ECLI:NL:RBOVE:2024:6201

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
84.014899.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en valsheid in geschrift door een eenmanszaak

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige vrouw, die als eigenaar van een eenmanszaak is veroordeeld voor faillissementsfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 maart 2018 tot en met 21 november 2019 in totaal € 56.890,-- contant heeft opgenomen van haar zakelijke bankrekeningen, wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Daarnaast heeft zij niet voldaan aan haar wettelijke verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie en heeft zij opzettelijk onvolledige inlichtingen verstrekt aan de curator na haar faillissement op 4 december 2019. De verdachte heeft ook valse facturen ingediend bij zorgverzekeraar [bedrijf 1], waarbij zorg is gedeclareerd die niet is geleverd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de faillissementsgijzeling die de verdachte heeft ondergaan. De uitspraak benadrukt de ernst van faillissementsfraude en de noodzaak voor een correcte administratie in het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.014899.21 (P)
Datum vonnis: 25 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsman mr. J. de Haan, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:voorafgaand aan haar faillissement geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld;
feit 2:in de periode gedurende haar faillissement niet de volledige administratie aan de curator heeft verstrekt;
feit 3:voorafgaand aan en gedurende haar faillissement niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie;
feit 4:in de periode gedurende haar faillissement niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht;
feit 5: diverse facturen en aktes van cessie valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of daarvan gebruik heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 maart 2018 tot en met
21 november 2019 te Almelo, althans in Nederland,
voor het faillissement enig goed, te weten een of meer geldbedragen van in totaal €
220.738,25, althans enig geldbedrag, aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft zij van de zakelijke bankrekening(en) op naam van [eenmanszaak]
- contant geld opgenomen en/of
- gelden naar de privé bankrekening(en) op naam van verdachte en/of andere
(rechts) personen overgemaakt, en/of
- privé aanslagen voor de (IB) belasting betaald (DOC-074),
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden
worden benadeeld;
2.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot en
met 8 januari 2021 te Almelo, althans in Nederland,
desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op haar rustende
wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen
gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden
en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de
hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de
curator heeft verstrekt;
immers heeft zij niet terstond voldaan aan de diverse verzoeken van de door de
Rechtbank Overijssel in het faillissement aangestelde curator, waaronder (DOC-023,
p. 3):
- de (volledige) belegstukken, en/of
- de (volledige) digitale administratie, en/of
- de (volledige) kasadministratie, en/of
- de (volledige) verkoopfacturen en/of declaratieadministratie;
3.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4
december 2019 te Almelo, althans in Nederland,
voor en/of tijdens dat faillissement,
opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van
een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden
en/of andere gegevensdragers,
immers heeft verdachte niet een (volledige) kasadministratie in de boekhouding
van [eenmanszaak] verwerkt en/of laten verwerken en/of niet een (volledige)
verantwoording van de kosten in de boekhouding van [eenmanszaak]
verwerkt en/of laten verwerken, en/of niet een zodanige administratie gevoerd
en/of laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van
[eenmanszaak] konden worden gekend,
ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4
december 2019 te Almelo, althans in Nederland,
voor en/of tijdens dat faillissement,
niet een (volledige) kasadministratie in de boekhouding van [eenmanszaak]
verwerkt en/of laten verwerken en/of niet een (volledige) verantwoording van de
kosten in de boekhouding van [eenmanszaak] verwerkt en/of laten verwerken,
en/of niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren, dat daaruit te
allen tijde de rechten en verplichtingen van [eenmanszaak] konden worden
gekend,
waardoor het aan haar schuld te wijten was dat niet werd voldaan aan de op haar
rustende wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het
bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers,
ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt;
4.
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot
en met 8 januari 2021 te Almelo, althans in Nederland,
als degene handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een
eenmanszaak, die bij vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in
staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht was tot het geven van
inlichtingen,
telkens zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de
vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en/of onvolledige
inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft zij, verdachte,:
- de vragen van de curator en/of rechter-commissaris in het faillissement van
[eenmanszaak] , tot het verkrijgen van inzicht omtrent contant opgenomen
geldbedragen en/of geldbedragen welke zijn overgeboekt naar privé rekeningen van
verdachte, niet beantwoord en/of onvolledig beantwoord en/of onjuist beantwoord
(DOC-023, p. 3);
5.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, op
een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 9
november 2017 te Almelo en/of Enschede, althans in Nederland,
een of meer geschriften dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te
dienen, te weten:
A.
