ECLI:NL:RBOVE:2024:645

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
08/176986-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en zware mishandeling met vuurwapen

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, die zich op 12 maart 2022 in Deventer hebben voorgedaan. De verdachte heeft de benadeelde, [slachtoffer], bedreigd met een vuurwapen en hem vervolgens daadwerkelijk geraakt met een projectiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreiging heeft geuit vanuit een stilstaande auto en dat hij de benadeelde heeft geschoten, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van in totaal € 2.650,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de benadeelde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/176986-22 (P)
Datum vonnis: 6 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.A. Hendriks en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Altindag, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. Y.P.J. Drost, advocaat te Hengelo is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van het mishandelen van [slachtoffer];
feit 2:het medeplegen van het bedreigen van [slachtoffer].
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Deventer, althans in Nederlandtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen[slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een wapen een projectielop/tegen de borst, althans het lichaam, te schieten;
2hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Deventer, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door – in/vanuit een stilstaande auto - een (vuur)wapen ter hand te nemen en/of tegen die [slachtoffer] –die naast/nabij de auto stond- te zeggen “ik schiet, ik schiet”en/of vervolgens met een (vuur)wapen een schot te lossen en/of een projectielop/tegen de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, althans (telkens)woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim nu in het onderliggende strafdossier een chatbericht is opgenomen waarin de gebruiker van de inbeslaggenomen telefoon een afbeelding van een op naam gesteld formulier stuurt aan ene “[naam 1]”. Deze [naam 1] betreft, aldus de raadsvrouw, een advocaat, te weten mr. [naam 1]. Nu hiermee een geheimhoudersgesprek in het strafdossier is opgenomen, is sprake van een schending van de voorschriften van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in samenhang met artikel 218 Sv, aldus de raadsvrouw. Dit is een schending van het recht op en eerlijke behandeling van de zaak van verdachte.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie houdt kort gezegd in dat zij ontvankelijk is in de strafvervolging. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat niet-ontvankelijkheid een uiterste sanctie is bij het doelbewust overtreden van regels, hetgeen hier niet aan de orde is. Het omstreden proces-verbaal is niet gebruikt voor het bewijs. De officier van justitie vordert te volstaan met het vaststellen dat sprake is van een vormverzuim.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast op grond van het dossier dat de telefoon met toestemming van de officier van justitie in beslag is genomen op grond van artikel 94 Sv en dat nadien aan de telefoon onderzoek is verricht. Niet bekend was wie de gebruiker van de telefoon was. Verdachte is daarover blijven zwijgen. De inhoud van de telefoon is door het team digitaal veilig gesteld en is onderzocht op relevante activiteit op of rond 12 maart 2022. Van deze zoekslag is een proces-verbaal opgemaakt. Een situatie als bedoeld in artikel 126aaSv is niet aan de orde, nu het niet gaat om gegevens die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden genoemd in de titels IVa tot en met Vc Sv, dan wel door de toepassing van artikel 126ff Sv. Van een inbreuk op dat artikel – zoals de raadsvrouw stelt - is dan ook geen sprake.
De rechtbank ziet zich wel voor de vraag gesteld of er onrechtmatig is gehandeld bij onderhavige inbeslagname en het daarop volgende onderzoek. Dergelijk onderzoek kan onrechtmatig zijn als het zo verstrekkend is dat daardoor een min of meer compleet beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker. Naar het oordeel van de rechtbank was daarvan in deze beperkte zoekslag geen sprake. Evenmin was vooraf of gaandeweg het onderzoek voorzienbaar dat geheimhoudersinformatie kon worden verkregen.
