ECLI:NL:RBOVE:2024:6336

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
08-952267-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugsmisdrijven

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder het medeplegen van diefstal van elektriciteit, opzettelijk handelen in drugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het opzettelijk verkopen van hennepstekken en het aanwezig hebben van hennepplanten en -gerelateerde materialen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 214 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafoplegging. De verdachte had een cruciale rol als leverancier van hennepstekken en adviseur van de leider van de organisatie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat heeft geleid tot een gematigde straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952267-19 (P)
Datum vonnis: 28 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 en 8 oktober 2024 en 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. G.F. Schadd, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander of anderen:
feit 1:(stekken van) hennep heeft verhandeld;
feit 2:hennep heeft geteeld dan wel opzettelijk (stekken van) hennepplanten en/of een zak hennepgruis aanwezig heeft gehad;
feit 3:elektriciteit heeft gestolen;
feit 4:voorbereidings- of bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op illegale hennepteelt;
feit 5:heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van hennepgerelateerde misdrijven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van 23 november 2018 tot en met 25 juni 2019 te
[plaats 1], gemeente [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt,
een (groot) aantal (stekken van) hennepplanten, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te
[plaats 3] en/of
[plaats 1], gemeente [plaats 2],
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens)
opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
in één of meer ruimtes in een pand gelegen aan het [adres 1] te [plaats 3],
- 218
hennepplanten en/of
- 45 hennepplanten en/of
- 1694 (stekken van) hennepplanten,
althans (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of
in verdachtes woning, althans in een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1]
-
een zak inhoudende een (grote) hoeveelheid hennepgruis opzettelijk aanwezig heeft gehad,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (telkens) (mede) betrekking
heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel (een) middel(len) aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstipen in of omstreeks de periode
van 1 april 2019 tot en met 25 juni 2019 te
[plaats 3],
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft
weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, te weten:
(ongeveer) 15.152 kWh elektriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan
Liander N.V.
in elk geval (telkens) een hoeveelheid elektriciteit, althans enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich
(telkens) de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of
de weg te nemen elektriciteit, althans het weg te nemen goed, onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te
[plaats 1], gemeente [plaats 2] en/of
[plaats 4], gemeente [plaats 2] en/of
(elders) in Nederland
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden,
verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te
weten
in een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1]:
- een droogrek en/of
- een aantal jerrycans met vloeistoffen en/of
- een aantal zakken met plantstarters en/of
- een aantal flacons groeimiddel en/of
- een hoeveelheid meetapparatuur en/of
- een aantal dozen in houdende (hennep)zaad en/of
- een elektriciteitskast en/of
in een of meer loods(en)/garagebox(en) gelegen aan de [adres 3] te
[plaats 4]:
-
een groot aantal armaturen en/of- een groot aantal assimilatielampen en/of
- een hoeveelheid elektriciteitssnoeren en/of
- een aantal schakelborden en/of
- een tijdschakelaar en/of
- een groot aantal transformatoren en/of
- een groot aantal transformator printplaten en/of
- een aantal koolstoffilters en/of
- een aantal luchtafzuigers en/of
- een aantal slakkenhuizen en/of
- een aantal ventilatoren en/of
- een aantal airco-units en/of
- een aantal kachels en/of
- een aantal temperatuurregelaars en/of
- een aantal dompelpompen en/of
- een hoeveelheid groeimiddel en/of
- een hoeveelheid knipbenodigdheden en/of
- een aantal droogrekken en/of
- een weegschaal en/of
- een aanhangwagen ingericht voor het kweken van hennepplanten,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11,
derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 23 juli 2018 tot en met 25 juni 2019 te
[plaats 5] en/of
[plaats 6] en/of
[plaats 7], gemeente [plaats 8] en/of
[plaats 9] en/of
[plaats 10] en/of
[plaats 11] en/of
[plaats 12] en/of
[plaats 13] en/of
[plaats 1], gemeente [plaats 2] en/of
(elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten van
verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te
weten:
-
misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet,
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in
strijd met een in artikel 3 onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven
verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een)
middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit
(telkens) betrekking had op een grote hoeveelheid van dat middel, dan wel
(een) middel(len) aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, te weten het
voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het derde en vijfde lid
van artikel 11.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De inleiding

Op 23 juli 2018 is door de districtsrecherche Twente een strafrechtelijk onderzoek opgestart onder de naam Arcadia. Het onderzoek richtte zich op het in een crimineel samenwerkingsverband bedrijfsmatig inrichten, onderhouden en exploiteren van hennepkwekerijen en het verhandelen van hennep en de mogelijke betrokkenheid van
[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en eventuele anderen daarbij. Door interceptie van telecommunicatiemiddelen, door middel van observaties en door het oprollen van meerdere hennepkwekerijen kwamen, naast [medeverdachte 1], verschillende personen in beeld als potentiële verdachten. Die personen betreffen [verdachte] (hierna: [verdachte]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]), en de tweelingbroers
[medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]). Voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis zal de rechtbank bij de bespreking van de feiten zowel verdachte als de medeverdachten telkens met hun naam aanduiden, zoals hiervoor weergegeven.
