6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gooien van kiezelstenen tegen de ruit van een voordeur van het bewindvoerderskantoor waar verdachte op dat moment cliënt was. Hiermee heeft hij schade veroorzaakt en laten zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van een ander.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig voor vermogens- en geweldsdelicten en vernielingen is veroordeeld. Hoewel verdachte net twee dagen uit detentie was, heeft dit hem er niet van weerhouden het tenlastegelegde feit te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies over verdachte van 30 oktober 2024 van Leger des Heils Noord-Nederland, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker en [unitmanager] , unitmanager.
In dit rapport staat onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende.
Verdachte wordt beschreven als een verstandelijk beperkte en psychisch kwetsbare man die weliswaar depotmedicatie (antipsychotica) krijgt, maar desondanks fors ontregelt omdat hij daarnaast waarschijnlijk ook alcohol en verdovende middelen gebruikt. Tijdens de periodes van ontregeling veroorzaakt hij overlast, is hij agressief en/of pleegt hij delicten. Hij is daarnaast uitgebreid bekend binnen het reguliere GGZ-circuit, zowel klinisch als ambulant. De ernst van de delicten is volgens de reclassering gering; hij veroorzaakt vooral veel overlast en wordt daarom besproken in het GGZ-veiligheidsoverleg en het veelplegersoverleg van het Zorg- en Veiligheidshuis IJsselland.
Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Verdachte heeft twee keer een ISD-maatregel opgelegd gekregen, namelijk in 2017 en 2020. De laatste ISD-maatregel liep af in juli 2022. Ondanks deze maatregelen blijft verdachte vanwege overlast en delictgedrag in beeld komen.
Al met al komt de reclassering tot de conclusie dat reclasseringsinterventies in een
voorwaardelijk kader geen meerwaarde hebben ten aanzien van het verminderen van recidive en overlast. Vele reclasseringstrajecten hebben plaatsgevonden zonder resultaat. Hoewel vanuit eerdere overleggen het standpunt was om in te zetten op langdurige zorg, wordt door de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu als enige passende mogelijkheid gezien. Verdachte is moeilijk tot niet plaatsbaar in instellingen voor begeleid en beschermd wonen vanwege de kans op incidenten. Klinische behandelingen zijn ook niet effectief gebleken Er zijn geen betere alternatieven voorhanden om het hoge recidiverisico te beperken. Op deze manier wordt zowel de zorg voor betrokkene gewaarborgd als ook de maatschappij beschermd.
Een passende woonplek voor verdachte zou kunnen zijn bij project Pro of in een cabinewoning. Voor deze twee opties is een plaatsing op korte termijn niet mogelijk. De hoop vanuit de reclassering is dat verdachte vanuit de ISD-maatregel kan uitstromen richting één van deze twee mogelijkheden.
De strafoplegging
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat de problematiek van verdachte maakt dat hij hulp, begeleiding en behandeling nodig heeft en dat oplegging van de ISD-maatregel daarom is aangewezen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan. Het bewezen verklaarde feit is een feit waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr. Uit het strafblad blijkt dat in de vijf jaar voorafgaand aan de tenlastegelegde vernieling op 25 juli 2024 verdachte ten minste driemaal een onherroepelijke gevangenisstraf of maatregel heeft opgelegd gekregen voor het begaan van een misdrijf, welke ook ten uitvoer zijn gelegd, waaronder:
- bij vonnis van 8 mei 2024 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 10 weken;
- bij vonnis van 28 februari 2024 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 16 dagen;
- bij vonnis van 5 oktober 2024 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 3 weken.
Gelet op het hiervoor besprokene wordt verder voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef sub 2 en 3, Sr.
De rechtbank is van oordeel dat de hardnekkigheid waarmee verdachte tot nu toe de hem geboden hulp weigert, het volharden in zijn criminele gedrag en de maatschappelijke schade en overlast die hij daarmee veroorzaakt, de oplegging van deze maatregel rechtvaardigen. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel, aangezien verdachte telkens opnieuw strafbare – overlastgevende – feiten pleegt en alle eerder opgelegde strafmodaliteiten, behandelingen en toezichten hem daarvan niet hebben kunnen weerhouden. Het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat verdachte opnieuw degelijke strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opleggen. Gelet op het doel van de maatregel en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.