ECLI:NL:RBOVE:2024:6202

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
82.067172.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het helpen van vreemdelingen bij illegaal verblijf en arbeid in Nederland

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 57-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De verdachte was beschuldigd van het helpen van twee vreemdelingen, [slachtoffer 1] met de Oekraïense nationaliteit en [slachtoffer 2] met de Vietnamese nationaliteit, bij het verkrijgen van verblijf in Nederland en het tewerkstellen van hen, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] gedurende een periode van meer dan twee jaar arbeid heeft laten verrichten zonder dat deze de juiste verblijfs- en werkvergunningen had. De verdachte heeft [slachtoffer 1] gehuisvest en hem een laag loon betaald, wat leidde tot oneerlijke concurrentie en verstoring van de arbeidsmarkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging met betrekking tot [slachtoffer 2], omdat deze een verblijfsvergunning voor studie had en het recht op verblijf niet automatisch verviel door het verrichten van arbeid zonder tewerkstellingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, maar dat er geen sprake was van een gewoonte of beroep op het plegen van deze feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, wat de rechtbank passend achtte. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze al civielrechtelijk was afgehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 82.067172.23 (P)
Datum vonnis: 25 november 2024
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer 1] afgelegde slachtofferverklaring en van hetgeen door diens advocaat mr. J.S. Visser is aangevoerd, ter toelichting op de vordering van [slachtoffer 1] als benadeelde partij.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander twee personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt;
feit 2:met een ander twee personen die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, arbeid heeft doen verrichten, en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt,
subsidiair, met een ander twee personen die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, arbeid heeft doen verrichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 15 april 2019 tot en met 30
april 2021 te Havelte , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
twee personen, te weten [slachtoffer 1] met de Oekraïense nationaliteit en/of [slachtoffer 2]
met de Vietnamese nationaliteit, in elk geval één of meer perso(o)n(en)
met de Oekraïense en/of Vietnamese nationaliteit,
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) [slachtoffer 1] gehuisvest en
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] arbeid laten verrichten voor het door
verdachte en/of zijn mededader(s) gedreven bedrijf [bedrijf 1] CV,
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) aldus van het plegen van dit misdrijf zijn
beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 15 april 2019 tot en met 30
april 2021 te Havelte, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
twee personen, te weten [slachtoffer 1] met de Oekraïense nationaliteit en/of [slachtoffer 2]
met de Vietnamese nationaliteit, in elk geval één of meer perso(o)n(en)
met de Oekraïense en/of Vietnamese nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) aldus van het plegen van dit misdrijf een
beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 15 april 2019 tot en met 30
april 2021 te Havelte, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
twee personen, te weten [slachtoffer 1] met de Oekraïense nationaliteit en/of [slachtoffer 2]
met de Vietnamese nationaliteit, in elk geval één of meer perso(o)n(en)
met de Oekraïense en/of Vietnamese nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, voor zover deze feiten betrekking hebben op [slachtoffer 2] , en voor wat betreft het bestanddeel ‘dat verdachte van het plegen van het feit een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt’.
Voor het overige heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
[slachtoffer 2] had sinds 27 december 2019 een verblijfsvergunning voor studie. Zonder tewerkstellingsvergunning was het hem niet toegestaan arbeid te verrichten in Nederland. Vanaf februari 2021 heeft [slachtoffer 2] gewerkt voor verdachte. Het zonder tewerkstellingsvergunning verrichten van arbeid leidt er echter niet toe dat het recht op verblijf van rechtswege komt te vervallen. Het is aan de IND om in een dergelijk geval de verblijfsvergunning in te trekken. Dat is in dit geval niet gebeurd. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat het verblijf van [slachtoffer 2] in de onder 1 en 2 tenlastegelegde periode wederrechtelijk was en spreekt verdachte vrij van het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf door [slachtoffer 2] en van het krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten met betrekking tot [slachtoffer 2] , terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de
volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 1 april 2014 is [bedrijf 1] CV opgericht. Beherend vennoot van [bedrijf 1] CV is [bedrijf 2] . [2] Verdachte is bestuurder van deze
stichting, die op 19 september 2008 is opgericht. [3]
Vanaf 15 april 2019 heeft [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) voor verdachte en ten behoeve van [bedrijf 1] CV gewerkt [4] , gedurende drie periodes:
  • 15 april 2019 tot 26 mei 2019;
  • 15 augustus 2019 tot 14 november 2019;
  • 1 maart 2021 tot 1 mei 2021.
