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie bij de afweging van belangen niet in redelijkheid tot de beslissing tot uitstel van de v.i. heeft kunnen komen. De raadkamer oordeelde dat de delictanalyse, die noodzakelijk was voor de beslissing over de v.i., te laat was aangevraagd en dat de veroordeelde een coöperatieve houding had. De raadkamer heeft daarom besloten dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld op 17 december 2024, al dan niet met voorwaarden van het Openbaar Ministerie.

De beslissing is genomen door rechter B.W.M. Hendriks in aanwezigheid van griffier E. Bauhuis en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
parketnummer : 21-005580-21
v.i. nummer : 89-000014-35
raadkamernummer : 24-028478
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
hierna te noemen, de veroordeelde,
bijgestaan door mr. E. van de Pol, advocaat te Diemen.

1.Het verloop van de procedure

Veroordeelde is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 24 november 2023
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en acht maanden met aftrek
van voorarrest. Deze straf is op 9 december 2023 onherroepelijk geworden.
De voorlopige datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: v.i.) is destijds
vastgesteld op 18 oktober 2024.
Bij beslissing van 4 september 2024 heeft de advocaat-generaal de beslissing over het
verlenen van de v.i. uitgesteld voor een periode van 90 dagen. De raadsman van veroordeelde heeft toen, namens veroordeelde, tegen deze beslissing een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare zitting van de enkelvoudige raadkamer van 25 september 2024. De raadkamer verklaarde het bezwaarschrift
deels gegrond, in die zin dat de v.i. werd uitgesteld voor de duur van 30 dagen.
De advocaat-generaal heeft bij beslissing van 15 november 2024 de beslissing tot het verlenen van de v.i. wederom uitgesteld voor een periode van 90 dagen. De kennisgeving van deze beslissing is op 15 november 2024 aan de veroordeelde betekend. De raadsman van veroordeelde, heeft namens veroordeelde, tegen deze beslissing een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift tegen deze beslissing is gedateerd 18 november 2024 en is op diezelfde dag op de griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare zitting van de enkelvoudige raadkamer op 4 december 2024. Bij de behandeling zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier
van de strafzaak tegen de veroordeelde. De raadkamer heeft ook in aanmerking genomen de beschikking van de raadkamer van deze rechtbank op 25 september 2024 en de door de advocaat-generaal overgelegde conclusie met betrekking tot het onderhavige bezwaarschrift.
De raadkamer heeft geconstateerd dat in de beschikking op het bezwaarschrift tegen uitstel van de beslissing tot het verlenen van v.i. van 25 september 2024 in het dictum staat opgenomen dat het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, in die zin dat de v.i. wordt uitgesteld voor de duur van 30 dagen. De advocaat-generaal heeft bij conclusie van 29 november 2024 aangevoerd dat uit de beslissing op het bezwaarschrift van 16 september 2024 blijkt dat de raadkamer de uitsteltermijn van 90 dagen te lang vond en daarom het bezwaar gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Het Openbaar Ministerie gaat er derhalve vanuit dat de raadkamer daarmee niet de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie heeft willen beperken om na de (nieuwe kortere) termijn een beslissing over de v.i. te nemen, nu de raadkamer kennelijk bedoeld heeft om een uitstel te verlenen voor de duur van dertig dagen van de beslissing tot het verlenen van v.i.
De raadkamer overweegt daarover het volgende. In de beschikking van 25 september 2024 is abusievelijk beslist tot het uitstellen van de v.i. voor de duur van 30 dagen terwijl bedoeld was om de beslissing om te beslissen over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling, uit te stellen met dertig dagen in plaats van het aangevochten besluit van het Openbaar Ministerie om die beslissing uit te stellen met 90 dagen.
Op grond van artikel 6:2:12 lid 1 Sv beslist het Openbaar Ministerie over het verlenen van v.i. en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden. Het is geenszins de bedoeling geweest om in de beslissing van 25 september 2024 die bevoegdheid van het Openbaar Ministerie te beperken maar slechts om de periode waarbinnen de beslissing tot uitstel tot het verlenen van v.i. moet worden genomen te beperken tot 30 dagen in plaats van 90 dagen. Aldus had die beslissing genomen moeten zijn uiterlijk op 17 november 2024. De raadkamer stelt vast dat het Openbaar Ministerie de beslissing tot het verlenen van v.i. nog steeds niet genomen heeft maar op 15 november 2024 opnieuw besloten heeft om de periode voor het nemen van een beslissing over de v.i. heeft uitgesteld met 90 dagen. De reden daarvoor is dat op 15 november 2024 nog niet beschikt kon worden over de delictsanalyse. Zodra die delictsanalyse beschikbaar is, moet aan de hand daarvan de reclassering aan de slag met het opstellen van het v.i. rapport waarvoor de deadline van aanleveren van dat rapport vooralsnog is vastgesteld op 15 januari 2025.
De verdediging kan zich niet verenigen met het besluit van het Openbaar Ministerie tot het opnieuw uitstellen van de beslissing tot het verlenen van v.i. met negentig dagen en heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend.

