ECLI:NL:RBOVE:2024:6383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
C/08/324691 / KG ZA 24-244
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling van woning aan eiser in kort geding met verbod op tenuitvoerlegging vonnis

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben partijen eerder geprocedeerd over de verdeling van een woning waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn. De kern van de procedure is of de vorderingen van eiser, die leiden tot toedeling van de woning aan haar, moeten worden toegewezen en of gedaagde moet worden verboden om het vonnis van 29 mei 2024 ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter oordeelt dat op dit moment niet voldoende aannemelijk is dat eiser in staat is de woning over te nemen, waardoor haar vorderingen in zoverre worden afgewezen. Echter, eiser krijgt een korte termijn om de woning over te nemen aan de hand van een stappenplan dat in het vonnis is opgenomen, waarbij ook medewerking van gedaagde vereist is. Indien gedaagde niet voldoet aan de voorwaarden, zijn er consequenties voor hem. Tevens wordt gedaagde verboden om het eerdere vonnis van 29 mei 2024 voor 16 januari 2025 ten uitvoer te leggen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de woning over te nemen, gezien de onzekere factoren en de bezwaren van gedaagde tegen de taxatie. Eiser heeft tot 15 januari 2025 de tijd om aan te tonen dat zij in staat is de woning over te nemen, waarbij een onafhankelijke taxatie moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de kinderen van partijen belang hebben bij het blijven wonen in de woning, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om eiser een kans te geven om de woning over te nemen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/324691 / KG ZA 24-244
Vonnis in kort geding van 29 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
advocaat: mr. R.J.M.H. Orgel te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. R.W. Hoevers te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12,
  • de aanvullende productie 13 van de zijde van [eiser],
  • de mondelinge behandeling op 28 november 2024, waar partijen zijn verschenen bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Van de zijde van [gedaagde] is daarbij een overzicht met een tijdlijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Samevatting

2.1.
Partijen hebben dit jaar eerder geprocedeerd over de verdeling van de woning, waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn. De kern van deze (vervolg)procedure is of de vorderingen die leiden tot toedeling van de woning aan [eiser], moeten worden toegewezen en of het [gedaagde] moet worden verboden om het vonnis van 29 mei 2024 (geregistreerd onder nummer C/08/311307 / KG ZA 24-56) ten uitvoer te leggen.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment niet voldoende aannemelijk is dat [eiser] in staat is op de woning over te nemen. Dit betekent dat haar vorderingen in zoverre worden afgewezen. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om [eiser] nog een korte termijn te geven om haar in staat te stellen de woning over te nemen aan de hand van het in dit vonnis opgenomen stappenplan (met daaraan gekoppelde voorwaarden). Dit plan vergt op een aantal onderdelen ook actie dan wel medewerking van [gedaagde]. Voldoet hij daar niet aan dan zijn de consequenties voor hem. Uit dit stappenplan volgt verder dat het [gedaagde] wordt verboden om het vonnis van 29 mei 2024 voor 16 januari 2025 ten uitvoer te leggen. De beslissing van de voorzieningenrechter wordt hierna toegelicht.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
Het gevorderde door [eiser] strekt er in de kern toe dat (het aandeel van [gedaagde] in) de woning aan de [adres] (hierna: de woning) aan haar wordt toegedeeld en dat het [gedaagde] wordt verboden om het vonnis van 29 mei 2024 ten uitvoer te leggen.
3.2.
Partijen hebben eerder geprocedeerd over de verdeling van de woning. Dat heeft geleid tot het vonnis van 29 mei 2024. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter (kort gezegd) [gedaagde] met betrekking tot de woning een machtiging als bedoeld in artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verleend (met inachtneming van nadere voorwaarden) en daarmee samenhangende veroordelingen voor [eiser] en bepalingen uitgesproken, met dien verstande dat [eiser] van de voorzieningenrechter nog tot 1 december 2024 de gelegenheid heeft gekregen om de woning over te nemen onder ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
3.3.
In deze procedure is in geschil of [eiser] in staat is om de woning over te nemen. [eiser] stelt dat zij in staat is om de woning over te nemen voor het bedrag van primair
€ 400.000,- (gebaseerd op een taxatierapport van 2 mei 2024 van Extra Makelaars B.V.) en subsidiair € 425.000,- (gebaseerd op een taxatierapport van 22 november 2024 van Extra Makelaars B.V.). [eiser] stelt dat bij het bedrag dat zij aan [gedaagde] moet betalen in verband met overbedeling rekening moet worden gehouden met de door haar gedane aflossingen op de hypothecaire lening, de door [gedaagde] verschuldigde maar niet voldane kinderalimentatie en de waarde van de nog te verdelen caravan. [gedaagde] weigert echter het formulier dat nodig is om hem te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening te ondertekenen. Dit heeft verstrekkende gevolgen, gelet op de termijn die haar is gegeven in het vonnis van 29 mei 2024, aldus [eiser].
