ECLI:NL:RBOVE:2024:6392

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
ak_24_2894
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake gedeeltelijke openbaarmaking van documenten met betrekking tot meldingen van levende dieren en kadavers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een melkveebedrijf runt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarin werd besloten om documenten gedeeltelijk openbaar te maken. Verzoekster vreesde dat openbaarmaking van haar persoonsgegevens zou leiden tot schade door dierenactivisten, die in het verleden al schade aan haar bedrijf hebben berokkend. De minister heeft echter gesteld dat de vrees van verzoekster niet voldoende onderbouwd is en dat de openbaarmaking van de documenten bijdraagt aan de transparantie van het toezicht door de NVWA. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster en de minister afgewogen en geconcludeerd dat de minister terecht heeft besloten om de documenten openbaar te maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, wat betekent dat verzoekster geen gelijk heeft gekregen en de documenten op de door de minister voorgestelde wijze openbaar mogen worden gemaakt. Verzoekster krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2894

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

Verzoekster, verzoekster

en
de minister van Landbouw, Natuur, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,de minister
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Animal Rights, in Den Haag, de stichting.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2024 (het bestreden beluit) heeft de minister naar aanleiding van een op de Wet open overheid (hierna: Woo) gebaseerd verzoek van de stichting besloten om documenten gedeeltelijk openbaar te maken. De minister heeft er daarbij voor gekozen om een besluit te nemen met uitgestelde openbaarmaking.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 november 2024 heeft de stichting gemeld dat hij de zitting niet zal bijwonen en dat hij zich aansluit bij het verweer van de minister.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 november 2024 op zitting behandeld.
Verzoekster en de stichting zijn na voorafgaand bericht niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Bij brief van 10 augustus 2023 heeft de stichting bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een informatieverzoek ingediend. Dit verzoek heeft betrekking op het destructiebedrijf Rendac Son BV en betreft de periode 30 oktober 2020 tot 1 augustus 2023. Rendac haalt in opdracht van de overheid kadavers en dierlijk (rest-)materiaal op voor verwerking, vernietiging en/of herbestemming. De stichting heeft de NVWA gevraagd om afschriften van de volgende documenten (inclusief, indien van toepassing bijbehorend beeldmateriaal) te verstrekken:
  • meldingen (meldingen welzijn/verwaarlozing landbouwhuisdieren en meldingen aanbieden niet dode dieren);
  • meldingen van derden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over levende dieren tussen de kadavers;
  • rapporten van bevindingen (rapport meldingen dierlijke bijproducten, rapport meldingen levende kadavers);
  • processen-verbaal aangaande het "niet conform regelgeving doden van dieren en hierdoor niet dode dieren aanbieden aan Rendac";
  • afschriften van waarschuwingen, (voornemens tot het opleggen van) boetes, boeterapporten, terugmeldingen, herinspecties en documenten over verscherpt toezicht, alsmede daaromtrent ingediende zienswijzen en bezwaarschriften
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven onder de rubriek Procesverloop.
2. Verzoekster heeft een melkveebedrijf. Verzoekster heeft verzocht haar persoonsgegevens niet openbaar te maken omdat deze zijn te herleiden naar haar adres waar zij ook privé wonen. Het komt voor dat dierenactivisten veebedrijven bezetten en hierbij schade berokkenen aan de dieren en het bedrijf en de confrontatie aangaan met de veehouders of hun familie. Dit zou bij verzoekster ook het geval kunnen zijn. Verzoekster heeft kinderen en kleinkinderen die regelmatig op het erf vertoeven en die verder niet betrokken zijn bij het bedrijf. De gemaakte vergissing heeft al geleid tot een waarschuwing en die heeft zijn effect niet gemist. Verzoekster en de dierenarts zijn zeker geschrokken en willen te allen tijde vermijden dat dit zich herhaalt. Verzoekster wenst zich absoluut te ontdoen van het brandmerk mishandelaars.
3. De minister stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak dat een enkele, algemene, veronderstelling wat dierenactivisten zouden kunnen doen indien de (naar verzoekster) herleidbare gegevens openbaar worden gemaakt, niet voldoende aantoont dat de veiligheid van personen(en bedrijven) in het geding is of dat sabotage wordt voorkomen. Verzoekster heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat bij openbaar making van het document er daadwerkelijk vergaande of buitensporige acties van (dierenrechten)activisten zouden volgen. De uitzonderingsgrond van artikel 5.1. tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo dient immers restrictief te worden toegepast. De enkele vrees voor sabotage van de onderneming van verzoekster of het belang van natuurlijke personen achter het bedrijf is niet voldoende om de documenten integraal te weigeren. Hetzelfde geldt ook voor het anonimiseren van herleidbare gegevens, zoals bedrijfsnamen. De minister betwist niet dat verzoekster een waarschuwing heeft gekregen. De openbaar te maken documenten vallen echter wel onder de reikwijdte van het verzoek en is ede minister, op grond van de Woo, verplicht deze informatie openbaar te maken.