- akte(s) van cessie, getekend door [naam 1] , gedateerd 31 augustus 2016, [DOC-089
t/m DOC-091] en/of
B.
- een factuur op naam van [naam 1] , met kenmerk [factuurnummer 1] , gedateerd op 31
augustus 2016, [DOC-090] en/of
- een factuur op naam van [naam 1] , met kenmerk [factuurnummer 2] , gedateerd op 31
augustus 2016, [DOC-091] en/of
- een factuur op naam van [naam 1] , met kenmerk [factuurnummer 3] , gedateerd op 31
augustus 2016, [DOC-089] en/of
- een factuur op naam van [naam 2] , met kenmerk [factuurnummer 4] , gedateerd op
1 november 2017, [DOC-076] en/of
- een factuur op naam van [naam 2] , met kenmerk [factuurnummer 5] , gedateerd op
1 november 2017, [DOC-078];
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft
doen vervalsen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of
door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande de valsheid/vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid
A.
- die akte(s) van cessie is/zijn ondertekend door [naam 1] ;
B.
- op die facturen geleverde zorg is vermeld, die in werkelijkheid niet (volledig) is
geleverd, en/of
- op die facturen bedragen in rekening zijn gebracht voor zorg, die in werkelijkheid
niet (volledig) is geleverd;
en/of
zij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of
opzettelijk voorhanden heeft gehad een of meer valse en/of vervalste geschriften, te
weten:
A.
- akte(s) van cessie, getekend door [naam 1] , gedateerd op 31 augustus 2016,
[DOC-089 t/m DOC-091] en/of
B.
- een factuur op naam van [naam 1] , met kenmerk [factuurnummer 1] , gedateerd op 31
augustus 2016, [DOC-090] en/of
- een factuur op naam van [naam 1] , met kenmerk [factuurnummer 2] , gedateerd op 31
augustus 2016, [DOC-091] en/of
- een factuur op naam van [naam 1] , met kenmerk [factuurnummer 3] , gedateerd op 31
augustus 2016, [DOC-089] en/of
- een factuur op naam van [naam 2] , met kenmerk [factuurnummer 4] , gedateerd op
1 november 2017, [DOC-076] en/of
- een factuur op naam van [naam 2] , met kenmerk [factuurnummer 5] , gedateerd op
1 november 2017, [DOC-078];
zijnde een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen,
bestaande de valsheid/vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid
A.
- die akte(s) van cessie is/zijn ondertekend door [naam 1] ;
B.
- op die facturen geleverde zorg is vermeld, die in werkelijkheid niet (volledig) is
geleverd, en/of
- op die facturen bedrag(en) in rekening zijn gebracht voor zorg, die in werkelijkheid
niet (volledig) is geleverd;
bestaande dat gebruik maken hierin dat zij, verdachte, die valse facturen (DOC-89
en/of DOC-090 en/of DOC-091 en/of DOC-076 en/of DOC-078) en/of die
valse/vervalste akte(s) van cessie heeft verstrekt en/of heeft doen toekomen aan
[bedrijf 1] N.V. teneinde betaald te krijgen voor niet (volledig)
geleverde zorg,
terwijl zij, verdachte, telkens wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die
geschriften bestemd was/waren voor gebruik als ware het/die echt en onvervalst.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft feit 1 nietig moet worden verklaard, omdat sprake is van een obscuur libel. Het is onduidelijk hoe de feitelijke handelingen die ten laste zijn gelegd, kunnen leiden tot een bewezenverklaring.
De rechtbank overweegt dat het onder 1 tenlastegelegde feit voldoende concreet en feitelijk is geformuleerd en geen innerlijke tegenstrijdigheden bevat. In zoverre is geen sprake van een obscuur libel. De vraag of de tenlastegelegde handelingen kunnen leiden tot een bewezenverklaring betreft een bewijsvraag en raakt als zodanig niet aan de geldigheid van de dagvaarding. Het verweer wordt verworpen.