Op grond van artikel 218 Sv kan een geheimhouder een beroep doen op het feit dat het dossier een stuk bevat dat niet mag worden gebruikt en niet mag worden toegevoegd aan het dossier. De advocaat aan wie de chat was gericht, mr. [naam 1], heeft niet aan de politie of het Openbaar Ministerie gemeld dat het dossier geheimhoudersinformatie bevat, ondanks dat het einddossier, inclusief het betreffende stuk, al sinds medio 2022 gereed is en bij verdachte en de raadsvrouw bekend is De politie heeft uit de inhoud van de desbetreffende chat ook niet hoeven opmaken dat het mogelijk om een geheimhoudersgesprek ging. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze informatie in het dossier geen schending oplevert van artikel 218 Sv, zodat geen sprake is van een vormverzuim.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de geheimhoudersinformatie geen rol heeft gespeeld in de bewijsvoering en daarom dan ook niet tot enig nadeel voor verdachte heeft geleid. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat haar cliënt integraal moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 12 maart 2022, om ongeveer 19.00 uur, in zijn auto op de A1 reed ter hoogte van Deventer. Hij werd ingehaald door een beige Fiat 500 met het opschrift ‘My Wheels’. Op enig moment werd er een blikje uit de Fiat gegooid dat onder zijn auto terecht kwam. [slachtoffer] haalde de Fiat in en maakte de bestuurder duidelijk dat hij boos was, door gebaren naar zijn voorhoofd te maken. Op een gegeven moment zijn beide auto’s op de vluchtstrook aan de kant van de snelweg gaan staan. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij uitstapte, naar de Fiat liep en de deur aan de bestuurderszijde opentrok. Hij hoorde dat de bestuurder zei:
“Ik schiet, ik schiet”.[slachtoffer] hoorde een harde knal. Hij voelde meteen een harde inslag aan de linkerzijde van zijn borst. [slachtoffer] voelde onder zijn T-shirt dat er iets langs zijn borstkas liep. Hij zag een klein rond zwart gaatje. Hij voelde dat er bloed uit het gaatje kwam. [slachtoffer] heeft de bestuurder van Fiat beschreven als een jongeman van 20 of 25 jaar met een licht getinte huidskleur. [2]
De vriendin van [slachtoffer], [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), die samen met haar kinderen bij [slachtoffer] in de auto zat, heeft verklaard dat de bijrijdster van de Fiat een blikje uit het raam gooide en dat [slachtoffer] daarna uit de auto stapte en naar de Fiat toeliep. Toen [slachtoffer] terugkwam zei [slachtoffer] tegen [getuige 1]:
“ De jongen heeft gezegd: ik schiet je neer” en ”ik ben geraakt” en “geschoten”.[getuige 1] zag op de linkerborst van [slachtoffer] een ronde plek alsof er een gat in zat, waarbij het leek of zijn huid doorboord was. [3]
In de letselrapportage beschrijft de arts de wond van [slachtoffer] als een niet penetrerende – op een inschot lijkend – gat van 0,8 centimeter in de borst ter plaatse van het hart met daarom heen een circa twee centimeter rode ontstekingsreactie en circa vijf centimeter bloeduitstorting. De arts schat de duur van de genezing in op een maand. [4]
[getuige 2] (hierna: [getuige 2]) heeft verklaard dat hij op de A1 ter hoogte van Deventer een donkere auto met alarmlichten aan op de vluchtstrook zag staan en dat naast deze auto een klein lichtkleurig autootje, een Fiat 500, stond met de opdruk ‘My Wheels’. [getuige 2] zag een man vanaf de Fiat lopen naar de andere auto. [5]
De politie heeft de gegevens van de verhuur van de Fiat bij verhuurbedrijf ‘My Wheels’ opgevraagd. Uit die gegevens blijkt dat verdachte op 12 maart 2022 een Fiat 500 met kenteken [kenteken] heeft gehuurd in Rotterdam. De auto is vervolgens naar Enschede gereden over de A1. [6]
Vervolgens heeft de politie verdachte aangehouden in Enschede op 12 maart 2022 om 19:30 uur, rijdend in een Fiat 500 met kenteken [kenteken]. [7] Bij verdachte zijn schiethanden afgenomen. [8] Uit het onderzoek van het NFI komt naar voren dat het scenario dat op de bemonsteringen van verdachte schotresten aanwezig zijn zeer veel waarschijnlijker is dan dat er geen schotresten aanwezig zijn. [9]
Beoordeling
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] de dreigende woorden heeft toegevoegd en vervolgens op [slachtoffer] heeft geschoten met een vuurwapen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van de bedreiging en de context waarin de bedreiging aan [slachtoffer] werd gedaan, van dien aard, dat bij hem de redelijke vrees is ontstaan dat hij werkelijk zou worden neergeschoten. De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Door het daadwerkelijk schieten en het daardoor veroorzaken van pijn en letsel acht de rechtbank ook de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het onderliggende strafdossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan. Het ten laste gelegde medeplegen wordt dan ook niet bewezen verklaard.