[slachtoffer 1] heeft de Oekraïense nationaliteit. [6] In de tenlastegelegde periode mocht hij maximaal 90 dagen per 180 dagen visumvrij in het Schengengebied verblijven, mits hij geen arbeid voor een werkgever zou verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Voor [slachtoffer 1] was geen tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning verblijf en arbeid afgegeven. [7]
Verdachte heeft [slachtoffer 1] werkzaamheden laten verrichten bij de reparatie en bouw van (woon)boten. Het resultaat daarvan kwam ten bate van [bedrijf 1] CV, de vennootschap die indirect werd bestuurd en beheerd door verdachte. In de periodes dat [slachtoffer 1] in Nederland verbleef en voor verdachte werkte, heeft verdachte [slachtoffer 1] gehuisvest. [8] en [9]
In de periode april/mei 2019 [10] en augustus tot en met november 2019 [11] werkte [slachtoffer 1] op een locatie in [plaats 1] . Hij verbleef toen in een caravan op datzelfde terrein. [12] In de periode maart tot mei 2021 werkte [slachtoffer 1] in [plaats 2] . Ook daar verrichtte hij werkzaamheden aan woonboten. [13] In die periode verbleef hij in een hostel in [plaats 3] dat verdachte voor hem had geregeld. [14]
Verdachte wist dat [slachtoffer 1] uit Oekraïne kwam. Hij heeft mondelinge afspraken gemaakt over de werkzaamheden die [slachtoffer 1] zou verrichten. Hij hield geen urenregistratie bij van de werkzaamheden van [slachtoffer 1] . [15]
[slachtoffer 1] heeft in totaal 3.663 uur gewerkt voor verdachte. [16] Hij heeft hiervoor (inclusief kost en inwoning) € 10.770,-- ontvangen [17] , wat neer komt op € 3,31 netto per uur. [slachtoffer 1] had, gerekend met het minimumloon inclusief vakantiebijlage, een nettoloon van € 34.950,06 moeten ontvangen [18] , en heeft dus € 24.180,06 te weinig aan loon ontvangen.
In Suwinet (een informatiesysteem van de UWV, de SVB en gemeenten) stonden voor [slachtoffer 1] geen inkomstenverhoudingen geregistreerd op naam van [bedrijf 1] CV of verdachte. [19]
Beoordeling
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
In de periode van 15 april 2019 tot en met 30 april 2021 heeft verdachte [slachtoffer 1] arbeid laten verrichten ten behoeve van het door hem beheerde bedrijf [bedrijf 1] CV. [slachtoffer 1] mocht visumvrij in Nederland verblijven, mits hij niet zou werken. Op het moment dat hij arbeid begon te verrichten, verviel van rechtswege zijn recht op verblijf. Verdachte heeft [slachtoffer 1] in die periode gehuisvest. Hij betaalde [slachtoffer 1] een erg laag uurloon, lager dan het wettelijk minimumloon, en heeft daarbij geen loonheffingen en werkgeverslasten afgedragen. Het handelen van verdachte was daarmee bij wijze van kostenbesparing gericht op verrijking.
Aldus is verdachte [slachtoffer 1] uit winstbejag behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Verdachte wist, of had minst genomen ernstige redenen om te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 1] in Nederland wederrechtelijk was.
Ook heeft hij [slachtoffer 1] , die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten.