3.2
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5
De rechtbank constateert ambtshalve dat het onder 5 als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit geen tijds- en plaatsaanduiding bevat en daarmee niet voldoet aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft dit onderdeel nietig is.
3.3
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van het onder 5 tenlastegelegde valselijk opmaken en/of gebruikmaken van valse facturen en aktes van cessie betreffende
[naam 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Feit 1
Pas na het opleggen van belastingaanslagen in 2018 bestond de aanmerkelijke kans dat een faillissement van verdachte onafwendbaar was, maar verdachte heeft deze kans niet bewust aanvaard.
Feit 2
Verdachte heeft de administratie over 2019 verstrekt. De curator heeft niet expliciet gevraagd om de administratie over de jaren 2016 tot en met 2018. Daardoor is niet duidelijk welke administratie niet door verdachte aan de curator is verstrekt, terwijl dat wel had gemoeten.
Feit 3
Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat er kosten zijn gemaakt in de onderneming die niet zijn verantwoord in de administratie.
Feit 4
Verdachte weet niet waar de contant opgenomen geldbedragen aan besteed zijn. Zij heeft de curator daarover niet opzettelijk onjuist of onvolledig ingelicht.
Feit 5
Verdachte betwist de juistheid van de verklaring van de heer [naam 1] , temeer omdat hij dementerend was. De heer [naam 1] heeft weldegelijk zorg ontvangen en uit het onderzoek is niet gebleken dat de heer [naam 1] de aktes van cessie niet zelf heeft ondertekend.
Verdachte heeft bij [bedrijf 1] gemeld dat op de facturen met betrekking tot mevrouw [naam 2] een fout was gemaakt en dat dit moest worden gecorrigeerd. Zij heeft deze facturen niet opzettelijk valselijk opgemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Algemene overwegingen
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de
volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Verdachte is op 19 november 2013 gestart met haar eenmanszaak [eenmanszaak] (hierna: [eenmanszaak] ). Verdachte verleende met haar eenmanszaak thuiszorg aan cliënten en bood ook dagbesteding op locatie. [eenmanszaak] was gevestigd in [vestigingsplaats] . [2]
Op 4 december 2019 is verdachte, handelend onder de naam [eenmanszaak] , in staat van faillissement verklaard. Mr. F. Kolkman werd tot curator aangesteld. [3]
Hierna zullen per feit de relevante feiten en omstandigheden worden besproken.
4.3.2
Feit 1
Feiten en omstandigheden
Op 23 november 2017 kondigde de Belastingdienst een boekenonderzoek aan bij [eenmanszaak] . [4] Het boekenonderzoek heeft in de eerste helft van 2018 plaatsgevonden. Tijdens een inleidend gesprek op 5 januari 2018 heeft de Belastingdienst aangekondigd voorlopige aanslagen inkomstenbelasting op te leggen voor de jaren 2016 en 2017. [5] Deze aanslagen zijn op
9 maart 2018 opgelegd en bedroegen € 165.698,-- (2016) en € 116.436,-- (2017). [6] Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Belastingdienst in het rapport van 23 juli 2018 aangekondigd navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op te leggen over de jaren 2014 en 2015. [7]
Verdachte declareerde de aan cliënten verleende zorg bij zorgverzekeraars, met name [bedrijf 1] . Bij [bedrijf 1] ontstonden twijfels over de rechtmatigheid van de declaraties van [eenmanszaak] . Op 7 maart 2018 kondigde [bedrijf 1] een onderzoek naar de declaraties aan. [8] [bedrijf 1] vroeg verdachte bewijsstukken aan te leveren van - onder andere – (de opleiding) van de medewerkers van [eenmanszaak] en overzichten van geleverde zorg.
