ECLI:NL:RBOVE:2024:6422

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
08.089986.24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de aanranding van meerdere vrouwen in een discotheek

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man, die beschuldigd werd van de aanranding van vijf vrouwen in een discotheek. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 18 november 2024, waar de officier van justitie zijn vordering heeft gepresenteerd en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I. Djordjevic, zijn verdediging heeft gevoerd. De tenlastelegging omvatte het maken van ongewenste aanrakingen bij de slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en enkele onbekend gebleven vrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, zoals omschreven in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de camerabeelden als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de handelingen van de verdachte als ontuchtige handelingen kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten, en een taakstraf van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 2] voor materiële en immateriële schade, en zijn de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/089986-24 (P)
Datum vonnis: 2 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] (Koeweit),
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Djordjevic, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en enkele onbekend gebleven vrouwen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 10 december 2023 te Raalte, althans
in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer voor de politie onbekend gebleven vrouwen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, door meermalen, althans eenmaal (telkens) onverhoeds
- met zijn hand een vegende beweging te maken tussen de billen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans de billen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te betasten en/of

– met zijn hand over de billen van een onbekend gebleven vrouw (zwart haar, witte riem p. 75) te vegen/strelen, althans de billen van een onbekend gebleven vrouw (zwart haar, witte riem p. 75) te betasten en/of

- de billen van een onbekend gebleven vrouw (rood/bruin haar, spijkerbroek p. 61)