Overwegingen
4. In het bestreden besluit heeft de minister besloten dat de door de stichting gevraagde documenten binnen twee weken deels openbaar worden gemaakt, tenzij daartegen bezwaar wordt gemaakt en om een voorlopige voorziening wordt gevraagd. Alleen in dat geval zal de minister wachten met openbaar maken van de documenten tot op het verzoek om een voorlopig voorziening is beslist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarom sprake is van onverwijlde spoed.
Bij de beoordeling van het beroep heeft de voorzieningenrechter kennis genomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken.
5. Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.
6. Het geschil tussen partijen beperkt zicht tot de vraag of de minister terecht geen toepassing heeft gegeven aan deze bepalingen.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het uitgangspunt van de Woo ‘openbaar, tenzij’ is. Een bestuursorgaan maakt bij de toepassing van de relatieve weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo een inhoudelijke afweging tussen het vooropgestelde algemene belang van openbaarheid en de belangen die worden beschermd door de weigeringsgronden. De weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd.
6.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:489) geoordeeld dat het openbaar maken van informatie over de wijze waarop een toezichthouder toezicht houdt op bedrijven het publieke belang dient van een goede en democratische bestuursvoering.
Openbaarmaking van deze informatie draagt bij aan het maatschappelijk debat en vergroot de transparantie van het toezicht door de NVWA. Dit sluit aan bij een ontwikkeling in wet- en regelgeving en in de bestuurspraktijk van toezichthouders om in toenemende mate actief toezichtinformatie over ondernemingen openbaar te maken. Ook overweegt de Afdeling in deze uitspraak dat onderwerpen als voedselveiligheid en dierenwelzijn in de maatschappelijke belangstelling staan en het verstrekken van bij de overheid aanwezige informatie over welke onderneming welke bedrijfsactiviteiten op welke wijze in deze bedrijfssector uitoefent een bijdrage levert aan het voeren van het maatschappelijke debat hierover en het vergroten van de transparantie van het toezicht hierop door de NVWA.
6.3.
Gelet op deze rechtspraak en het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om openbaarmaking van de gevraagde informatie op grond van deze weigeringsgrond achterwege te laten.
Bij het inroepen van de genoemde uitzonderingsgrond moet verzoekster aannemelijk maken dat openbaarmaking van de desbetreffende informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage. Daarvoor moeten ook concrete aanknopingspunten bestaan.
De voorzieningenrechter wijst op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023 en de uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:20121:153). De enkele, algemene, veronderstelling van verzoekster wat dierenrechtenactivisten zouden kunnen doen indien de (naar verzoekster) herleidbare gegevens openbaar worden gemaakt, is daarvoor onvoldoende.
6.4.
Verzoekster heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat bij openbaar making van het document er daadwerkelijk vergaande of buitensporige acties van (dierenrechten)activisten zullen volgen. Ook overigens is daarvan niet gebleken.
6.5.
Op grond van al het voorgaande kan verzoekster naar voorlopig oordeel geen geslaagd beroep doen op de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo.
7. Bij de beoordeling van de vraag of artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e van de Woo van toepassing is, dient een afweging gemaakt te worden tussen enerzijds het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds het algemene belang van openbaarmaking. In casu gaat het om de bedrijfsnaam en bijbehorende adresgegevens. De namen van de betrokken personen zijn geanonimiseerd. De Afdeling in haar uitspraak van 12 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2679) overwogen dat openbaarmaking van bedrijfsnamen niet afhankelijk mag zijn van de omstandigheid of een bedrijf ervoor kiest zijn eigen familienaam daarvoor te gebruiken. Het is een vrije keuze om de familienaam als bedrijfsnaam te gebruiken. Daarnaast is verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 januari 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:141) waarin is opgenomen dat anders een ongerechtvaardigd onderscheid zou worden veroorzaakt met bedrijven die hierover een andere keuze hebben gemaakt en die gelet hierop geen beroep kunnen doen op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hetzelfde heeft volgens deze rechtbank te gelden ten aanzien van het bedrijfsadres die door sommige bedrijven hetzelfde is als een woonadres. Ook dan geldt dar openbaarmaking van het bedrijfsadres niet mag afhangen van of iemand zijn woonadres als bedrijfsadres gebruikt.
8. De voorzieningenrechter sluit zich bij deze rechtspraak aan. Daaruit volgt dat verzoekster evenmin een geslaagd beroep kan doen op artikel 5.1., tweede lid, aanhef en onder e van de Woo.
9. Naar (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter is het bezwaar van verzoekster ongegrond. Er is daarom geen aanleiding het bestreden besluit (deels) te schorsen.

Conclusie en gevolgen

10. Het verzoek wordt afgewezen. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt en de documenten op de door de minister besloten wijze openbaar mogen worden gemaakt. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.