Op 5 juni 2018 heeft [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] meegedeeld de betalingen aan [eenmanszaak] op te schorten, omdat uit de voorlopige bevindingen uit het onderzoek bleek dat enkele cliënten stelden geen zorg te hebben ontvangen, die wel was gedeclareerd. Ook waren er aanwijzingen dat de door [eenmanszaak] verleende zorg niet aan de verzekeringsvoorwaarden voldeed. [9] Op 19 juni 2018 heeft een gesprek tussen medewerkers van [bedrijf 1] en verdachte plaatsgevonden, waarin de medewerkers van [bedrijf 1] meedeelden dat zij onregelmatigheden in de declaraties hadden gevonden. [10] Op 5 november 2018 heeft [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] bericht dat uit het onderzoek is gebleken dat [eenmanszaak] meer zorg heeft gedeclareerd dan is geleverd en dat [bedrijf 1] de reeds vergoede zorg terugvorderde. [bedrijf 1] concludeerde dat 728 gedeclareerde uren niet verantwoord waren met urenbriefjes. [11] Ook bleek dat slechts 3% van de gedeclareerde zorg was verleend door daartoe gekwalificeerd personeel. [12] De door verdachte terug te betalen vergoedingen bedroegen € 336.726,28. [13]
Verdachte beschikte over een aantal bankrekeningen, waarvan zij twee bankrekeningen zakelijk gebruikte. Dit zijn de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . [14]
In de periode van 22 maart 2018 tot en met 21 november 2019 heeft verdachte in totaal
€ 56.890,-- contant opgenomen van de twee zakelijke bankrekeningen. [15]
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers. In dat verband is voorwaardelijk opzet voldoende. Aangenomen wordt dat dit impliceert dat ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement moet hebben bestaan, waarbij een aanmerkelijke kans in dit verband een redelijke mate van waarschijnlijkheid is, of dat als gevolg van die handelingen een redelijke mate van waarschijnlijkheid van een faillissement is ontstaan. Het (voorwaardelijk) opzet op het faillissement zelf is geen zelfstandig vereiste.
Niet is vereist, zoals de verdediging heeft betoogd, dat het faillissement onafwendbaar was.
De rechtbank constateert dat in januari 2018 door de Belastingdienst aan verdachte kenbaar werd gemaakt dat aan haar voorlopige aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2016 en 2017 zouden worden opgelegd. Op 7 maart 2018 kwam daar de aankondiging van [bedrijf 1] van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de declaraties van [eenmanszaak] bij. Als eigenaar van de onderneming kon verdachte op 7 maart 2018 voorzien dat het onderzoek van [bedrijf 1] onregelmatigheden in de declaraties van [eenmanszaak] aan het licht zou brengen en zou leiden tot een terugvordering van de uitbetaalde vergoedingen.
Verdachte kon vanaf 7 maart 2018 dus zowel van de Belastingdienst als van [bedrijf 1] een (hoge) geldvordering verwachten. Verdachte heeft in de periode tussen 7 maart 2018 en
4 december 2019 desondanks € 56.890,-- contant opgenomen van de zakelijke bankrekeningen, waarmee ze feitelijk vermogen uit haar onderneming haalde waardoor zij niet aan haar betalingsverplichting jegens crediteuren zou kunnen voldoen. Daardoor heeft zij een aanmerkelijke kans op een faillissement doen ontstaan, waardoor vanaf die datum een faillissement voor haar voorzienbaar werd.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voor het faillissement € 56.890,-- aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
Uit het dossier is verder gebleken dat verdachte grote bedragen overboekte van haar zakelijke bankrekening naar haar privérekening. De rechtbank overweegt dat bij een eenmanszaak geen sprake is van een afgescheiden (zakelijk en privé) vermogen. De van de zakelijke bankrekeningen naar de privébankrekening overgeboekte bedragen verlieten de boedel dan ook niet, en bleven binnen het bereik van de curator. Deze overboekingen zijn daardoor niet aan te merken als een onttrekking aan de boedel, zoals tenlastegelegd.
Verder heeft verdachte vanaf de zakelijke bankrekening aanslagen inkomstenbelasting betaald aan de Belastingdienst. De rechtbank acht niet bewezen dat door deze betalingen schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld, omdat dit preferente vorderingen betreffen. Ook bij de afwikkeling van het faillissement of nadien zou betaling van deze belastingaanslagen voorrang hebben gekregen op de concurrente vorderingen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onttrekken van geldbedragen aan de boedel door gelden naar de privébankrekeningen over te maken of door aanslagen voor de inkomstenbelasting te betalen.
