ECLI:NL:RBOVE:2024:6394

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
ak_24_2910
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking van persoonsgegevens in het kader van de Wet open overheid

In deze zaak heeft verzoekster, een varkenshouder, verzocht om haar persoonsgegevens niet openbaar te maken, omdat deze herleidbaar zijn naar haar woonadres. Verzoekster vreest voor acties van dierenactivisten, die in het verleden hebben geleid tot schade aan veehouders en hun bedrijven. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die aantonen dat openbaarmaking van de documenten daadwerkelijk zou leiden tot vergaande of buitensporige acties van dierenactivisten. De voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om het bestreden besluit van de minister te schorsen. De minister had eerder besloten om documenten gedeeltelijk openbaar te maken op basis van een verzoek van de Stichting Animal Rights, die zich richt op milieu-informatie. De voorzieningenrechter benadrukt dat de Wet open overheid (Woo) uitgaat van openbaarheid, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om informatie geheim te houden. In dit geval was de vrees van verzoekster voor sabotage en schade aan haar bedrijf niet voldoende om de openbaarmaking te blokkeren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de documenten op de door de minister voorgestelde wijze openbaar mogen worden gemaakt. Verzoekster krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2910

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

Verzoekster, verzoekster

en
de minister van Landbouw, Natuur, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de minister.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Animal Rights, in Den Haag, de stichting.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2024 (het bestreden beluit) heeft de minister naar aanleiding van een op de Wet open overheid (hierna: Woo) gebaseerd verzoek van de stichting besloten om documenten gedeeltelijk openbaar te maken. De minister heeft er daarbij voor gekozen om een besluit te nemen met uitgestelde openbaarmaking.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingestuurd en verzocht om op een aantal documenten de beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
Bij brief van 10 oktober 2024 heeft verzoekster een nadere motivatie aan de voorzieningenrechter toegezonden.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 november 2024 op zitting behandeld.
Verzoekster heeft zich doen vertegenwoordigen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van der Waal.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Bij brief van 10 augustus 2023 heeft de stichting bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (verder: NVWA) een informatieverzoek ingediend. Dit verzoek heeft betrekking op het destructiebedrijf Rendac Son BV en betreft de periode 30 oktober 2020 tot 1 augustus 2023. Rendac haalt in opdracht van de overheid kadavers en dierlijk (rest-)materiaal op voor verwerking, vernietiging en/of herbestemming. De stichting heeft de NVWA gevraagd om afschriften van de volgende documenten (inclusief, indien van toepassing bijbehorend beeldmateriaal) te verstrekken:
  • meldingen (meldingen welzijn/verwaarlozing landbouwhuisdieren en meldingen aanbieden niet dode dieren);
  • meldingen van derden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over levende dieren tussen de kadavers;
  • rapporten van bevindingen (rapport meldingen dierlijke bijproducten, rapport meldingen levende kadavers);
  • processen-verbaal aangaande het "niet conform regelgeving doden van dieren en hierdoor niet dode dieren aanbieden aan Rendac";
  • afschriften van waarschuwingen, (voornemens tot het opleggen van) boetes, boeterapporten, terugmeldingen, herinspecties en documenten over verscherpt toezicht, alsmede daaromtrent ingediende zienswijzen en bezwaarschriften
Volgens de stichting gaat het verzoek over milieu-informatie en daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 18 mei 2022, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RVS:2022:1432.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven onder de rubriek Procesverloop.
2.2.
Verzoekster heeft een varkensbedrijf. Verzoekster heeft een beroep gedaan op de uitzonderingsregeling voor niet-openbaarmaking volgens artikel 5.1. tweede lid, sub h van de Woo. Gezien de acties van dierenactivisten in het verleden (bijvoorbeeld stalbezetting te Boxtel) is verzoekster bevreesd voor haar veiligheid en die van haar familie. Indien de minister wel kan overgaan tot openbaarmaking van de voormelde gegevens dan verzoekt verzoekster de minister op te dragen dit alleen geanonimiseerd te doen zodat het bedrijf van de maatschap niet kan worden herleid uit de stukken.
