ECLI:NL:RBOVE:2024:6495

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
10947088 \ CV EXPL 24-755
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van achterstallige facturen door een schoonmaakbedrijf aan een pensioenfonds en RAS

In deze zaak vorderden het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak en Glazenwassersbedrijf en de Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) betaling van achterstallige facturen door een schoonmaakbedrijf. De procedure begon met een dagvaarding op 25 januari 2024, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling op 31 oktober 2024. De kantonrechter heeft op 3 december 2024 vonnis gewezen.

De eisende partijen, het pensioenfonds en RAS, stelden dat het schoonmaakbedrijf in verzuim was met de betaling van premies en bijdragen. Het schoonmaakbedrijf had twee werknemers in dienst gehad, maar had hen pas in juni 2023 afgemeld bij het pensioenfonds en RAS. Dit leidde tot een betalingsachterstand van € 6.917,11, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het schoonmaakbedrijf voerde verweer en stelde dat de vertraging in de afmelding niet aan hen te wijten was, maar aan hun adviseurs.

De kantonrechter oordeelde dat het schoonmaakbedrijf verantwoordelijk bleef voor de verplichtingen, ongeacht de rol van de adviseurs. De rechter wees de vordering van het pensioenfonds en RAS toe, inclusief de wettelijke rente over het openstaande bedrag en de proceskosten. Het vonnis verklaarde de vordering uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10947088 \ CV EXPL 24-755
Vonnis van 3 december 2024
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,
gevestigd in Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING RAAD VOOR ARBEIDSVERHOUDINGEN SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBRANCHE (RAS),
gevestigd in 's-Hertogenbosch,
eisende partijen, hierna te noemen: het pensioenfonds, respectievelijk Ras,
gemachtigde: mr. J.J.F. de Geus,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: G.M.F. Hombergen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 januari 2024;
- de brief van [gedaagde] , aangemerkt als conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de brief van [gedaagde] , aangemerkt als conclusie van dupliek;
- de akte met aanvullende producties van de zijde van het pensioenfonds en Ras;
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Het pensioenfonds is een bedrijfstakpensioenfonds en uitvoerder van pensioenregelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. De deelneming in het pensioenfonds is verplicht voor werknemers van een onderneming in de schoonmaak- of glazenwassersbranche.
2.2.
In het Uitvoeringsreglement bedrijfstakpensioenfonds schoonmaak- en glazenwassersbedrijf staan informatieverplichtingen voor de aangesloten werkgever. De werkgever moet ervoor zorgen dat alle vereiste gegevens volledig, juist en tijdig aan het fonds worden verstrekt. Bij niet of niet tijdige aanlevering van de vereiste gegevens of bij aanlevering van foutieve gegevens is de aangesloten werkgever in verzuim.
2.3.
De Ras is opgericht door de cao-partijen bij de cao in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. Op grond van de cao is de werkgever die onder de werkingssfeer van de cao valt verplicht aan Ras een bijdrage te betalen. In het Reglement Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (Reglement Ras) is invulling gegeven aan deze verplichte bijdrage en is bepaald dat de werkgever tijdig alle benodigde gegevens aan de administrateur moet verstrekken ter uitvoering van het reglement.
2.4.
[gedaagde] oefent een schoonmaakbedrijf uit dat binnen de bedrijfstak schoonmaak- en glazenwassersbedrijf valt. Zij heeft twee werknemers in dienst gehad. De eerste werknemer, genaamd [naam 1] , is per 1 april 2021 uit dienst getreden. De tweede werknemer, genaamd [naam 2] , is sinds 21 december 2021 uit dienst.
2.5.
Het pensioenfonds en Ras factureren de aan hen verschuldigde premies en bijdragen gezamenlijk op een samengestelde factuur (hierna: de premies). [gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de betalingen van de premies. Tussen partijen heeft begin 2023 een procedure bij de rechtbank Overijssel plaatsgevonden. [gedaagde] is bij vonnis van 4 april 2023 veroordeeld tot betaling van twee achterstallige facturen. Die facturen betroffen de premies van september en oktober 2021 voor de werknemers [naam 1] en [naam 2] .
2.6.
[gedaagde] heeft deze twee werknemers op 15 en 16 juni 2023 uit dienst gemeld. Het pensioenfonds en Ras hebben tot die tijd premies voor deze werknemers in rekening gebracht, maar hebben deze op 15 en 16 juni 2023 gecrediteerd.

3.Het geschil

3.1.
Het pensioenfonds en Ras willen dat [gedaagde] achterstallige facturen betaalt.
Daarom vorderen het pensioenfonds en Ras dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om een bedrag van € 8.587,56 te betalen (bestaande uit € 6.917,11 aan factuurbedragen, € 819,02 aan rente tot aan de dagvaarding en € 851,43 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente of (subsidiair) de wettelijke rente over € 6.917,11 vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van het pensioenfonds en Ras, met toekenning van een compensatie aan [gedaagde] .