De rechtbank wijst vandaag vonnis in de zaken van [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. De kernvraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of en zo ja, op welke manier [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij de aan hen ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest. Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank de door het Openbaar Ministerie gepresenteerde dossiers (een algemeen dossier, de zaaksdossiers en de persoonsdossiers van de verdachten) in hun totaliteit en in samenhang beoordelen.

5.De bewijsmotivering

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – op gronden zoals verwoord in haar schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen moet worden vrijgesproken.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – bepleit dat, gelet op verdachtes bekennende verklaring, feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat op basis van het dossier enkel kan worden bewezen dat verdachte als pleger en dus niet als medepleger hennepstekken heeft verstrekt en alleen in de periode van 7 februari 2019 tot en met 25 juni 2019.
Gelet op verdachtes bekennende verklaring kunnen de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging bepleit dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de goederen die zijn aangetroffen in loods [nummer 3] voorhanden heeft gehad, nu hij niet de wetenschap van en de beschikkingsmacht over die goederen heeft gehad. Verdachte moet van het voorhanden hebben van de aangetroffen goederen in die loods worden vrijgesproken. Gelet op verdachtes bekennende verklaring kan feit 4 voor het overige wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit. Verdachte was een periode de adviseur/leverancier van hennepstekken en hennepgerelateerde goederen van [medeverdachte 1], maar hij was nadrukkelijk geen onderdeel van of deelnemer aan een criminele organisatie die de hennepkwekerijen exploiteerde. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat niet de gehele tenlastegelegde periode bewezen kan worden verklaard, maar alleen dat verdachte vanaf 7 februari 2019 betrokken was bij hennepstekken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De feiten 1 tot en met 4
5.3.1.1 De bekennende verklaring van [verdachte]
heeft ter zitting bekend dat de op 25 juni 2019 in zijn toenmalige woning aan de [adres 2] in [plaats 1] aangetroffen zak hennepgruis van hem was en dat hij in een pand aan het [adres 1] in [plaats 3] samen met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) een hennepstekkerij had, die op 25 juni 2019 echter niet meer in werking was. In die stekkerij stonden 1694 verdorde hennepstekken en in totaal 263 moederplanten
(feit 2). Ten behoeve van de hennepstekkerij werd de stroom illegaal afgenomen
(feit 3).heeft ter zitting ook bekend dat [medeverdachte 1], die hij kent onder de naam [alias], een van de mensen was aan wie hij de hennepstekken verkocht
(feit 1). De verkoop van hennepstekken deed hij alleen en niet samen met [betrokkene] en/of (een) ander(en). [medeverdachte 1] kwam de hennepstekken aan de [adres 2] in [plaats 1] ophalen. Daarnaast heeft [verdachte] ter zitting bekend dat hij samen met een ander de op de tenlastelegging vermelde hennepgerelateerde stoffen en voorwerpen, voor zover die zijn aangetroffen aan de [adres 2] in [plaats 1] en in de garageboxen/loodsen [nummer 1] en [nummer 2] aan de [adres 3] in [plaats 4], voorhanden heeft gehad
(feit 4).
