ECLI:NL:RBOVE:2024:6189

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
11357236 CV EXPL 24-3742
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst standplaats; onterecht beëindigd door campingexploitant; geen geldige opzegging; geen permanente bewoning

In deze zaak heeft [partij A] een standplaats gehuurd op de camping van [gedaagde] sinds 2017. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst beëindigd, omdat zij meende dat [partij A] zijn standplaats niet op orde hield en permanent op de camping verbleef, wat volgens de gemeente Staphorst niet is toegestaan. [partij A] heeft in kort geding gevorderd om weer toegang te krijgen tot de camping en om aangesloten te worden op de nutsvoorzieningen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] niet rechtsgeldig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] niet voldoende had aangetoond dat [partij A] zijn standplaats niet deugdelijk onderhoudt en dat de beschuldigingen van permanente bewoning niet konden worden vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [partij A] toegewezen, waardoor hij weer toegang tot de camping en de nutsvoorzieningen kreeg. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11357236 CV EXPL 24-3742
Vonnis in kort geding van 22 november 2024
in de zaak van
[partij A] ,
woonplaats gekozen hebbend te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A] ,
gemachtigde: mr. J. Veninga.
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. Kamphuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- de van de zijde van [partij A] op 7 november 2024 overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling en de daarvan door de griffier gemaakte aantekeningen,
- de pleitnota van [partij A] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