3.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is de woning over te nemen. Het taxatierapport van 2 mei 2024 is in zijn ogen achterhaald en verrekening van eventuele vorderingen is niet aan de orde bij de verdeling van de overwaarde van de woning. [gedaagde] heeft bezwaren tegen de hertaxatie door Extra Makelaars B.V. omdat er bij dat kantoor enkele personen werkzaam zijn die [eiser] persoonlijk kent. [gedaagde] betwist ook de door Extra Makelaars B.V. vastgestelde taxatiewaarden. Volgens hem is de marktwaarde van de woning (minstens) € 475.000,-. Van de zijde van [gedaagde] is voorgesteld om een bindende taxatie te laten verrichten door een onafhankelijke makelaar, waarbij de datum van 1 december 2024 eventueel zou kunnen worden verschoven. Dit voorstel is niet door [eiser] geaccepteerd, althans niet zonder een nadere voorwaarde te stellen, inhoudende dat de achterstallige kinderalimentatie in depot wordt gestort. Daarmee gaat [gedaagde] echter niet akkoord.
3.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.6.
Het spoedeisend belang is, gezien de in het vonnis van 29 mei 2024 opgenomen datum van 1 december 2024, gegeven.
3.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiser] naar aanleiding van het vonnis van 29 mei 2024 zes maanden de tijd heeft gekregen om de woning over te nemen. [eiser] heeft echter pas medio november 2024 concrete actie ondernomen in de zin dat zij toen (de advocaat van) [gedaagde] heeft verzocht om een formulier ten behoeve van de beoordeling van het ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening te ondertekenen. Dit is rijkelijk laat. Dat [eiser] niet eerder kon acteren omdat de woning van haar vader pas in oktober 2024 is verkocht, komt voor haar rekening en risico.
3.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er op dit moment nog geen situatie dat kan worden aangenomen dat [eiser] in staat is om de woning over te nemen. Daarvoor zijn er nog te veel onzekere factoren. Van belang daarbij is dat [eiser] voor de waarde van de woning primair uitgaat van het bedrag van € 400.000,- zoals vastgesteld in het taxatie-rapport van mei 2024. Het vonnis van 29 mei 2024 biedt geen aanknopingspunten dat deze waarde als uitgangspunt heeft te gelden bij overname van de woning door haar. Ook anderszins is gesteld of gebleken dat partijen overeenstemming over dit bedrag hadden of dat dit bedrag bindend voor hen was. In feite geldt hetzelfde voor de getaxeerde waarde van
€ 425.000,- in november 2024. [gedaagde] heeft gesteld dat hij voorafgaand aan deze procedure heeft voorgesteld om een voor partijen bindende taxatie te laten verrichten, waarbij de ene partij een keuze kan maken uit drie makelaars die worden voorgesteld door de andere partij. Daar heeft [eiser] niet mee ingestemd, althans zij heeft een nadere voorwaarde gesteld, namelijk het in depot stellen van de (door haar gestelde) achterstallige kinderalimentatie. Dat was voor [gedaagde] niet acceptabel. Nu er op dit moment nog een gerechtelijke procedure loopt over de kinderalimentatie kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer worden aangenomen dat het stellen van deze nadere voorwaarde gerechtvaardigd is. Op dit moment kan ook niet worden aangenomen dat het gerechtvaardigd is om bij de berekening van het bedrag in verband met overbedeling rekening te houden met een verrekeningspost van € 26.077,55 betreffende (gestelde) achterstallige kinderalimentatie, zoals [eiser] doet. Bij haar berekening van de overbedeling heeft [eiser] ook rekening gehouden met een bedrag van € 28.033,- in verband met door haar gedane aflossingen op de hypotheekschuld. Dit bedrag wordt echter gemotiveerd betwist door [gedaagde]. Voor nader onderzoek of bewijslevering is in deze procedure echter geen plaats. Dit betekent dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld of het gerechtvaardigd is dat [eiser] dat bedrag betrekt bij de omvang van de overbedeling. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] op het formulier “Aanvraagformulier wijzigen hoofdelijke aansprakelijkheid” is uitgegaan van een waarde van de woning van € 400.000,- (onder 7) en dat bij uitkoop van de partner in verband met overbedeling een bedrag van € 78.316,- is ingevuld (onder 6). Hoewel bij dit laatste bedrag geen rekening lijkt te zijn gehouden met de hiervoor genoemde verrekeningsposten, kan, gelet op dat wat hiervoor is overwogen, niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] zonder reden weigert om het formulier te ondertekenen.
3.9.
Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verdeling van de caravan geen onderwerp van discussie meer is.
3.10.