5.3.1.2 De verweren van de verdediging
Feit 1
Periode
Aan de telefoon van [verdachte] is destructief tactisch onderzoek verricht. Uit dat onderzoek komt naar voren dat [verdachte] vanaf 3 maart 2018 veelvuldig telefonisch (sms/bellen) contact heeft met [medeverdachte 1], in welke gesprekken onder meer wordt gesproken over aantallen. Daarnaar gevraagd ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat het in die gesprekken met [medeverdachte 1] ging over aantallen door [verdachte] aan [medeverdachte 1] te leveren hennepstekken. Die gesprekken werden dus ruim voor de tenlastegelegde periode, die start op 23 november 2018, al gevoerd. Daarnaast is vanaf 5 december 2018 door de politie onder de Volkswagen Passat van [medeverdachte 1] een baken geplaatst om zijn gangen na te gaan. Dat baken verplaatst zich op 9 december 2018, en daarna met enige regelmaat, naar de [adres 2] in [plaats 1], destijds het woonadres van [verdachte]. Ook op momenten kort nadat [medeverdachte 1] met [verdachte] telefonisch over aantallen spreekt en afspraken maakt, is zichtbaar dat het baken zich verplaatst naar de [adres 2] in [plaats 1]. Over die bezoeken van [medeverdachte 1] heeft [verdachte] ter zitting verklaard dat [medeverdachte 1] bij hem thuis de hennepstekken kwam ophalen.
Op grond van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in ieder geval gedurende de tenlastegelegde periode hennepstekken aan [medeverdachte 1] heeft verkocht, zodat het verweer van de verdediging op dat punt wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte van het tenlastegelegde medeplegen vrijspreken. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte samen met een ander of anderen stekken van hennepplanten heeft verkocht in de tenlastegelegde periode.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] de goederen die zijn aangetroffen in de loods met nummer [nummer 3] aan de [adres 3] in [plaats 4] voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal [verdachte] van het voorhanden hebben van die goederen vrijspreken.
5.3.1.3 De conclusie
De rechtbank komt voor het overige tot een bewezenverklaring van de onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
5.3.2
Feit 5
5.3.2.1 Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat:
sprake is geweest van een organisatie;
die organisatie tot oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven, in onderhavig geval het plegen van misdrijven zoals opgenomen in artikel 11 en/of 11a van de Opiumwet, en;
verdachte opzettelijk aan die organisatie heeft deelgenomen.
Een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht
(generalis)en artikel 11b van de Opiumwet
(specialis)is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met of bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel hebben uitgemaakt van die organisatie of dat de samenstelling van dat samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval: hennepgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot het oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval hennepgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
5.3.2.2 De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek Arcadia naar voren gekomen dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verschillende personen, dat tot oogmerk had het plegen van hennepgerelateerde misdrijven. Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een organisatie die gericht was op de beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt/-handel en de voorbereiding daartoe.
[medeverdachte 1] stond aan het hoofd van die organisatie. Hij exploiteerde hennepkwekerijen op verschillende locaties en was verantwoordelijk voor het verwerven en inrichten van die locaties. Hij nam de besluiten en op zijn initiatief en onder zijn aansturing en verantwoordelijkheid werden de verschillende kweeklocaties ingericht en onderhouden door hemzelf, [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] was ook degene aan wie door hen verantwoording werd afgelegd en die bij problemen werd gebeld. Als een spin in het web heeft [medeverdachte 1] verschillende personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de hennepteelt voorzagen, waardoor het gehele proces van de kweek van hennepstekken tot de verkoop van de hennep tot zijn beschikking stond. Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken met ieder hun eigen rol.