De bewezenverklaarde feiten bestaan uit één feitencomplex dat zich binnen dezelfde tijd afspeelt en in continue aanwezigheid van aangever en de verdachte plaatsvindt, waarbij de feiten zodanig met elkaar zijn verweven en zozeer in elkaar opgaan dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De strekking van de betreffende strafbepalingen loopt ook niet zodanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte één verwijt zou kunnen worden gemaakt. De rechtbank constateert daarom dat sprake is van eendaadse samenloop.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1hij op 12 maart 2022 in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een wapen een projectiel tegen de borst te schieten;
2hij op 12 maart 2022 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door –vanuit een stilstaande auto - een vuurwapen ter hand te nemen en tegen die [slachtoffer] –die naast de auto stond- te zeggen “ik schiet, ik schiet” en vervolgens met een vuurwapen een schot te lossen en een projectiel tegen de borst, van die [slachtoffer] te schieten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf:
mishandeling
en
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd in het advies van de reclassering van
17 januari 2024.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen, aan verdachte een geldboete dan wel een voorwaardelijke taakstraf dient te worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van bedreiging en mishandeling door, zonder aanleiding en volledig onverwacht, met een vuurwapen op [slachtoffer] te schieten en hem te raken op de borst. Daarmee heeft verdachte niet alleen bij [slachtoffer] gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, maar ook bij zijn partner en haar kinderen. Incidenten als het onderhavige schokken de rechtsorde en brengen angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Dat de situatie voor [slachtoffer] angstaanjagend geweest moet zijn, blijkt uit de onderbouwing van zijn vordering en uit hetgeen door mr. Drost naar voren is gebracht ter terechtzitting. [slachtoffer] heeft zich pas later gerealiseerd dat het heel anders had kunnen aflopen en dat hij wel dood geweest had kunnen zijn. Het gebruik van vuurwapens werkt, ook als geen dodelijk of ernstig lichamelijk letsel wordt toegebracht, ontwrichtend in de maatschappij. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 15 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder blijkt uit het strafblad dat verdachte door de politierechter van de rechtbank Rotterdam is veroordeeld op 31 oktober 2023, waardoor artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 17 januari 2024, waarin de reclassering verdachte beschrijft als een 27-jarige man die vanaf zijn dertiende levensjaar diverse veroordelingen op zijn naam heeft staan. Verdachte is aan het zoeken naar dagbesteding via een traject van de gemeente en zoekt huisvesting voor zichzelf en zijn zwangere vriendin. De reclassering ziet een meerwaarde in een reclasseringstoezicht, zodat verdachte meer inzicht zal ontwikkelen in zijn beslisvaardigheden. Verdachte zal dan in toekomstige situaties anders handelen en daarmee de kans op delictgedrag verlagen. Omdat verdachte beperkte openheid geeft, gecombineerd met de ernst van de feiten acht de reclassering interventies noodzakelijk. Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven geen toegevoegde waarde te zien in reclasseringsbemoeienis. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een brief van de Stichting ‘De nieuwe kans’ (hierna: DNK) van 14 augustus 2023, gericht aan mevrouw [naam 1], waarin [naam 2], trajectbegeleider van DNK, rapporteert over verdachte. Zij schrijft dat verdachte op 10 januari 2024 is aangemeld voor het volgen van een traject bij DNK met diverse lessen en trainingen en zal worden begeleid richting werk of school. Dit traject moet nog starten.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat het geweld is gepleegd in een gevaarlijke situatie in het verkeer, op de vluchtstrook op de snelweg, waar de vrouw en kinderen van het slachtoffer getuige zijn geweest van de schokkende gebeurtenis. De rechtbank neemt tevens in strafverzwarende zin mee dat verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, ook niet ter terechtzitting. Omdat verdachte heeft aangegeven geen meerwaarde te zien in hulp of begeleiding van de reclassering acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet passend.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 2.803,00 (achtentwintighonderddrie euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- beschadigde trui € 100,00
- beschadigd T-shirt € 40,00;
- beschadigde jas € 160,00;
- reiskosten naar huisarts en Mediant € 3,00.
