ECLI:NL:RBOVE:2024:6374

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
11193765 \ CV EXPL 24-2575
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen wegens ingelopen huurachterstand

In deze huurzaak vorderde de verhuurder, AMVEST RCF CUSTODIAN B.V., ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door de huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], vanwege een huurachterstand. De huurders huurden een woning tegen een maandhuur van € 1.165,18. Bij de dagvaarding was de huurachterstand opgelopen tot € 10.035,00, maar tijdens de mondelinge behandeling was deze achterstand verminderd tot € 1.465,72. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2024, waarbij [gedaagde 1] aanwezig was en [gedaagde 2] niet. [gedaagde 1] erkende de huurachterstand en vroeg om een betalingsregeling.

De kantonrechter overwoog dat, hoewel de huurachterstand in eerste instantie aanzienlijk was, deze grotendeels was ingelopen en dat [gedaagde 1] een vast inkomen had, wat de kans op toekomstige betalingsproblemen verminderde. Gezien deze omstandigheden werd de vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen. De kantonrechter kende wel de gevorderde huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten toe, en veroordeelde de huurders hoofdelijk tot betaling van de achterstand en de proceskosten. De proceskosten werden gesplitst tussen de huurders, waarbij [gedaagde 1] € 1.075,22 en [gedaagde 2] € 669,22 moest betalen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.M. Koene op 26 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11193765 \ CV EXPL 24-2575
Vonnis van 26 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
AMVEST RCF CUSTODIAN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: D.M. Boes,
eisende partij, hierna te noemen verhuurder,
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats 1] ,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
niet verschenen.
gedaagde partij, hierna te noemen tezamen huurders en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brieven van 14 augustus 2024 van de griffier van deze rechtbank, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van verhuurder van 17 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 29 oktober 2024. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Huurders huren van verhuurder de woning gelegen aan de [adres] tegen een huurprijs van op dit moment € 1.165,18 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Vast staat dat er een achterstand bestaat in de huurbetalingen die ten tijde van de dagvaarding € 10.035,00 bedroeg, berekend tot en met juni 2024 en ten tijde van de mondelinge behandeling € 1.465,72 bedroeg, berekend tot en met oktober 2024.
3. Het geschil
3.1.
Verhuurder vordert kort gezegd ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van de huurachterstand met nevenvorderingen.
3.2.
Aan deze vordering legt verhuurder ten grondslag dat huurders hun betalingsverplichting voortvloeiend uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst niet zijn nagekomen.
3.3.
[gedaagde 1] heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat er een betaling is verricht op 7 januari 2024, die hij niet terugvindt in het betalingsoverzicht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verhuurder gesteld dat die betaling in augustus 2024 is verwerkt. [gedaagde 1] erkent de betalingsachterstand van € 1.465,72 en voert aan dat hij een betalingsregeling wenst. Verder voert hij verweer tegen de gevorderde ontbinding en ontruiming.

4.De beoordeling

De huurachterstand.

4.1.
Omdat [gedaagde 1] erkent dat hij de huurachterstand van € 1.465,72 moet betalen, zal de gevorderde betaling hiervan worden toegewezen. [gedaagde 2] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.
De ontbinding en ontruiming.
4.2.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (ECLI:NL:HR:2018:1810). Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst gerechtvaardigd is kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.3.
De omvang van de huurachterstand was ten tijde van de dagvaarding negen maanden en dat zou een ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen in beginsel kunnen rechtvaardigen. Ten tijde van de mondelinge behandeling is gebleken dat de achterstand voor een groot deel is ingelopen en nu nog ruim één maand bedraagt. Daarnaast wegen de omstandigheden mee dat [gedaagde 1] , nadat hij op de hoogte was van de huurachterstand, direct met grote bedragen de huurachterstand voor een groot deel is ingelopen. Eveneens weegt mee dat [gedaagde 1] een baan heeft met een vast salaris, waarmee hij de lopende huur kan betalen, zodat er geen vrees hoeft te zijn voor toekomstige betalingsachterstanden. Al deze omstandigheden samen vormen de reden om de gevorderde ontbinding en ontruiming af te wijzen, alsmede de gevorderde huur tot de ontbinding en de gebruiksvergoeding vanaf de ontbinding tot de ontruiming.
De bijkomende kosten.
4.4.
De gevorderde wettelijke rente zal, als onweersproken, worden toegewezen. Daarbij zal de kantonrechter rekening houden met de door [gedaagde 1] verrichte betalingen.
4.5.
Verhuurder heeft een bedrag van € 858,50 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Verhuurder heeft aan huurders aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
De proceskosten.
4.6.
Ten aanzien van de proceskostenveroordeling overweegt de kantonrechter als volgt.
Omdat [gedaagde 1] is verschenen en [gedaagde 2] niet is verschenen, moet de proceskostenveroordeling worden gesplitst. Verhuurder heeft geen hoofdelijke veroordeling gevraagd ten aanzien van de proceskostenveroordeling, zodat hiervan niet zal worden afgeweken.
4.7.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verhuurder worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 262,00
- salaris gemachtigde € 609,00 (1,5 punt x tarief € 406,00)
- nakosten €
67,50
Totaal € 1.075,22.
4.8.
[gedaagde 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verhuurder worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 262,00
- salaris gemachtigde € 203,00 (0,5 punt x tarief € 406,00)
- nakosten €
67,50
Totaal € 669,22.
Betalingsregeling.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is de mogelijkheid van een betalingsregeling besproken, maar toen is gebleken dat dit wordt bemoeilijkt doordat [gedaagde 2] niet in de procedure is verschenen. Het staat partijen vrij om na dit vonnis alsnog met elkaar in overleg te treden voor het treffen van een betalingsregeling.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt huurders hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen bewijs van kwijting te betalen aan verhuurder:
1. € 1.465,72 aan opeisbaar geworden en onbetaald gelaten huurtermijnen berekend tot en met de maand oktober 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 10.035,00 vanaf 17 juni 2024 tot 1 juli 2024 en over € 11.200,18 vanaf 1 juli 2024 tot 8 juli 2024 en over € 6.200,18 vanaf 8 juli 2024 tot 16 juli 2024 en over
€ 1.200,18 vanaf 16 juli 2024 tot 1 augustus 2024 en over € 1.250,36 vanaf
1 augustus 2024 tot 19 augustus 2024 en over € 250,36 vanaf 19 augustus 2024 tot 22 augustus en over € 300,54 vanaf 1 september 2024 tot 1 oktober 2024 en over
€ 1.465,72 vanaf 1 oktober 2024 tot de dag van betaling;
2. € 858,50 € 858,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 1.075,22, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien [gedaagde 1] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van € 669,22, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien [gedaagde 2] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024. (SK)