ECLI:NL:RBOVE:2024:6220

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
71.072678.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in drugs met cocaïne

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs, specifiek het binnenbrengen en vervoeren van 4 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging, die onder andere het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland omvatte. De feiten vonden plaats tussen 20 augustus 2020 en 1 oktober 2020, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte die in strijd zijn met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact van drugshandel op de maatschappij. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven die schadelijk zijn voor de gezondheid en veiligheid van anderen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de omkoping van beveiligingsmedewerkers op het haventerrein. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.072678.23 (P)
Datum vonnis: 26 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats],
wonende aan het [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 mei 2024 en 12 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1 primair:het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 4 kilogram cocaïne;
feit 1 subsidiair:het voorbereiden en/of bevorderen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van 4 kilogram cocaïne;
feit 2:het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren of opzettelijk aanwezig hebben van 4 kilogram cocaïne.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair.
hij in of omstreeks de periode 20 augustus 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3], althans (elders) in Nederland en/of te Antwerpen, althans (elders) in België, en/of te Ecuador, en/of de wateren tussen Ecuador en België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair.
hij in of omstreeks de periode 20 augustus 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3], althans (elders) in Nederland en/of te Antwerpen, althans (elders) in België, en/of te Ecuador, en/of de wateren tussen Ecuador en België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 4 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- via Sky ECC berichten uit te wisselen met andere betrokkenen inzake de verkenning, en/of invoer, en/of lossing, en/of logistieke en/of administratieve afhandeling van het cocaïnetransport en/of
- één of meer (aan)betalingen te (laten) verrichten ten behoeve van het cocaïnetransport.
2.
hij in of omstreeks de periode 20 augustus 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3], althans (elders) in Nederland en/of te Antwerpen, althans (elders) in België, en/of te Ecuador, en/of de wateren tussen Ecuador en België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 4 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, inclusief het medeplegen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakte en op 14 maart 2023 gesloten proces-verbaal van identificatie SkyECC gebruiker, nummer [nummer 1] [2] ;
  • het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakte en op 7 november 2024 gesloten proces-verbaal van bevindingen, betreffende aanvullende bevindingen over de identificatie van de gebruiker van de SkyECC accounts [accountnaam 1], [accountnaam 2] en [accountnaam 3] als [verdachte], nummer [nummer 2];
  • het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] in de wettelijke vorm opgemaakte en op 8 mei 2023 gesloten proces-verbaal van bevindingen, nummer [accountnaam 4], betreffende de SkyECC chats met betrekking tot het geslaagde transport van 42 kilo cocaïne op 30 september 2020
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 november 2024.
De raadsman heeft enerzijds bepleit dat medeplegen bewezen kan worden, maar anderzijds ook aangevoerd dat voor verdachte enkel de invoer van 2 kilogram cocaïne kan worden bewezen.
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat verdachte niet kan worden veroordeeld voor de invoer van de 2 kilogram cocaïne die medeverdachte [medeverdachte] toebehoorde, volgt de rechtbank de raadsman niet in dit standpunt. De rechtbank is van oordeel dat inderdaad sprake is van medeplegen en dat dus de invoer in vereniging van een hoeveelheid van 4 kilogram wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
hij in de periode 20 augustus 2020 tot en met 1 oktober 2020 in Nederland en in België, en te Ecuador, en de wateren tussen Ecuador en België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 4 kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode 20 augustus 2020 tot en met 1 oktober 2020 in Nederland en in België,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd, 4 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, eventueel in combinatie met een geldboete.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 4 kilo cocaïne en aan het medeplegen van het vervoer van deze cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is van zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Drugshandel en het gebruik van drugs gaan veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, waarvan de gevolgen voor de maatschappij vaak ernstig zijn. Verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en kennelijk alleen ten behoeve van zijn eigen financiële gewin gehandeld.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid van 4 kilogram geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden wordt opgelegd.
De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat uit het dossier blijkt dat beveiligingsmedewerkers en andere medewerkers werkzaam op het haventerrein zijn omgekocht, hetgeen het vertrouwen schaadt dat moet kunnen worden gesteld in beveiligers en medewerkers van een cruciale infrastructuur zoals een haventerrein. Deze ondermijnende handelingen kleuren de ernst van de feiten.
De rechtbank acht zich, anders dan de officier van justitie, niet gebonden aan de gemaakte procesafspraken met [medeverdachte] en ziet daarin dan ook geen aanleiding aan verdachte een lagere straf op te leggen, dan in vergelijkbare zaken op grond van de LOVS-oriëntatiepunten is opgelegd.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gewijzigde proceshouding ter terechtzitting, ziet de rechtbank wel aanleiding om een kortere gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 februari 2024. Hoewel hieruit blijkt dat verdachte eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld, zal de rechtbank dat niet in strafverzwarende zin tegen verdachte gebruiken, omdat die veroordeling dateert uit 2005.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, te weten internationale handel in een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waarbij beveiligingsmedewerkers op het haventerrein zijn omgekocht, ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Team Noord-Oost Opsporing Infra met onderzoeksnummer LEFCL22003. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 16-22
3.Pagina 3-36