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten in nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] CV gepleegd. De werkzaamheden van [slachtoffer 1] geschiedden ten behoeve van de vennootschap, die daarvan profiteerde. Verdachte stuurde [slachtoffer 1] aan en regelde huisvesting voor hem.
Verdachte heeft gedurende drie relatief korte periodes een vreemdeling arbeid laten verrichten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet op een grote schaal of gedurende een lange periode heeft verricht, zodat niet vastgesteld kan worden dat verdachte van het plegen van de tenlastegelegde feiten zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt. Van dit onderdeel van de tenlastegelegde feiten zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 (subsidiair) ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode 15 april 2019 tot en met 30
april 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een persoon, te weten [slachtoffer 1] met de Oekraïense nationaliteit,
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden
te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader
[slachtoffer 1]gehuisvest en
arbeid laten verrichten voor het door
verdachte en zijn mededader gedreven bedrijf
[bedrijf 1]CV,
2.
subsidiair:
hij in de periode 15 april 2019 tot en met 30
april 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een persoon, te weten [slachtoffer 1] met de Oekraïense nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden
om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank overweegt dat in de rechtspraak (eerste lijn én tweede lijn) op dit moment verschillend geoordeeld wordt over de vraag of artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een specialis is van artikel 197a Sr. Dit oordeel is van belang voor de vraag of feit 1 als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd of dat ontslag van alle rechtsververvolging dient te volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een lex specialis en dat feit 1 – naast feit 2 – ook als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank constateert dat de rechtbank Overijssel met betrekking tot de onderhavige vraag in het recente verleden tot verschillende oordelen is gekomen. In lijn met de meest recente uitspraken oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 55, tweede lid, Sr is bepaald dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen deze bijzondere strafbepaling in aanmerking komt.
Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen sprake is van een systematische lex specialis indien de ‘speciale’ bepaling niet alle bestanddelen bevat van de meer algemene bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat de ‘speciale bepaling’ niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
De rechtbank stelt vast dat artikel 197b Sr niet alle bestanddelen van artikel 197a Sr bevat en is van oordeel dat artikel 197b Sr niet als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr dient te worden beschouwd.
Dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1994-1995, 24 269, nr. 3, blz. 3) blijkt dat de wijziging van artikel 197a Sr tot gevolg heeft gehad dat artikel 197b Sr voortaan als een geprivilegieerd delict moet worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a Sr leidt niet tot een ander oordeel. Een geprivilegieerd delict is niet hetzelfde als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 197a en 197b Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is;
feit 2, subsidiair
het misdrijf:een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tewerkstellen van een persoon van wie hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat hij wederrechtelijk in Nederland verbleef. Deze handelwijze heeft schadelijke economische gevolgen. Verdachte heeft zijn vennootschap de afdracht van loonheffingen en werkgeverslasten bespaard. Dat leidt tot oneerlijke concurrentie en verstoring van de arbeidsmarkt. Verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven.
