In deze huurzaak vorderde de verhuurder, AMVEST RCF CUSTODIAN B.V., ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door de huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], vanwege een huurachterstand. De huurders huurden een woning tegen een maandhuur van € 1.165,18. Bij de dagvaarding was de huurachterstand opgelopen tot € 10.035,00, maar tijdens de mondelinge behandeling was deze achterstand verminderd tot € 1.465,72. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2024, waarbij [gedaagde 1] aanwezig was en [gedaagde 2] niet. [gedaagde 1] erkende de huurachterstand en vroeg om een betalingsregeling.
De kantonrechter overwoog dat, hoewel de huurachterstand in eerste instantie aanzienlijk was, deze grotendeels was ingelopen en dat [gedaagde 1] een vast inkomen had, wat de kans op toekomstige betalingsproblemen verminderde. Gezien deze omstandigheden werd de vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen. De kantonrechter kende wel de gevorderde huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten toe, en veroordeelde de huurders hoofdelijk tot betaling van de achterstand en de proceskosten. De proceskosten werden gesplitst tussen de huurders, waarbij [gedaagde 1] € 1.075,22 en [gedaagde 2] € 669,22 moest betalen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.M. Koene op 26 november 2024.