4.3.3
Feit 2
Feiten en omstandigheden
Na het faillissement van verdachte op 4 december 2019 werd namens de curator de administratie van [eenmanszaak] bij verdachte opgevraagd. [16] en [17] Dit betrof met name de administratie over 2018 en 2019. De kolommenbalansen en grootboekrekeningen over 2014 tot en met 2018 zijn mondeling namens de curator bij verdachte opgevraagd. [18] Deze stukken zijn op
9 november 2020 aan de curator verstrekt. Op 8 januari 2021 ontbraken echter grotendeels de belegstukken, evenals de digitale administratie, kasadministratie en verkoopfacturen/declaratieadministratie. [19]
Op 27 november 2019 heeft verdachte de administratie van 2016 tot en met 30 oktober 2019 ontvangen van haar boekhouder. [20] Deze administratie bevatte de kolommenbalansen, grootboekrekeningen, winst- en verliesrekening, overzichten van pinopnamen en stortingen, overzichten van opnamen bij geldautomaten en de verantwoording van kasuitgaven. [21]
Beoordeling
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte in elk geval vanaf
27 november 2019 beschikte over de administratie over de jaren 2016 tot en met 30 oktober 2019 , maar dat zij deze administratie na haar faillissement niet
terstondaan de curator heeft verstrekt. Dit geldt voor de belegstukken, de digitale administratie en de verkoopfacturen/declaratieadministratie.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor wat betreft het niet verstrekken van de kasadministratie. Verdachte voerde geen volledige kasadministratie en kon deze dus ook niet aan de curator verstrekken.
4.3.4
Feit 3
Feiten en omstandigheden
In de periode van 1 januari 2014 tot aan de faillissementsdatum is van de zakelijke bankrekeningen € 687.960,-- contant opgenomen. [22] Tijdens het boekenonderzoek constateerde de Belastingdienst dat geen sluitende kasadministratie werd bijgehouden. Er werden wel bonnetjes bewaard, maar begin- en eindsaldo van de kas waren niet bekend. Ook was er geen kascontrole. [23] Wel hield verdachte in Excel de zakelijke kasuitgaven bij, waaruit het volgende bleek [24] :
[afbeelding]
De curator heeft niet kunnen vaststellen wat er met (het restant van) de contante geldopnamen is gebeurd. [25]
Op 5 januari 2018 is verdachte door de Belastingdienst gewezen op de administratieplicht en bewaarplicht en is haar uitgelegd aan welke eisen de administratie moet voldoen. [26]
De Belastingdienst heeft op 23 juli 2018 geconcludeerd dat verdachte niet voldeed aan de administratieplicht en de bewaarplicht en sprak met verdachte af dat zij, onder andere, een kasboek diende bij te houden. [27]
Beoordeling
Op grond van artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek was verdachte verplicht een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijd haar rechten en verplichtingen konden worden gekend.
Verdachte heeft geen sluitende kasadministratie gevoerd en bewaard, ook niet nadat zij op
5 januari 2018 door de Belastingdienst was aangesproken op haar administratie- en bewaarplicht. De curator had hierdoor onvoldoende inzicht in de rechten en de verplichtingen van [eenmanszaak] . Van een groot geldbedrag is volstrekt onduidelijk waarvoor het is aangewend. Hierdoor is de afhandeling van het faillissement bemoeilijkt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 5 januari 2018 en 4 december 2019 opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting tot het voeren en bewaren van een deugdelijke administratie.
4.3.5
Feit 4
Feiten en omstandigheden
De curator heeft verdachte vanaf het faillissement op 4 december 2019 herhaaldelijk verzocht om een verklaring voor de contante opnames en overboekingen van de zakelijke bankrekeningen naar haar privébankrekeningen, onder andere in een e-mail van 20 maart 2020. [28] De stukken die verdachte hierover aanreikte, boden geen afdoende verklaring. Op 8 januari 2021 heeft de curator aangifte gedaan van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht door verdachte. [29] Verdachte heeft verschillende verklaringen gegeven voor de uitgaven, die de curator niet plausibel voorkwamen. Verdachte heeft nooit het volledige contant opgenomen bedrag verantwoord. [30]
Beoordeling
Op grond van artikel 105 van de Faillissementswet was verdachte als gefailleerde verplicht de curator inlichtingen te verschaffen. De verdachte heeft de curator meerdere en verschillende verklaringen over de contante geldopnames en overboekingen van de zakelijke bankrekeningen naar de privébankrekeningen gegeven, maar heeft geen volledig en sluitend overzicht gegeven in de (zakelijke) bestemming daarvan. Verdachte heeft vanaf 1 januari 2014 tot aan de datum van haar faillissement gemiddeld € 10.000,-- per maand contant opgenomen. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat zij niet weet waar het geld aan is besteed. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de curator opzettelijk onvolledig heeft ingelicht.