te betasten en/of aan te raken en/of

- zijn hand tussen de billen van een onbekend gebleven vrouw (blond haar, luipaardprint top p. 92) te leggen, althans de billen van een onbekend gebleven vrouw (blond haar, luipaardprint top p. 92) te betasten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat de betreft de bewezenverklaring van de tenlastelegging onder het eerste gedachtestreepje gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van de onbekend gebleven vrouwen heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van ontuchtige handelingen, nu in het dossier geen verklaringen zijn opgenomen van genoemde vrouwen waaruit blijkt dat zij gedwongen zijn een onverhoedse, seksueel getinte handeling te dulden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte heeft bekend dat hij de feitelijke handelingen die worden genoemd in de tenlastelegging, heeft gepleegd en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit ten aanzien van die feitelijkheden - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 november 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pagina 16 en 17;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pagina 22 en 23;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 75 en 76;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 61 en 62;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 92 en 93.
Ontuchtige handelingen?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de feitelijke handelingen die verdachte heeft gepleegd ten aanzien van de onbekende vrouwen die worden genoemd onder de gedachtestreepjes 2, 3 en 4 kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedragingen en de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezen verklaarde feitelijke handelingen, te weten het strelen langs de billen, het betasten van de billen en het leggen van een hand tussen de billen, gedragingen van seksuele aard en kunnen deze geenszins als neutraal worden beschouwd. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van verdachte in strijd is met de sociaal-ethische norm. Maatschappelijk gezien wordt niet aanvaard dat iemand ongevraagd, onverhoeds en op een openbare plek dergelijke gedragingen pleegt. Dat de onbekend gebleven vrouwen nadien niet hebben verklaard dat het aanraken op de billen door verdachte voor hen ongewenst was, doet daar niet aan af. Overigens blijkt uit de camerabeelden dat deze onbekend gebleven vrouwen reageren nadat verdachte hen aanraakt en omkijken. De rechtbank acht het scenario dat de raadsvrouw heeft geschetst ten aanzien van deze drie vrouwen dat zij wellicht toevallig zouden zijn aangeraakt, omdat het erg druk was in de discotheek, onwaarschijnlijk. Op de camerabeelden is in elk van de gevallen te zien dat verdachte niet tegen de vrouwen aanstond en dat er telkens voldoende ruimte bestond om de dames te passeren zonder deze aan te raken. De rechtbank stelt vast dat de handelingen van verdachte als ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr zijn aan te merken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 10 december 2023 te Raalte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en meer voor de politie onbekend gebleven vrouwen, door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door telkens onverhoeds
- met zijn hand een vegende beweging te maken tussen de billen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
– met zijn hand over de billen van een onbekend gebleven vrouw (zwart haar, witte riem p. 75) te strelen, (zwart haar, witte riem p. 75) en
- de billen van een onbekend gebleven vrouw (rood/bruin haar, spijkerbroek p. 61) te betasten en
- zijn hand tussen de billen van een onbekend gebleven vrouw (blond haar, luipaardprint top p. 92) te leggen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd, een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 100 uren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier weken, met een proeftijd voor de duur van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte een taakstraf op te leggen voor een maximale duur van 100 uren. De raadsvrouw ziet geen aanleiding tot de oplegging van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf en heeft daarbij gewezen op de strafmodaliteiten opgelegd in zaken met soortgelijke feiten.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft in een discotheek [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op en tussen de billen gestreeld en bij drie andere onbekend gebleven vrouwen de billen betast dan wel gestreeld. Uit de onderbouwing van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt de negatieve impact die het handelen van verdachte op hen heeft gehad.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele aandrang en zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor zijn slachtoffers. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 20 juni 2024 waarin de reclassering beschrijft dat verdachte heeft verklaard zwaar onder invloed te zijn geweest van alcohol en zich daardoor niet bewust is geweest van zijn handelen. Verdachte komt uit Koeweit en heeft sinds kort een verblijfsvergunning. Hij heeft nauwelijks scholing gehad en heeft een laag inkomen. Hij lijkt moeite te hebben met het zich aanpassen aan onze maatschappij. Sinds hij bij de politie de camerabeelden heeft gezien, schaamt hij zich enorm. De reclassering schat het risico op herhaling in op gemiddeld en adviseert tot de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. Verdachte heeft deze gevangenisstraf reeds uitgezeten als voorlopige hechtenis. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een forse taakstraf van 150 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, passend en geboden is. De rechtbank zal daarvan een gedeelte van 50 uren voorwaardelijk opleggen om verdachte te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd de beide broeken, vermeld op de beslaglijst met nummers 1 en 2, te onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat beide op de beslaglijst vermelde goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het feit is begaan.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen bestaande uit immateriële schade. Zij heeft in haar vordering geen bedrag genoemd.
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.074,74 ( duizendvierenzeventig euro en vierenzeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- broek € 25,99;
- contributie sportschool € 48,74;
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de vordering niet is onderbouwd. De vordering van [slachtoffer 2] kan integraal worden toegewezen, aldus de officier van justitie.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de kosten van de broek. De raadsvrouw heeft bepleit de vordering wat betreft de kosten van de sportschool niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet blijkt waarom deze kosten worden gevorderd. De raadsvrouw heeft, gelet op bedragen toegekend in soortgelijke zaken, verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De door [slachtoffer 1] opgevoerde schade is echter onvoldoende komen vast te staan daar [slachtoffer 1] geen bedrag heeft ingevuld op haar schadeformulier. De rechtbank zal [slachtoffer 1] om die reden niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot haar vordering, zodat de benadeelde partij haar vordering slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadepost betreffende de kosten van de broek is niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 25,99. Ten aanzien van de opgevoerde schadepost van de kosten van de sportschool zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schadepost onvoldoende is onderbouwd.
[slachtoffer 2] heeft gesteld dat zij door het incident psychisch letsel dan wel emotionele schade heeft opgelopen en daardoor is aangetast in de persoon ‘op andere wijze’ ingevolge artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 sub b BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank begrijpt dat [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte aangeslagen is en zich onveilig en angstig voelt. De rechtbank is echter van oordeel dat met het verder niet onderbouwd benoemen van deze gevoelens, hoe vervelend deze gevoelens ook zijn, geen geestelijk letsel is aangetoond. Verder is de aantasting in de persoon op andere wijze niet met concrete gegevens onderbouwd. De vraag die resteert is dan ook of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat daarbij niet alleen gekeken moet worden naar de ernst van het feit dat is begaan, er moeten ook op ernstige wijze en in forse mate persoonsbelangen zijn geschonden. Dat betekent dat ook bij naar hun aard ernstige normschendingen (daar kan een aanranding in beginsel zeker onder vallen) in ogenschouw moet worden genomen wat daarvan in het concrete geval de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn geweest. Die gevolgen kunnen van persoon tot persoon verschillen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending wel met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank zal, gelet op bedragen toegekend in soortgelijke zaken, het bedrag aan immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 150,00.
De rechtbank zal de gevorderde schade toewijzen tot een bedrag van € 175,99, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met drie dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36b en 36c.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
50 (vijftig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
toetot een bedrag van
€ 175,99 (bestaande uit € 25,99 materiële schade en € 150,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 175,99(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 175,99, (zegge: honderdvijfenzeventig euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van drie dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Broek (PL0600-2023568147-G3111411));
- 1 STK Broek, zwart (PL0600-2023568147-G3111381).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024.
Buiten staat
Mr. D.E. Schaap is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023568147. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.