2.De standpunten van de veroordeelde, de raadsman en de officier van justitie

Standpunt veroordeelde en zijn raadsman
De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om
de beslissing over het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidstelling wederom uit te stellen voor een periode van 90 dagen. De raadsman heeft verzocht om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en een datum voor het verlenen van de v.i. te bepalen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Het Openbaar Ministiere heeft op basis van gegronde redenen besloten tot uitstel van de beslissing tot het verlenen van v.i. Het plan voor de beslissing tot het verlenen van v.i. dient gereed te zijn alvorens tot v.i. zal worden overgegaan.

3.De ontvankelijkheid

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. De raadkamer stelt vast dat het ook overigens
ontvankelijk is.

4.De beoordeling

De raadkamer overweegt als volgt. De raadkamer heeft eerder op 25 september 2024 geoordeeld dat de opdracht voor het uitvoeren van een delictanalyse eerder uitgezet had kunnen en moeten worden en dat de veroordeelde hier niet de nadelen van mag ondervinden. Mede om die reden is op 25 september 2024 beslist om de periode voor het nemen van een beslissing tot het verlenen van v.i. uit te stellen met dertig dagen in plaats van negentig dagen. Uiterlijk op 17 november 2024 had die beslissing tot het verlenen van v.i. genomen moeten zijn. In plaats daarvan heeft de advocaat-generaal op 15 november 2024 opnieuw de periode om te beslissen over de v.i. uitgesteld met negentig dagen.
De raadkamer dient overeenkomstig artikel 6:6:9, eerste lid, Sv te beoordelen of het
Openbaar Ministerie bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot haar
beslissing heeft kunnen komen. Het betreft derhalve een marginale toetsing ex tunc.
De raadkamer overweegt het volgende. Op 25 september 2024 oordeelde de raadkamer dat uitstel van de beslissing tot het verlenen van v.i. voor de duur van 90 dagen te lang was. De raadkamer leest de beslissing van 25 september 2024 verbeterd in die zin dat uitstel van de beslissing om te beslissen over het verlenen van v.i. werd verleend voor de duur van 30 dagen. De raadkamer stelt vast dat de delictanalyse door GGZ-psycholoog Rietberg heeft plaatsgevonden over de periode van 7 november 2024 tot 15 november 2024 en dat de delictanalyse op 21 november 2024 is teruggekoppeld. De advocaat-generaal had toen al beslist tot (wederom) uitstel van de beslissing tot het verlenen van v.i. voor de duur van 90 dagen waartegen het onderhavige bezwaarschrift is gericht.
De raadkamer is van oordeel dat de hele gang van zaken in aanmerking genomen niet gezegd kan worden dat het Openbaar Ministerie bij de afweging van alle betrokken belangen op 15 november 2024 in redelijkheid tot haar beslissing tot opnieuw uitstel van de beslissing tot het verlenen van v.i. voor de duur van 90 dagen heeft kunnen komen. Te meer nu op 15 november 2024 de delictanalyse nagenoeg was afgerond, mocht verwacht worden dat na eerder uitstel van de beslissing tot het verlenen van v.i. met 30 dagen uiterlijk op 17 november 2024 beslist zou zijn over het verlenen van v.i. Het doen opmaken van een v.i. rapport door de reclassering op basis van de delictanalyse hoeft immers geen 90 dagen te duren in aanmerking genomen dat de delictanalyse ook nog eens veel te laat was aangevraagd terwijl veroordeelde bovendien een coöperatieve houding heeft waar het gaat om het zich houden aan te stellen voorwaarden die door het Openbaar Ministerie verbonden kunnen worden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadkamer zal het bezwaarschrift tegen het uitstellen van de beslissing tot het verlenen van v.i. daarom gegrond verklaren en gelet op het bepaalde in artikel 6:6:9 lid 3 Sv beslissen dat het tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld wordt bepaald op 17 december 2024.

5.Beslissing

De raadkamer:
  • verklaart het bezwaarschrift
  • bepaalt het tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld op
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van E. Bauhuis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.