Op grond van het bovengenoemde komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat voor toewijzing van de vergaande vorderingen van [eiser] op dit moment onvoldoende grond bestaat. In de omstandigheden dat [gedaagde] slechts enkele dagen geleden nog bereid was om een bindende taxatie te laten verrichten door een onafhankelijke makelaar, waarbij hij niet onwelwillend was om de termijn van 1 december 2024 enige tijd te verlengen én nu de hem verleende machtiging als bedoeld in artikel 3:174 BW ook zo is ingekleed dat er nog een taxatierapport moet worden opgesteld, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om [eiser] nog een korte termijn te geven om alsnog de woning over te nemen. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat de kinderen van partijen er belang bij hebben dat zij in de woning kunnen blijven wonen, zodat de voorzieningenrechter dat ook bij de beoordeling heeft betrokken. Een en ander betekent dat, als het mindere van het gevorderde, zal worden bepaald dat [eiser], met inachtneming van het onder de beslissing uitgeschreven stappenplan (met de daarin voor partijen opgenomen termijnen, voorwaarden en scenario’s) tot uiterlijk 15 januari 2025 de tijd krijgt om per e-mailbericht en met bewijsstukken onderbouwd aan (de advocaat van) [gedaagde] mee te delen dat zij in staat is om de woning over te nemen. Uitgangspunt van dit stappenplan is dat er een taxatie wordt verricht door een onafhankelijke makelaar. Uit het te volgen stappenplan vloeit tevens voort dat het [gedaagde] wordt verboden om voor 16 januari 2025 het vonnis van 29 mei 2024 ten uitvoer te leggen. De in dat verband gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze zoals omschreven in de beslissing.
3.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, nu partijen voormalig partners van elkaar zijn, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
bepaalt dat (de advocaat van) [gedaagde] uiterlijk op 3 december 2024 drie NVM-makelaars per e-mailbericht aan (de advocaat van) [eiser] moet doorgeven, waarvan [eiser] er uiterlijk op 5 december 2024 één uitkiest.
4.2.
bepaalt dat partijen uiterlijk op 9 december 2024 de gekozen makelaar opdracht geven om de woning aan de [adres] (hierna: de woning) te taxeren tegen de actuele (markt)waarde, waarbij iedere partij de helft van de kosten van deze taxatie moet betalen;
4.3.
bepaalt dat, indien [gedaagde] niet binnen de genoemde termijn drie makelaars voorstelt of als hij niet binnen de genoemde termijn opdracht verstrekt aan de door [eiser] gekozen makelaar, als uitgangspunt voor de (mogelijke) overname van de woning de waarde van
€ 425.000,- zoals vermeld in het door Extra Makelaars B.V. opgestelde taxatierapport van
22 november 2024 geldt;
4.4.
bepaalt dat [gedaagde] binnen drie werkdagen nadat hij schriftelijk in kennis is gesteld van het taxatierapport van de door [eiser] gekozen makelaar zijn medewerking moet verlenen aan invulling en ondertekening van een formulier “Aanvraagformulier wijzigen hoofdelijke aansprakelijkheid” ten behoeve van de beoordeling door de bank of [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die op de woning rust, waarbij voor de uitkoop van [gedaagde] in verband met overbedeling moet worden uitgegaan van de actuele (markt)waarde zoals vastgesteld in het hiervoor genoemde taxatierapport minus het restant van de (actuele) hypothecaire schuld (derhalve zonder mogelijke verrekenposten over en weer);
4.5.
bepaalt dat, voor het geval de situatie als omschreven onder 4.3. aan de orde is, [gedaagde] uiterlijk op 13 december 2024 zijn medewerking moet verlenen aan invulling en ondertekening van een formulier “Aanvraagformulier wijzigen hoofdelijke aansprakelijkheid” ten behoeve van de beoordeling door de bank of [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die op de woning rust, waarbij voor de uitkoop van [gedaagde] in verband met overbedeling moet worden uitgegaan van de in 4.3. vermelde waarde van € 425.000,- minus het restant van de (actuele) hypothecaire schuld (derhalve zonder mogelijke verrekenposten over en weer);
4.6.
bepaalt dat [eiser] bevoegd is om, als [gedaagde] niet binnen de genoemde termijn als omschreven in 4.4. of 4.5. (afhankelijk van welke situatie aan de orde is) doet wat van hem verwacht wordt, als vertegenwoordiger van [gedaagde] opdracht aan de bank te verstrekken om te beoordelen of [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de in 4.4. of 4.5. vermelde uitgangspunten in acht moeten worden genomen;
4.7.
bepaalt dat [eiser] tot uiterlijk 15 januari 2025 de tijd krijgt om per e-mailbericht en met bewijsstukken onderbouwd aan de (advocaat) van [gedaagde] mee te delen dat zij, met inachtneming van dat wat hiervoor is omschreven, in staat is om de woning over te nemen, waarbij [gedaagde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
4.8.
verbiedt [gedaagde] om het vonnis van 29 mei 2024 (geregistreerd onder nummer C/08/311307 / KG ZA 24-56) voor 16 januari 2025 ten uitvoer te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] zich niet aan dit verbod houdt, met een maximum van € 50.000,-;
4.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
4.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
29 november 2024.
(BI(O)