De rechtbank ziet, naast voornoemde personen, ook [verdachte] als deelnemer van deze organisatie. In dat kader overweegt de rechtbank ten eerste dat zij onder de feiten 1 tot en met 4 tot een bewezenverklaring komt van het soort misdrijven waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen voor deze feiten dat [verdachte] bij het plegen van deze feiten gedurende een langere periode, van 3 maart 2018 tot en met 22 juni 2019, zeer regelmatig in contact stond met [medeverdachte 1]. Uit bakengegevens van de Volkswagen Passat op naam van [medeverdachte 1] volgt dat dit voertuig in de tenlastegelegde periode regelmatig bij de toenmalige woning van verdachte (in de buurt) was. Het dossier bevat ook diverse (tap)gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] over de verkoop van hennepstekken en kweekmateriaal door [verdachte] aan [medeverdachte 1] ten behoeve van diens hennepkwekerijen en over het maken van afspraken over het ophalen daarvan. In deze gesprekken werd aanvankelijk in versluierde taal gesproken, kennelijk met het doel om te verhullen waar het in werkelijkheid om ging. Daarnaast had [medeverdachte 1] telefonisch contact met [verdachte] op de momenten dat er problemen waren met de groei van de hennepstekken die door [verdachte] aan [medeverdachte 1] waren geleverd. [verdachte] voorzag [medeverdachte 1] op die momenten van advies. Dit alles heeft [verdachte] ter zitting ook bekend. Uit de tapgesprekken met [medeverdachte 1] blijkt ook dat [verdachte] wetenschap had van de betrokkenheid van anderen bij de hennepkwekerijen. Zo spreekt [verdachte] met [medeverdachte 1] over [medeverdachte 1]’s ‘jongens’ die knippen en over een ‘maatje’ van [medeverdachte 1], ‘van die tweeling’, die spullen bij hem heeft opgehaald.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] wist dat hij deelnam aan een organisatie en is van oordeel dat [verdachte] door op regelmatige basis grote hoeveelheden hennepstekken en kweekmateriaal te leveren en advies te geven over de verzorging van de stekken en planten en de inrichting van kweeklocaties handelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zodat daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten ligt.
5.3.2.3 De conclusie
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet met als oogmerk het beroeps- en bedrijfsmatig telen van en handelen in hennep en het voorbereiden of bevorderen hiervan en dat [verdachte] aan deze organisatie heeft deelgenomen. De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 5 dan ook wettig en overtuigend bewezen.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 23 november 2018 tot en met 25 juni 2019 in Nederland opzettelijk meermalen, heeft verkocht en verstrekt, stekken van hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 25 juni 2019 te [plaats 3] of [plaats 1], gemeente [plaats 2], tezamen en in vereniging met een ander of alleen,
in ruimtes in een pand gelegen aan het [adres 1] te [plaats 3],
- 218 hennepplanten en
- 45 hennepplanten en
- 1694 stekken van hennepplanten,
opzettelijk aanwezig heeft gehad en
in verdachtes woning, gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] een zak inhoudende hennepgruis opzettelijk aanwezig heeft gehad,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit mede betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 april 2019 tot en met 25 juni 2019 te [plaats 3], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, te weten: 15.152 kWh elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op 25 juni 2019 in Nederland stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, te
weten
in een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1]:
- een droogrek en
- een aantal jerrycans met vloeistoffen en
- een aantal zakken met plantstarters en
- een aantal flacons groeimiddel en
- meetapparatuur en
- een aantal dozen inhoudende (hennep)zaad en
- een elektriciteitskast en
in loodsen/garageboxen gelegen aan de [adres 3] te [plaats 4]:
-
een groot aantal armaturen en
- een groot aantal assimilatielampen en
- een aantal schakelborden en
- een tijdschakelaar en
- een groot aantal transformatoren en
- een groot aantal transformator printplaten en
- een aantal koolstoffilters en
- een aantal luchtafzuigers en
- een aantal slakkenhuizen en
- een aantal ventilatoren en
- een aantal airco-units en
- een aantal kachels en
- een aantal temperatuurregelaars en
- een aantal dompelpompen en
- een hoeveelheid groeimiddel en
- een hoeveelheid knipbenodigdheden en
- een aanhangwagen ingericht voor het kweken van hennepplanten,
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11,
derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
5.
hij in de periode van 23 juli 2018 tot en met 25 juni 2019 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten van verdachte en
[medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] en
[medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten:
- misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet, het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bewerken, verkopen,
afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig hebben van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit (telkens) betrekking had op een grote hoeveelheid van dat middel, en
- misdrijven als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, te weten het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het derde en vijfde lid van artikel 11.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in de artikelen 3, 11, 11a en 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
en
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf: diefstal, door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 4
het misdrijf: stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 5
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, en 11a, van de Opiumwet.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

9.De op te leggen straf of maatregel

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 214 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat rekening dient te worden gehouden met een forse overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan de verdediging of de omvang van de zaak te wijten is. Het tijdsverloop maakt de noodzaak tot generieke en speciale preventie minder. Mede gelet op het feit dat verdachte inmiddels zijn leven op de rit heeft en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is, verzoekt de verdediging een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast verzoekt de verdediging aan verdachte een forse taakstraf op te leggen.