4.3.6
Feit 5
Feiten en omstandigheden
Verdachte diende namens [eenmanszaak] declaraties in bij [bedrijf 1] . [31] Verdachte heeft onder andere twee facturen op naam van [naam 2] ingediend, met kenmerk [factuurnummer 4] [32] en [factuurnummer 5] [33] , beide gedateerd op 1 november 2017.
Op 20 februari 2018 heeft de echtgenoot van [naam 2] , de heer [naam 3] , tegen medewerkers van [bedrijf 1] gezegd dat zijn vrouw en hij zich tot [eenmanszaak] hadden gewend, omdat zijn vrouw zorg nodig had. Er is toen iemand bij de heer en mevrouw [naam 3] geweest die hen een aantal vragen heeft gesteld. [34] De zorg is nooit opgestart. De heer en mevrouw [naam 3] zijn vanaf
19 juni 2017 tot en met 25 september 2017 op vakantie geweest. [35] Na hun vakantie heeft de heer [naam 3] opnieuw navraag gedaan bij [eenmanszaak] , maar ook toen werd de zorg niet opgestart. [36]
De bij de facturen van juni 2017 en juli 2017 gevoegde aktes van cessie [37] en [38] dateren beide van 1 november 2017, de datum van de facturen.
Beoordeling
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de facturen van juni en juli 2017 op naam van mevrouw [naam 2] valselijk heeft opgemaakt, omdat de op die facturen vermelde zorg niet daadwerkelijk is geleverd. Mevrouw [naam 2] heeft gesteld dat zij geen zorg heeft ontvangen via [eenmanszaak] . Bovendien was zij op vakantie van medio juni 2017 tot eind september 2017. Gedurende die maanden heeft zij in elk geval geen zorg kunnen ontvangen via [eenmanszaak] . Verdachte heeft de niet-verrichte zorg desondanks gedeclareerd bij [bedrijf 1] en de betaling van die facturen ontvangen en behouden.
Ook de heer [naam 1] heeft bij [bedrijf 1] gemeld dat hij geen zorg via [eenmanszaak] heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat de heer [naam 1] leed aan een vorm van dementie en niet alles meer wist. Deze verklaring vindt geen weerlegging in het dossier. Alleen op basis van de verklaring van de heer [naam 1] kan naar het oordeel daarom niet geconcludeerd worden dat aan hem geen zorg is verleend en de aktes van cessie en de facturen valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank overweegt verder dat de handtekeningen die op de aktes van cessie op naam van de heer [naam 1] staan, niet aan een handschriftonderzoek zijn onderworpen, zodat ook op basis daarvan niet geconcludeerd kan worden dat de aktes niet door de heer [naam 1] zouden zijn ondertekend. Dat de handtekening telkens zou zijn gekopieerd zoals de officier van justitie heeft gesteld, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Ook overigens biedt het dossier geen aanwijzingen dat de aktes van cessie en facturen op naam van de heer [naam 1] vals of vervalst zouden zijn.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de facturen op naam van
[naam 2] met kenmerk [factuurnummer 4] en [factuurnummer 5] valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het valselijk opmaken of vervalsen van de facturen en aktes van cessie op naam van [naam 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
op tijdstippen in de periode van 7 maart 2018 tot en met
21 november 2019 te Almelo,
voor het faillissement
goederen, te weten geldbedragen van in totaal € 56.890,-- aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft zij van de zakelijke bankrekeningen op naam van [eenmanszaak]
- contant geld opgenomen
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden
worden benadeeld;
2.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
op tijdstippen in de periode van 4 december 2019 tot en
met 8 januari 2021 te Almelo,
desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op haar rustende
wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen
gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden
en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de
hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de
curator heeft verstrekt;
immers heeft zij niet terstond voldaan aan de diverse verzoeken van de door de
Rechtbank Overijssel in het faillissement aangestelde curator, waaronder:
- de (volledige) belegstukken, en
- de (volledige) digitale administratie, en
- de (volledige) verkoopfacturen / declaratieadministratie;
3.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, die bij
vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in staat van faillissement
is verklaard,
in de periode van 5 januari 2018 tot en met 4 december 2019 te Almelo,
voor en tijdens dat faillissement,
opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van
een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden
en/of andere gegevensdragers,
immers heeft verdachte niet een (volledige) kasadministratie in de boekhouding
van [eenmanszaak] verwerkt en/of laten verwerken en niet een (volledige)
verantwoording van de kosten in de boekhouding van [eenmanszaak]
verwerkt en/of laten verwerken, en niet een zodanige administratie gevoerd
en/of laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van
[eenmanszaak] konden worden gekend,
ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt,
4.