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] twee werknemers, [naam 1] en [naam 2] , in dienst heeft gehad en dat [gedaagde] deze werknemers pas in juni 2023 bij het pensioenfonds en Ras heeft afgemeld. Verder is niet in geschil dat het pensioenfonds en Ras uit coulance de premiebijdragen die zij tussen de uitdiensttreding en de afmelding van deze twee werknemers in rekening hebben gebracht, hebben gecrediteerd door middel van twee creditfacturen.
4.2.
Volgens het pensioenfonds en Ras is er, ook na aftrek van de gecrediteerde bedragen van € 3.802,36 en € 3.645,96, nog een achterstand van € 6.917,11 in de premiebetalingen.
4.3.
[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat het te laat afmelden van de twee werknemers niet te wijten is aan het handelen van [gedaagde] . Het zijn de adviseurs van [gedaagde] die hun taken niet naar behoren hebben verricht. Daarnaast hebben het pensioenfonds en Ras de creditfacturen verrekend met de desbetreffende facturen, dus zouden er geen bedragen meer moeten openstaan. Ook zou de rente niet moeten worden berekend over de facturen die achteraf zijn gecrediteerd, aldus [gedaagde] .
4.4.
Het verweer dat de voormalige adviseurs van [gedaagde] verantwoordelijk zijn voor het handelen van [gedaagde] , slaagt niet. [gedaagde] heeft deze adviseurs in de arm genomen. Dat betekent niet automatisch dat de adviseurs dan ook verantwoordelijk zijn voor het niet nakomen van de verplichtingen van [gedaagde] . Daarvoor blijft [gedaagde] zelf verantwoordelijk.
4.5.
Wat betreft het in mindering brengen van de creditnota’s overweegt de kantonrechter als volgt. Het pensioenfonds en Ras hebben toegelicht dat de twee creditnota’s van in totaal € 7.448,32 in mindering zijn gebracht op de achterstanden in de premiebetalingen. Die achterstanden gingen terug tot 2019. [gedaagde] heeft niet weersproken dat er, ook vóór het te laat afmelden van de twee medewerkers, betalingsachterstanden zijn geweest. Het pensioenfonds en Ras hebben de creditnota’s in mindering gebracht op de oudste openstaande facturen. Daardoor zijn de laatste facturen, waar de crediteringen
eigenlijkop zagen, open blijven staan. [gedaagde] moet deze dus nog betalen.
4.6.
Het vonnis dat op 4 april 2023 tussen partijen is gewezen, staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. [gedaagde] is in het vonnis veroordeeld tot betaling van de facturen die zien op de maanden september en oktober 2021. Die maanden zijn in de huidige vordering niet meegenomen (voor zover de huidige vordering ziet op een bedrag van € 93,84 met datum 11 oktober 2021 betreft dat een factuur met
factuurdatum11 oktober 2021: deze ziet dus niet op de
maandoktober 2021). Anders dan [gedaagde] stelt, betekent dat niet dat er daarmee geen facturen meer open konden staan. Die procedure ging namelijk alleen over de twee facturen over de maanden september en oktober 2021.
4.7.
Op grond van het voorgaande moet [gedaagde] het bedrag van € 6.917,11 aan achterstallige facturen aan het pensioenfonds en Ras betalen.
4.8.
Omdat [gedaagde] een betalingsachterstand heeft laten ontstaan, moet zij rente betalen over de openstaande factuurbedragen. De kantonrechter gaat niet mee in het verweer van [gedaagde] dat de rente niet is verschuldigd over de bedragen die het pensioenfonds en Ras later hebben gecrediteerd. [gedaagde] was in verzuim met haar betalingsverplichting en was de rente dus reeds verschuldigd. Zoals hiervoor is uitgelegd, hebben het pensioenfonds en Ras de creditnota’s in mindering gebracht op de oudste openstaande facturen. Over die factuurbedragen, die dus zijn verrekend met de gecrediteerde bedragen, is [gedaagde] geen rente meer verschuldigd en dat wordt door het pensioenfonds en Ras ook niet gevorderd. Over de nog openstaande facturen waarvan het pensioenfonds en Ras betaling vorderen, is [gedaagde] wel rente verschuldigd.
4.9.
De wettelijke handelsrente, die het pensioenfonds en Ras primair vorderen, is niet van toepassing, nu de betalingsverplichting van [gedaagde] niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is wel toewijsbaar. Nu het pensioenfonds en Ras niet hebben toegelicht op basis van welke rente zij het bedrag van € 819,02 hebben berekend, zal de kantonrechter dat bedrag afwijzen en de wettelijke rente toewijzen over het bedrag van € 6.917,11 vanaf de dag waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt met de betaling van de facturen tot de dag van volledige betaling.
4.10.
Het pensioenfonds en Ras hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het pensioenfonds en Ras, althans haar gemachtigde, hebben [gedaagde] meerdere aanmaningen gestuurd. Het bedrag van € 851,43 voldoet aan het voor deze werkzaamheden geldende tarief en zal dan ook worden toegewezen.
4.11.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten en de nakosten van het pensioenfonds en Ras betalen. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 139,42
griffierecht € 524,00
salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
nakosten
€ 135,00
totaal € 1.476,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 7.768,54 aan factuurbedragen en buitengerechtelijke incassokosten aan het pensioenfonds en Ras te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 6.917,11 vanaf de data waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt met betaling van de facturen tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, aan de zijde van het pensioenfonds en Ras begroot op € 1.476,42;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024. (SB)