2.3.
De minister stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak, dat een enkele, algemene, veronderstelling wat dierenactivisten zouden kunnen doen indien de (naar verzoekster) herleidbare gegevens openbaar worden gemaakt, niet voldoende aantoont dat de veiligheid van personen (en bedrijven) in het geding is of dat sabotage wordt voorkomen. Verzoekster heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat bij openbaar making van het document er daadwerkelijk vergaande of buitensporige acties van (dierenrechten)activisten zouden volgen. De uitzonderingsgrond van artikel 5.1. tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo dient immers restrictief te worden toegepast. De enkele vrees voor sabotage van de onderneming van verzoekster of het belang van natuurlijke personen achter het bedrijf is niet voldoende om de documenten integraal te weigeren. Hetzelfde geldt ook voor het anonimiseren van herleidbare gegevens, zoals bedrijfsnamen. Verweerder betwist niet dat verzoekster een waarschuwing heeft gekregen. De openbaar te maken documenten vallen echter wel onder de reikwijdte van het verzoek en is de minister, op grond van de Woo, verplicht deze informatie openbaar te maken.
Overwegingen
5. In het bestreden besluit heeft de minister besloten dat de door de stichting gevraagde documenten binnen twee weken deels openbaar worden gemaakt, tenzij daartegen bezwaar wordt gemaakt en om een voorlopige voorziening wordt gevraagd. Alleen in dat geval zal de minister wachten met openbaar maken van de documenten tot op het verzoek om een voorlopig voorziening is beslist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarom sprake is van onverwijlde spoed.
Bij de beoordeling van het beroep heeft de voorzieningenrechter kennis genomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken.
6. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het uitgangspunt van de Woo ‘openbaar, tenzij’ is. Een bestuursorgaan maakt bij de toepassing van de relatieve weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo een inhoudelijke afweging tussen het vooropgestelde algemene belang van openbaarheid en de belangen die worden beschermd door de weigeringsgronden. De weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd.
6.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:489) geoordeeld dat het openbaar maken van informatie over de wijze waarop een toezichthouder toezicht houdt op bedrijven het publieke belang dient van een goede en democratische bestuursvoering.
Openbaarmaking van deze informatie draagt bij aan het maatschappelijk debat en vergroot de transparantie van het toezicht door de NVWA. Dit sluit aan bij een ontwikkeling in wet- en regelgeving en in de bestuurspraktijk van toezichthouders om in toenemende mate actief toezichtinformatie over ondernemingen openbaar te maken. Ook overweegt de Afdeling in deze uitspraak dat onderwerpen als voedselveiligheid en dierenwelzijn in de maatschappelijke belangstelling staan en het verstrekken van bij de overheid aanwezige informatie over welke onderneming welke bedrijfsactiviteiten op welke wijze in deze bedrijfssector uitoefent een bijdrage levert aan het voeren van het maatschappelijke debat hierover en het vergroten van de transparantie van het toezicht hierop door de NVWA.
6.3.
Gelet op deze rechtspraak en het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om openbaarmaking van de gevraagde informatie op grond van deze weigeringsgrond achterwege te laten.
Bij het inroepen van de uitzonderingsgrond ex artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo moet verzoekster aannemelijk maken dat openbaarmaking van de desbetreffende informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage. Daarvoor moeten ook concrete aanknopingspunten bestaan.
De voorzieningenrechter wijst op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023 en de uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:20121:153). De enkele, algemene, veronderstelling van verzoekster wat dierenrechtenactivisten zouden kunnen doen indien de (naar verzoekster) herleidbare gegevens openbaar worden gemaakt, is daarvoor onvoldoende.
Ver\zoekster heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat bij openbaar making van het document er daadwerkelijk vergaande of buitensporige acties van (dierenrechten)activisten zullen volgen. Ook overigens is daarvan niet gebleken.
Op grond van al het voorgaande kan verzoekster geen geslaagd beroep doen op de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek wordt afgewezen. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt en de documenten op de door de minister besloten wijze openbaar mogen worden gemaakt. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.