zij, in de periode van 4 december 2019 tot
en met 8 januari 2021 te Almelo,
als degene handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een
eenmanszaak, die bij vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2019 in
staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht was tot het geven van
inlichtingen,
opzettelijk onvolledige inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft zij, verdachte:
- de vragen van de curator in het faillissement van
[eenmanszaak] , tot het verkrijgen van inzicht omtrent contant opgenomen
geldbedragen en geldbedragen welke zijn overgeboekt naar privérekeningen van
verdachte, onvolledig beantwoord;
5.
zij, handelend onder de naam [eenmanszaak] , zijnde een eenmanszaak, op
in de periode van 1 februari 2016 tot en met 9
november 2017 te Almelo,
geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te
dienen, te weten:
- een factuur op naam van [naam 2] , met kenmerk [factuurnummer 4] , gedateerd op
1 november 2017, en
- een factuur op naam van [naam 2] , met kenmerk [factuurnummer 5] , gedateerd op
1 november 2017,
valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of
door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande de valsheid hierin dat in strijd met de waarheid
- op die facturen geleverde zorg is vermeld, die in werkelijkheid niet is
geleverd, en/of
- op die facturen bedragen in rekening zijn gebracht voor zorg, die in werkelijkheid
niet (volledig) is geleverd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 194, 225, 341, 344a en 344b Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl zij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld;
feit 2
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
feit 3, primair
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
feit 4
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, opzettelijk onvolledige inlichtingen geven, meermalen gepleegd;
feit 5
het misdrijf:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Zij heeft gelden onttrokken aan de boedel van haar eenmanszaak in een periode waarin een faillissement voor haar voorzienbaar was. Ook heeft ze geen deugdelijke administratie gevoerd en gedurende haar faillissement geen volledige administratieve verantwoording afgelegd aan de curator. Verder heeft zij niet de door de curator gevraagde inlichtingen gegeven. Als gevolg hiervan was het voor de curator onmogelijk om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte gedurende zes maanden in faillissementsgijzeling heeft doorgebracht, hoewel deze vorm van vrijheidsbeneming strikt genomen een ander karakter en doel heeft.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het verhoor van de verdachte kan als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank ziet in dit geval geen bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een langere termijn.
Op 10 augustus 2021 is de verdachte door de FIOD verhoord. Op die datum is de redelijke termijn aangevangen. De verdachte had daarom op 10 augustus 2023 een vonnis mogen verwachten. Daarmee is de redelijke termijn met ruim een jaar en drie maanden overschreden.
Hoewel de aard en de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de eerder genoemde faillissementsgijzeling aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding partieel nietig voor zover het betreft het onder 5 als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl zij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld;
feit 2
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
feit 3, primair
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
feit 4
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, opzettelijk onvolledige inlichtingen geven, meermalen gepleegd;
feit 5
het misdrijf:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 69161 (onderzoek Kingston). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 1 december 2020 (DOC-004), p. 309.
3.Een geschrift, te weten het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 4 december 2019, faillissementsnummer C/08/19/338-339 F (DOC-023), p. 416-417.
4.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst aan [eenmanszaak] van 23 november 2017 (DOC-024), p. 499-501.
5.Een geschrift, te weten een verslag van het inleidend gesprek boekenonderzoek op 5 januari 2018 (DOC-013), p. 392, paragraaf 8, eerste gedachtestreepje.
