In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 september 2024 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van de schuldenaar, die in de wettelijke schuldsaneringsregeling was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar stelselmatig leugenachtige verklaringen had afgelegd, zowel voorafgaand aan als tijdens de schuldsanering. De schuldenaar had een aanzienlijk deel van zijn totale schuldenlast niet gemeld en had in strijd met de waarheid verklaard over aangiften en de registratie van auto’s op naam van een derde partij, mevrouw [naam 3]. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar zijn inlichtingenplicht ernstig had geschonden, wat leidde tot de conclusie dat de schuldsanering niet langer kon voortduren.
De rechtbank stelde vast dat de schuldenaar ook roerende zaken aan een pandrecht had onttrokken door deze te verkopen zonder de opbrengst te gebruiken voor aflossing van de schuld aan BridgeFund B.V. Dit gedrag werd als strafwaardig beschouwd en zou, indien bekend geweest tijdens de behandeling van het verzoek tot schuldsanering, hebben geleid tot een afwijzing van dat verzoek. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar zijn schuldeisers had benadeeld door geen juridische stappen te ondernemen tegen mevrouw [naam 3] en door zijn ontslag op staande voet door zijn vader niet aan te vechten. De rechtbank concludeerde dat de schuldsanering moest worden beëindigd op grond van meerdere wettelijke gronden, waaronder schending van de inlichtingenplicht en benadeling van schuldeisers. De schuldenaar werd in staat van faillissement verklaard zodra de uitspraak in kracht van gewijsde ging.