Tewerkgestelde vreemdelingen verkeren in een onwenselijk afhankelijke positie van hun werkgever. Zij hebben niet de sociale rechten die rechtmatig in Nederland verblijvende werknemers hebben en kunnen moeilijk opkomen voor eerlijke arbeidsomstandigheden. In dienst van de vennootschap die verdachte beheerde, heeft [slachtoffer 1] zwaar werk moeten verrichten, waaraan hij lichamelijke klachten heeft overgehouden. Verdachte heeft voor zijn handelen geen enkele verantwoording genomen en dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf en de omvang daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de duur van de periode waarin verdachte de feiten heeft gepleegd, en met de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] zijn werk heeft verricht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden is.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 24.108,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, bestaande uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toegewezen kan worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter zitting is gebleken dat de benadeelde partij zich reeds met de vordering tegen verdachte tot de civiele kantonrechter heeft gewend en dat deze heeft geoordeeld dat verdachte niet persoonlijk aansprakelijk is voor de opgevoerde schade. De raadsman van de benadeelde partij heeft gesteld dat de vordering daarna bij de curator van [bedrijf 1] CV is neergelegd. Nu de civiele procedure jegens verdachte kennelijk is afgerond, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij de vordering niet nogmaals in deze strafzaak kan indienen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij desgevraagd toegelicht dat de grondslag van de ingediende vordering feitelijk een loonvordering is. Een dergelijke vordering betreft er een van een zogenaamde aardzaak die enkel bij de (civiele) kantonrechter kan worden aangebracht. Voor zover de benadeelde partij heeft aangevoerd dat eveneens sprake is van onrechtmatig handelen omdat verdachte de met de benadeelde partij ondertekende schuldbekentenis niet is nagekomen, kan de rechtbank hem daarin niet volgen, nu vooralsnog enkel sprake lijkt te zijn van een wanprestatie die slechts onder (niet gestelde en onderbouwde) omstandigheden als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten (de onrechtmatigheid) en opgevoerde schade ontbreekt in ieder geval. Ook deze gronden zouden leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is;
feit 2, subsidiair
het misdrijf:een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Waard, voorzitter, mr. H. Stam en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie met nummer 6640-2022-0069 (onderzoek Decatur). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 9 mei 2022, betreffende [bedrijf 1] C.V. (DOC-002-04), p. 795-796.
3.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 9 mei 2022, betreffende [bedrijf 2] (DOC-002-03), p. 794.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2021, opgemaakt door [verbalisant] (bijlage 3 bij kenmerk 2130715/13), p. 107, laatste alinea.
5.Het proces-verbaal van bevindingen berekening WVV [verdachte] / nadeel [slachtoffer 1] (AMB-004-01), p. 64, tabel 4.
6.Een geschrift, te weten een afschrift van het identiteitsbewijs van [slachtoffer 1] (bijlage 6 bij kenmerk 2130715/13), p. 138.
7.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 13 april 2022, kenmerk 2130715/13 (DOC-001-01), p. 83 laatste alinea en p. 84 eerste alinea.
8.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 13 april 2022, kenmerk 2130715/13 (DOC-001-01), p. 92, derde alinea, derde bullitpoint.
9.Een geschrift, te weten de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] van 28 juli 2021 (bijlage 5 bij kenmerk 2130715/13), p. 127, eerste alinea.
10.Een geschrift, te weten de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] van 28 juli 2021 (bijlage 5 bij kenmerk 2130715/13), p. 127, derde vraag en antwoord.
11.Een geschrift, te weten de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] van 28 juli 2021 (bijlage 5 bij kenmerk 2130715/13), p. 128, zevende vraag en antwoord.
12.Een geschrift, te weten de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] van 28 juli 2021 (bijlage 5 bij kenmerk 2130715/13), p. 127, derde vraag en antwoord.
13.Een geschrift, te weten de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] van 28 juli 2021 (bijlage 5 bij kenmerk 2130715/13), p. 129, vierde vraag en antwoord.
14.Een geschrift, te weten de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] van 28 juli 2021 (bijlage 5 bij kenmerk 2130715/13), p. 130, zesde vraag en antwoord.
15.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 13 april 2022, kenmerk 2130715/13 (DOC-001-01), p. 92, derde alinea, eerste, tweede en zesde bullitpoint.
16.Het proces-verbaal van bevindingen berekening WVV [verdachte] / nadeel [slachtoffer 1] (AMB-004-01), p. 64, tabel 4.
17.Het proces-verbaal van bevindingen berekening WVV [verdachte] / nadeel [slachtoffer 1] (AMB-004-01), p. 65, tabel 8.
18.Het proces-verbaal van bevindingen berekening WVV [verdachte] / nadeel [slachtoffer 1] (AMB-004-01), p. 67, tabel 9.
19.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek Suwinet (AMB-003-01), p. 57.