9.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het op beroeps- of bedrijfsmatige schaal telen van (grote hoeveelheden) hennep en het plegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. In deze criminele organisatie had hij een cruciale rol als leverancier van hennepstekken en adviseur van de leider van de organisatie, [medeverdachte 1]. Verdachte had in een pand in [plaats 3] samen met een ander een hennepstekkerij met daarin moederplanten en hennepstekken. Verdachte verhandelde deze hennepstekken en leverde onder andere met regelmaat stekken aan [medeverdachte 1]. Voor het in stand houden van de hennepstekkerij werd gebruikt gemaakt van een illegale stroomvoorziening waardoor niet alleen schade voor de netbeheerder is veroorzaakt, maar ook een potentieel brandgevaarlijke situatie werd gecreëerd. Voorts heeft verdachte samen met een ander in verschillende loodsen stoffen en goederen voor het inrichten van hennepkwekerijen voorhanden gehad. Tot slot lag in de toenmalige woning van verdachte een zak met hennepgruis. Verdachte heeft met deze feiten een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op verdachtes strafblad van 14 augustus 2024. Hieruit komt naar voren dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, onder andere voor Opiumwetgerelateerde feiten. Daarnaast komt daaruit naar voren dat verdachte bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2023, dus na het begaan van de thans bewezenverklaarde feiten, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 23 september 2024. Daaruit komt naar voren dat er momenteel sprake is van stabiliteit op verschillende leefgebieden. Verdachte zegt er doelbewust voor gekozen te hebben om zijn leven een positieve wending te geven en de criminaliteit achter zich te laten. Verdachte beschikt over een zelfstandige huurwoning en heeft een vaste vorm van inkomsten. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij acht interventies of toezicht niet noodzakelijk.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat ook rekening met het feit dat verdachte, als enige verdachte in het onderzoek Arcadia, openheid van zaken heeft gegeven.
De overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak.
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 25 juni 2019. Het eindvonnis wordt op 28 november 2024 gewezen. Rekening houdende met de omvang van de zaak had naar het oordeel van de rechtbank een vonnis binnen drie jaren moeten volgen. Dit betekent dat dit vonnis ruim twee jaren na het verstrijken van de redelijke termijn wordt gewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen en matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de onderhavige feiten, de rol die verdachte hierbij heeft vervuld en het feit dat verdachte eerder voor dit soort feiten is veroordeeld, in beginsel zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Echter, gelet op de geconstateerde forse overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van langere duur dan het aantal dagen dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal aan verdachte wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als stok achter de deur om niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats is.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 140 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 214 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
en
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf: diefstal, door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 4
het misdrijf: stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 5
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, en 11a, van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
214 (tweehonderdveertien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
140 (honderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. P.A.M. Miltenburg en
mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek en
mr. B. Kleinlugtenbeld, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het onderzoek Arcadia van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R018076. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Het proces-verbaal van bevindingen, betreffende destructief tactisch onderzoek, met bijlage van 3 oktober 2019 op pagina AD deel 3, 793 e.v.;
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2019, op pagina ZD [plaats 4], 8 e.v.;
Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, met bijlage, van 20 juli 2019, op pagina ZD [plaats 3], 169 e.v.;
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Liander N.V. van 3 juli 2019, op pagina ZD [plaats 3], 186 e.v.;
Het proces-verbaal van huiszoeking [adres 2] [plaats 1] van 26 juni 2019, op pagina AD deel 2, 527 e.v.;
Het proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2019, op pagina AD deel 1, 386 e.v.;
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2019, op pagina ZD [plaats 4], 184 e.v.
