ECLI:NL:RBOVE:2024:6215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
08.245681.24 en 05.187217.23 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na vernieling van een ruit

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 32-jarige man veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. De verdachte was schuldig aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de ruit van een bewindvoerderskantoor in Deventer op 25 juli 2024. Tijdens de openbare terechtzitting op 12 november 2024 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.B.W.G. Beutener. De verdachte heeft bekend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd, en er is geen vrijspraak bepleit door de verdediging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare delicten en dat hij recentelijk uit detentie is gekomen. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel gevorderd, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel niet zinvol zou zijn, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de problematiek van de verdachte en zijn eerdere strafgeschiedenis een onvoorwaardelijke ISD-maatregel rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat de verdachte moeilijk te plaatsen is in zorginstellingen en dat eerdere behandelingen niet effectief zijn gebleken.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder de mogelijkheid van vermindering van de duur door voorarrest. Tevens heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, omdat deze al in zijn geheel was tenuitvoergelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.245681.24 en 05.187217.23 (tul) (P)
Datum vonnis: 26 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven en verblijvende in de [locatie] , aan de [adres] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 juli 2024 in Deventer de ruit van een voordeur heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2024 te Deventer, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een voordeur, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf], in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Tijdens de zitting is door verdachte of zijn raadsvrouw ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [1] tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 13 november 2024;
het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [bedrijf], pagina 5 en 6.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juli 2024 te Deventer opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een voordeur die geheel aan [bedrijf], in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. De raadsvrouw heeft in dat verband aangevoerd dat het risico bestaat dat zodra verdachte een misstap begaat, hij teruggeplaatst wordt naar de gevangenis zonder dat een behandeling op gang is gekomen. De ISD-maatregel is niet zinvol en disproportioneel omdat verdachte elke behandeling al heeft gehad en zorginstellingen hem (mede) daarom niet willen behandelen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gooien van kiezelstenen tegen de ruit van een voordeur van het bewindvoerderskantoor waar verdachte op dat moment cliënt was. Hiermee heeft hij schade veroorzaakt en laten zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van een ander.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig voor vermogens- en geweldsdelicten en vernielingen is veroordeeld. Hoewel verdachte net twee dagen uit detentie was, heeft dit hem er niet van weerhouden het tenlastegelegde feit te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies over verdachte van 30 oktober 2024 van Leger des Heils Noord-Nederland, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker en [unitmanager] , unitmanager.
In dit rapport staat onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende.
Verdachte wordt beschreven als een verstandelijk beperkte en psychisch kwetsbare man die weliswaar depotmedicatie (antipsychotica) krijgt, maar desondanks fors ontregelt omdat hij daarnaast waarschijnlijk ook alcohol en verdovende middelen gebruikt. Tijdens de periodes van ontregeling veroorzaakt hij overlast, is hij agressief en/of pleegt hij delicten. Hij is daarnaast uitgebreid bekend binnen het reguliere GGZ-circuit, zowel klinisch als ambulant. De ernst van de delicten is volgens de reclassering gering; hij veroorzaakt vooral veel overlast en wordt daarom besproken in het GGZ-veiligheidsoverleg en het veelplegersoverleg van het Zorg- en Veiligheidshuis IJsselland.
Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Verdachte heeft twee keer een ISD-maatregel opgelegd gekregen, namelijk in 2017 en 2020. De laatste ISD-maatregel liep af in juli 2022. Ondanks deze maatregelen blijft verdachte vanwege overlast en delictgedrag in beeld komen.
Al met al komt de reclassering tot de conclusie dat reclasseringsinterventies in een
voorwaardelijk kader geen meerwaarde hebben ten aanzien van het verminderen van recidive en overlast. Vele reclasseringstrajecten hebben plaatsgevonden zonder resultaat. Hoewel vanuit eerdere overleggen het standpunt was om in te zetten op langdurige zorg, wordt door de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu als enige passende mogelijkheid gezien. Verdachte is moeilijk tot niet plaatsbaar in instellingen voor begeleid en beschermd wonen vanwege de kans op incidenten. Klinische behandelingen zijn ook niet effectief gebleken Er zijn geen betere alternatieven voorhanden om het hoge recidiverisico te beperken. Op deze manier wordt zowel de zorg voor betrokkene gewaarborgd als ook de maatschappij beschermd.
Een passende woonplek voor verdachte zou kunnen zijn bij project Pro of in een cabinewoning. Voor deze twee opties is een plaatsing op korte termijn niet mogelijk. De hoop vanuit de reclassering is dat verdachte vanuit de ISD-maatregel kan uitstromen richting één van deze twee mogelijkheden.
De strafoplegging
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat de problematiek van verdachte maakt dat hij hulp, begeleiding en behandeling nodig heeft en dat oplegging van de ISD-maatregel daarom is aangewezen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan. Het bewezen verklaarde feit is een feit waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr. Uit het strafblad blijkt dat in de vijf jaar voorafgaand aan de tenlastegelegde vernieling op 25 juli 2024 verdachte ten minste driemaal een onherroepelijke gevangenisstraf of maatregel heeft opgelegd gekregen voor het begaan van een misdrijf, welke ook ten uitvoer zijn gelegd, waaronder:
  • bij vonnis van 8 mei 2024 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 10 weken;
  • bij vonnis van 28 februari 2024 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 16 dagen;
  • bij vonnis van 5 oktober 2024 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 3 weken.
Gelet op het hiervoor besprokene wordt verder voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef sub 2 en 3, Sr.
De rechtbank is van oordeel dat de hardnekkigheid waarmee verdachte tot nu toe de hem geboden hulp weigert, het volharden in zijn criminele gedrag en de maatschappelijke schade en overlast die hij daarmee veroorzaakt, de oplegging van deze maatregel rechtvaardigen. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel, aangezien verdachte telkens opnieuw strafbare – overlastgevende – feiten pleegt en alle eerder opgelegde strafmodaliteiten, behandelingen en toezichten hem daarvan niet hebben kunnen weerhouden. Het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat verdachte opnieuw degelijke strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opleggen. Gelet op het doel van de maatregel en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.

7.De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05-187217-23

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar-Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu is gebleken dat de voorwaardelijke straf al in zijn geheel is tenuitvoergelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 38n Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, voor de tijd van
twee jaren;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie- eenheid Oost-Nederland, met proces-verbaalnummer BVH PL0600-2024351519. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.