ECLI:NL:RBOVE:2024:6425

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
08.200524.24 en 08.208887.22 (vnvv) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging van politieagenten met de dood

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 40-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van politieagenten. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 juni 2024, waarbij de verdachte, tijdens zijn vervoer naar het politiebureau, dreigende woorden heeft geuit richting de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot diefstal van een scooter en een andere bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de bedreigende woorden van de verdachte voldoende waren om bij de politieagenten vrees te wekken, wat leidde tot de bewezenverklaring van het tweede feit. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de bedreiging en de achtergrond van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Ondanks de vordering van de officier van justitie voor een ISD-maatregel, heeft de rechtbank besloten om de verdachte een laatste kans te geven en hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.200524.24 en 08.208887.22 (vnvv) (P)
Datum vonnis: 3 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Nijhof, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander (medeverdachte [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: poging tot diefstal van een scooter,
en dat hij zich alleen schuldig heeft gemaakt aan:
feit 2: een bedreiging met de dood van politiepersoneel, en
feit 3: een poging tot bedreiging van [slachtoffer 1] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een scooter ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te Deventer of te Apeldoorn, althans in Nederland, het politiepersoneel te Apeldoorn heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland, dreigend de woorden toe te voegen "ik loop met een bom het politiebureau in en blaas mijzelf en de politie op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te Deventer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland, dreigend de woorden heeft toegevoegd "ik steek die kankerzwarte dood, ik blaas hem op, ik hang een handgranaat aan de deur en ik maak die kanker Turk met zijn kanker baard dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bij de poging tot diefstal van de scooter niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Ook is niet komen vast te staan dat verdachte zelf en alleen als pleger van de poging tot diefstal van de scooter kan worden aangemerkt.
Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot diefstal van een scooter.
Ten aanzien van feit 2:
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal van aanhouding gerelateerd dat zij verdachte, tijdens zijn vervoer van Deventer naar het politiebureau in Apeldoorn, in het dienstvoertuig hebben horen zeggen: “Ik loop met een bom het politiebureau in en blaas mijzelf en de politie op”.
Op de terechtzitting van 19 november 2024 heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment emotioneel was en dat hij daarom toen dingen heeft gezegd die hij niet had moeten zeggen.
Gelet op deze verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat voor wat betreft de onder feit 2 ten laste gelegde bedreigende woorden sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom ten aanzien van dit feit volstaan met een opsomming in de bijlage van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring daarvan hebben geleid.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de door verdachte geuite woorden niet geëigend waren om vrees op te wekken. Naar het oordeel van de rechtbank is de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de bedreigde politieagenten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Niet vereist is dat bij hen daadwerkelijk de vrees is ontstaan.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3:
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 19 juni 2024 in Nederland, het politiepersoneel te Apeldoorn heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland, dreigend de woorden toe te voegen "ik loop met een bom het politiebureau in en blaas mijzelf en de politie op".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet opportuun is om de ISD-maatregel op te leggen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte in de tijd dat hij vast zit de gelegenheid heeft gehad om zijn leven te overdenken en dat hij zijn leven nu een goede wending wil geven. Hij is bereid om alle hulp en begeleiding te aanvaarden. Er is daarom een reëel alternatief voorhanden en gelet hierop wordt niet voldaan aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Oplegging van de ISD-maatregel zou de positieve wending die verdachte aan zijn leven wil geven doorkruisen en hulpverlening in het kader van bijzondere voorwaarden is daarom een passender straf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft politieagenten met de dood bedreigd. Verdachte heeft daarbij geen enkel oog gehad voor het feit dat politieagenten gewone mensen zijn die hun werk doen en zich inzetten voor een veiligere samenleving en dat een dergelijke bedreiging ook impact op hen heeft. De rechtbank rekent verdachte zijn gedrag aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte zeer veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van zowel vermogens- als geweldsdelicten en dat hem bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2017 een ISD-maatregel is opgelegd.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het op 23 oktober 2024 door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij GGZ Tactus Zwolle, uitgebrachte reclasseringsadvies. In het reclasseringsrapport wordt onder meer het volgende geschreven.
Verdachte staat geregistreerd als zeer actieve veelpleger. Het ontbreekt hem aan huisvesting en dagbesteding. Ondanks de vele hulpverleningstrajecten die hij aangeboden heeft gekregen heeft dit niet geleid tot het verkrijgen van meer stabiliteit. Meerdere interventies in zowel een vrijwillig als gedwongen kader hebben niet geleid tot gedragsverandering vanwege een zeer beperkte ontvankelijkheid. Er zijn geen beschermende factoren. Het risico op recidive en het risico op het onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Vanwege het ontbreken van hulp-/begeleidingsvragen en het verloop van alle eerdere reclasseringstrajecten is de reclassering van mening dat enkel een ISD-maatregel de mogelijkheid biedt passende interventies in te zetten en daarom wordt deze maatregel door de reclassering geadviseerd.
Hoewel aan de in artikel 38m Sr gestelde voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van deze maatregel gelet op alle concrete omstandigheden van het geval op dit moment niet passend en geboden is.
Verdachte is van het feit waarvoor hij is aangehouden vrijgesproken en het bewezen verklaarde feit past niet in de stelselmatigheid in het delictpatroon. Dit maakt dat de rechtbank verdachte nog een laatste kans wil geven om te laten zien dat hij in staat is zijn leven te beteren en te stoppen met het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Nu verdachte de duur van deze gevangenisstraf al heeft uitgezeten is de voorlopige hechtenis reeds bij beslissing van 19 november 2024 opgeheven.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 28 november 2022 met parketnummer 08-208887-22, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, zal worden afgewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ten aanzien van de vordering ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Gelet op de lange duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in de zaak met parketnummer 08.200524.24 acht de rechtbank toewijzing van de vordering niet opportuun.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. R. Hamers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023281122. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 2:
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte van 19 juni 2024, pagina's 32 en 33, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
2. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.