Ten aanzien van feit 5
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2024, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Het klopt dat het mobiele telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] van mij is. De voorzitter houdt mij voor dat in het dossier een tapgesprek zit dat is gevoerd tussen mijn telefoonnummer en het telefoonnummer van [medeverdachte 1], die ik ken als [alias], waarin wordt gesproken over 150 vogels. Ik zeg daarop dat dat gesprek niet ging over vogels, maar over hennepstekken. Ik handelde namelijk in hennepstekken en hij was een van mijn afnemers. Ik heb hem ook vier filters verkocht. De plantenvoeding heb ik zelf gemaakt, die verkocht ik ook aan [medeverdachte 1]. Ik heb hem ook van advies voorzien, omdat zijn stekken doodgingen. De voorzitter houdt mij een tapgesprek voor waarin wordt gesproken over 450 en vraagt mij waarover dat ging. Ik zeg daarop dat het ging om 450 hennepstekken. Die bestelde [alias] bij mij. Hij kwam dan bij mij om de stekjes op te halen.
Het proces-verbaal van bevindingen, betreffende destructief tactisch onderzoek, met bijlagen van 3 oktober 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina AD deel 3, 793 e.v.;
Op dinsdag 25 juni 2019 heeft de afdeling Team Digitale Opsporing (TDO) van de Politie, Oost-Nederland district Twente de gegevens van de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1], die bij verdachte [verdachte] in gebruik is overgenomen en opgeslagen op een hard-disk van het TDO.
Uit de tapgegevens blijkt dat er contact is geweest tussen [verdachte] en telefoonnummer +[telefoonnummer 2]. Uit de gegevens van de telefoon blijkt dit telefoonnummer overeenkomt met het telefoonnummer op naam van contact "[alias]".
Het telefoonnummer +[telefoonnummer 2] is in gebruik bij [medeverdachte 1] .
Er is gebeld/ge-sms't in de periode van 3 maart 2018 tot en met 22 juni 2019.
Inhoud van de sms-en:
- 3 maart 2018 inkomend: 330 niet verget aub [alias]
- 19 oktober 2018 inkomend: 150 + 170 gr [alias]
- 19 juni 2019 inkomend: 370 volgend week 8 dagen Gr [alias]
Inkomend: 380 aub niet 370
- 22 juni 2019 afspraak voor een ontmoeting tussen [alias] en [verdachte] op 30 juni 2019.
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 8 e.v.
In dit proces-verbaal heb ik, verbalisant [verbalisant], mijn bevindingen uit: bakengegevens,
tapgesprekken en een printertap weergegeven omtrent verdachte [verdachte]. Ik heb gebruik
gemaakt van:
- telefoontaps op de telefoonnummers: [telefoonnummer 2] (in gebruik bij verdachte [medeverdachte 1]) en [telefoonnummer 1] (op naam geregistreerd van verdachte [verdachte]).
- bakengegevens van 3 verschillende bakens geplaatst in: een Volkswagen Passat: [kenteken 1], en een Volkswagen Transporter: [kenteken 2], beide voertuigen stonden op naam geregistreerd van verdachte [medeverdachte 1] gedurende het onderzoek.
Tijdens het onderzoek bleek dat er tussen telefoonnummer: [telefoonnummer 2] veelvuldig telefonisch contact is geweest met het telefoonnummer: [telefoonnummer 1]. Tussen beide nummers was spraakcontact en werden SMS berichten over en weer verzonden. Vanaf 5 februari 2019 is de communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] opgenomen. In het begin van het onderzoek heeft er een printertap (toekomstige verkeersgegevens telecommunicatie) gedraaid op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] vanaf 19-11-2018 t/m 15-02-2019.
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] van 9 februari 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 41.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] van 21 februari 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 47.
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 24 februari 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 49.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] van 22 maart 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 67.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 3 april 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 75.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 3 april 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 76.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] van 5 april 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 80.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 5 april 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 83.
[Afbeelding]
Het geschrift, te weten een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] van 22 april 2019, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina ZD [plaats 4], 100.
[Afbeelding]