6.Het proces-verbaal Zaaksdossier faillissementsfraude (ZD-001-01), p. 49, paragraaf 4.3.1, tweede alinea.
7.Een geschrift, te weten het rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [eenmanszaak] van 23 juli 2018 (DOC-012), p. 386, paragraaf 7.2.
8.Een geschrift, te weten de brief van [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] van 7 maart 2018 (DOC-039), p. 570-571.
9.Een geschrift, te weten de brief van [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] van 5 juni 2018 (DOC-040), p. 572-574.
10.Een geschrift, te weten een verslag van een gesprek tussen medewerkers van [bedrijf 1] en verdachte op 19 juni 2018 (DOC-041), p. 581-594.
11.Een geschrift, te weten de brief van [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] van 5 november 2018 (DOC-036), p. 526, tweede alinea.
12.Een geschrift, te weten de brief van [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] van 5 november 2018 (DOC-036), p. 526, laatste alinea.
13.Een geschrift, te weten de brief van [bedrijf 1] aan [eenmanszaak] van 5 november 2018 (DOC-036), p. 528, derde alinea.
14.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek bankmutaties (AMB-004), p. 159.
15.Een geschrift, te weten een overzicht van de bankmutaties van de zakelijke bankrekeningen vanaf 7 maart 2018 (DOC-074), p. 884, onderaan.
16.Een geschrift, te weten een e-mail van [bedrijf 2] B.V. aan verdachte van 4 december 2019, met bijlagen (DOC-023), p. 423-428.
17.Een geschrift, te weten een e-mail van [bedrijf 2] B.V. aan verdachte van 6 december 2019, met bijlagen (DOC-023), p. 429-432.
18.Een geschrift, te weten een e-mail van [bedrijf 2] B.V. aan verdachte van 13 september 2021 (DOC-075), p. 885, vraag en antwoord 3.
19.Een geschrift, te weten de aangifte van mr. F. Kolkman (curator) van 8 januari 2021 (DOC-023),
20.Een geschrift, te weten een e-mail van [naam 4] aan verdachte van 27 november 2019 (DOC-055), p. 743.
21.Het proces-verbaal van bevindingen ontvangen administratieve stukken van getuige [naam 4] (AMB-006), p. 170, laatste alinea.
22.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek bankmutaties (AMB-004), p. 160.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 24 februari 2021 (G-001-01), p. 108, derde vraag en antwoord, eerste drie zinnen.
24.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek bankmutaties (AMB-004), p. 161.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige F. Kolkman van 13 september 2021 (G-004-01), p. 130, tweede vraag en antwoord, eerste zin en p. 132, laatste vraag en antwoord.
26.Een geschrift, te weten een verslag van het inleidend gesprek boekenonderzoek op 5 januari 2018 (DOC-013), p. 390, paragraaf ‘Administratieplicht en bewaarplicht’.
27.Een geschrift, te weten het rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [eenmanszaak] van 23 juli 2018 (DOC-012), p. 379, derde alinea.
28.Een geschrift, te weten de e-mail van mr. F. Kolkman aan verdachte van 20 maart 2020 (DOC-023), p. 434.
29.Een geschrift, te weten de aangifte van mr. F. Kolkman (curator) van 8 januari 2021 (DOC-023), p. 413, paragraaf ‘Niet voldoen aan de inlichtingenplicht’.
30.Het proces-verbaal van verhoor getuige F. Kolkman van 13 september 2021 (G-004-01), p. 131, eerste en derde alinea.
31.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
32.Een geschrift, te weten een factuur van [eenmanszaak] met kenmerk [factuurnummer 4] (DOC-076), p. 887.
33.Een geschrift, te weten een factuur van [eenmanszaak] met kenmerk [factuurnummer 5] (DOC-078), p. 891.
34.Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [bedrijf 1] met verzekerde [naam 2] (AMB-010),
35.Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [bedrijf 1] met verzekerde [naam 2] (AMB-010),
36.Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [bedrijf 1] met verzekerde [naam 2] (AMB-010),
37.Een geschrift, te weten een factuur van [eenmanszaak] met kenmerk [factuurnummer 4] (DOC-076), p. 888.
38.Een geschrift, te weten een factuur van [eenmanszaak] met kenmerk [factuurnummer 5] (DOC-078), p. 892.