Ter vergoeding van overig nadeel, te weten immateriële schade, wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de opgevoerde materiële schade niet onderbouwd is. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij bij de psycholoog heeft aangegeven dat hij geen hulpvraag heeft. Ook blijkt niet uit de onderbouwing van de vordering dat benadeelde nog steeds klachten heeft. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn betwist en onvoldoende onderbouwd. Bij de vordering bevinden zich geen aankoopbonnen of andere informatie waaruit de waarde van de kledingstukken kan worden afgeleid. Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De exacte omvang staat echter niet vast. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank stelt de omvang van de materiële schade vast op
€ 150,00. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen.
Met betrekking tot het geleden nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat overweegt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengen in dit geval mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Verdachte heeft op de benadeelde geschoten en heeft daarmee de gezondheid en veiligheid van de benadeelde ernstig in gevaar gebracht. De benadeelde stelt dat hij heeft gevreesd voor zijn leven en dat hij beseft dat hij geluk heeft gehad. Verder heeft hij mentale klachten, is hij snel boos en prikkelbaar, heeft hij last van flashbacks en slaapt hij slecht. Dit zorgt ervoor dat de gevorderde immateriële schade toewijsbaar is. Gelet op alle omstandigheden en op vorderingen die zijn toegekend in soortgelijke zaken, acht de rechtbank vergoeding van het gevraagde bedrag van € 2.500,00 billijk. De gevorderde schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.650,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Ten slotte heeft de benadeelde partij proceskosten gevorderd. De kosten voor rechtsbijstand zijn weliswaar niet aan te merken als rechtstreekse schade geleden door het bewezen verklaarde feit in de zin van artikel 51f, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering, maar komen met toepassing van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank hanteert hierbij dezelfde maatstaf als die van toepassing is in civiele procedures. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 408,00 (zijnde 2 punten als vermeld in het liquidatietarief kantonzaken per 1 februari 2024, 1 punt voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting). De rechtbank zal de gevorderde proceskosten eveneens toewijzen.
8.5
.5 De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen tot een bedrag van
€ 2.650,00, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 55 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf:
mishandeling
en
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 2.650,00(bestaande uit € 150,00 materiële schade en € 2.500,00 overig nadeel, te weten immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 2.650,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022)
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de
kosten van het gedingdoor de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 408,00, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.650,00 (zegge: zesentwintighonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 26 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. M.W. Eshuis en mr. M. ter Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022109655. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 12 maart 2022, pagina 4 en 5.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 12 maart 2022, pagina 10 en 13.
4.Een geschrift zijnde een letselrapportage Forensische geneeskunde GGD Twente van 16 maart 2022.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 13 maart 2022, pagina 17.
6.Proces verbaal van bevindingen, verstrekking gegevens 126nd, pagina 24.
7.Proces verbaal van aanhouding van 12 maart 2022,
8.Proces verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 12 maart 2022, pagina 61 en 62.
9.Een geschrift zijnde een rapportage, schotrestenonderzoek naar aanleiding van een mogelijk schietincident in Deventer op 12 maart 2022 van het Nederlands Forensisch Instituut, van 2 februari 2023.