[partij A] huurt sinds enkele jaren een standplaats op [gedaagde] . Op een gegeven moment heeft [gedaagde] de huurovereenkomst met [partij A] beëindigd omdat zij van mening was dat [partij A] zijn standplaats moest opruimen hetgeen hij na waarschuwingen niet heeft gedaan. Ook vindt [gedaagde] dat [partij A] permanent op de camping woont hetgeen door de gemeente is verboden. [gedaagde] heeft [partij A] de toegang tot de camping verboden en ook de levering van elektriciteit en gas aan [partij A] stopgezet. [partij A] vordert in deze procedure dat hij weer tot de camping wordt toegelaten en dat hij weer wordt aangesloten op de nutsvoorzieningen. [gedaagde] heeft tegenvorderingen tegen [partij A] ingesteld. [gedaagde] vordert dat [partij A] zijn standplaats op de camping ontruimt of dat het [partij A] wordt verboden om zijn standplaats te bewonen. Als die vorderingen niet worden toegewezen vordert [gedaagde] dat [partij A] zijn standplaats moet onderhouden op een manier die [gedaagde] bepaalt. De voorzieningenrechter vindt dat [partij A] weer tot de camping en zijn standplaats moet worden toegelaten. De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot deze oordelen is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] exploiteert een camping aan de [adres] . [gedaagde] is ook eigenaresse van de percelen grond waarop de camping is gelegen.
3.2.
[partij A] huurt sinds 2017 een standplaats, plaatselijk bekend standplaats nummer [nummer] , op de camping. Tussen partijen is destijds geen schriftelijke overeenkomst opgesteld. Op deze standplaats staan een chalet en een overkapping. Ook zijn er een terras en een zitje.
3.3.
Op het perceel van [gedaagde] is het bestemmingsplan (thans tijdelijk omgevingsplan) “Buitengebied Staphorst” en het bestemmingsplan “Buitengebied, partiële herziening [adres] ([gedaagde]) 2015” van toepassing. Het gehele perceel heeft volgens de bestemmingsplannen de bestemming “recreatie-verblijfsrecreatie”.
3.4.
De gemeente Staphorst heeft een “Plan van aanpak vakantieparken [vestigingsplaats] 2024-2026” opgesteld. Uit dat plan van aanpak blijkt dat de gemeente bestaande gevallen van permanente bewoning wil terugdringen waarbij per park in overleg en samenwerking met de ondernemer een plan van aanpak zal worden opgesteld. Er is een tijdspad van 3 jaar opgesteld binnen welke termijn bestaande gevallen van permanente bewoning moeten zijn beëindigd.
3.5.
[gedaagde] heeft [partij A] vanaf 2022 verzocht een schriftelijke huurovereenkomst voor vaste (stand)plaatsen te ondertekenen. [partij A] heeft dat tot op heden geweigerd.
3.6.
Op de (mondelinge) overeenkomst tussen [gedaagde] en [partij A] zijn (in ieder geval vanaf 2022) de RECRON-voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden bepalen, voor zover hier van belang:
Artikel 11: Beëindiging door de ondernemer
1. De ondernemer kan de overeenkomst schriftelijk beëindigen indien:
a. de recreant (…) ondanks schriftelijke waarschuwing de verplichtingen uit de overeenkomst en/of de regels in de informatie van de ondernemer en/of de overheidsvoorschriften niet of niet behoorlijk naleeft (…), dan wel overlast aan de ondernemer en/of andere gasten bezorgt, dan wel de goede sfeer op of in de directe omgeving van het terrein bederft;
b. de recreant ondanks schriftelijke waarschuwing door gebruik van de plaats en/of zijn kampeermiddel in strijd met de bestemming van het terrein handelt;
(…)
2. Opzegging door de ondernemer geschiedt schriftelijk bij aangetekend schrijven of persoonlijk overhandigde brief met inachtneming van een termijn van drie maanden tegen het einde van het lopende overeenkomstjaar.
(…)
Artikel 14: Tussentijdse beëindiging door de ondernemer bij een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad
1. Indien de recreant (…) de verplichtingen uit de overeenkomst, de regels in de informatie en/of de overheidsvoorschriften, ondanks voorafgaande schriftelijke waarschuwing, niet of niet behoorlijk naleeft (…) en wel in zodanige mate dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de ondernemer niet kan worden gevergd dat hij de overeenkomst in stand laat, heeft de ondernemer het recht de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zulks met inachtneming van het tweede en derde lid (…)
2. De ondernemer heeft het recht het gebruik van de plaats en/of het kampeermiddel met onmiddellijke ingang te verbieden en de nutsvoorzieningen af te sluiten indien niet wordt voldaan aan de veiligheidseisen.
(…)
Artikel 17: Onderhoud en aanleg
(…)
2. De recreant is verplicht de plaats en het kampeermiddel in een behoorlijke staat van onderhoud te houden.
3. Het is de recreant (…) niet toegestaan op het terrein te graven, bomen te kappen of struiken te snoeien, tuintjes aan te leggen, antennes te plaatsen, omheiningen en afscheidingen aan te brengen, bouwsels (…), tegelplateaus of andere voorzieningen van welke aard dan ook te plaatsen of geplaatst te houden of te wijzigen zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke of elektronische toestemming van de ondernemer.”
3.7.
[gedaagde] heeft [partij A] bij e-mail van 13 april 2022 onder meer meegedeeld:
“In de nieuwsbrief van maart hebben wij een stukje geschreven over rotzooi / orde en netheid op de plek. Inmiddels hebben wij een rondje over de camping gereden en wij vinden dat er rondom uw chalet e.e.a. opgeruimd moet worden. In onderstaande foto’s is wel uit op te merken wat er allemaal opgeruimd moet worden. Zou u zo vriendelijk willen zijn uw tuin spoedig te ordenen?”
3.8.
[gedaagde] heeft [partij A] bij e-mail van 7 februari 2024 onder meer meegedeeld:
“Wij hebben al meerdere keren in een nieuwsbrief een stukje geschreven over rotzooi / orde en netheid op de plek en u twee jaar geleden ook al eens aangeschreven. Inmiddels hebben wij weer een rondje over de camping gereden en wij vinden dat er rondom uw chalet e.e.a. opgeruimd moet worden (zie onderstaande foto’s). Weet dat u een stukje grond huurt van de campingeigenaar en deze netjes dient te houden.
Zou u zo vriendelijk dit te willen doen voor1 april 2024. Als dit voor deze datum niet opgeruimd is zullen wij uw slagboompas blokkeren en het contract per 31 december 2024 beëindigen.”
3.9.
Bij e-mail van 28 februari 2024 heeft [gedaagde] aan [partij A] geschreven:
“U heeft onlangs onderstaande mail ontvangen over de rotzooi rondom uw chalet. Hierin is geschreven dat wanneer alles voor 1 april 2024 niet opgeruimd is het contract per 31 december 2024 beëindigd zal worden. Wij zijn ons er van bewust dat wij dit 2 jaar geleden ook al eens gemaild hebben, maar ditmaal is het echt serieus. De omwonende gasten komen ook al bij ons klagen dat er steeds meer troep komt en dit is niet de bedoeling, zij kijken ook tegen uw rotzooi aan. U huurt immers een stuk grond wat eigendom is van de camping en dat betekent niet dat u uw eigen plan kan en mag trekken, u dient zich aan de normen en waarden van de camping te houden. Wij hebben geconstateerd dat u nog niet begonnen bent met opruimen. Vriendelijk het verzoek uw kavel voor 1 april 2024 opgeruimd te hebben, anders zullen wij het contract met u ontbinden.”
3.10.
Bij brief van 5 april 2024 heeft [gedaagde] aan [partij A] onder meer meegedeeld:
“Op meerdere momenten hebben wij geconstateerd dat uw standplaats in een slechte staat verkeert en dat u de plaats gebruikt als opslagplaats voor rommel. U handelt hiermee in strijd met onze huisregels die een integrerend onderdeel uitmaken van de overeenkomst en met artikel 17 lid 2 van de toepasselijke RECRON voorwaarden. Deze huisregels zijn u bekend.
Wij hebben u herhaaldelijk mondeling en ook schriftelijk aangesproken, laatstelijk bij schrijven d.d. 28 februari 2024, waarin wij u tot 1 april 2024 de tijd hebben gegeven uw plaats op te ruimen.
Aan vorenbedoeld verzoek heeft u tot op heden nog niet voldaan. Ons rest derhalve niet anders dan u op grond van artikel 11 lid 1 onder a juncto artikel 17 lid 2 van de RECRON voorwaarden vaste plaatsen de overeenkomst voor het gebruik van uw vaste plaats (…) per 31 december 2024op te zeggen.
3.11.
[gedaagde] heeft bij brief van 19 juni 2024 aan [partij A] geschreven:
“Gelet op de situatie op uw standplaats en het feit dat u nalatig blijft om uw plaats in behoorlijke staat van onderhoud te brengen, kan van ons naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet worden verwacht dat wij de overeenkomst met u nog langer voortzetten (…)
Dit schrijven dient te worden opgevat als een (laatste) waarschuwing in de zin van artikel 14 RECRON voorwaarden vaste plaatsen. Wij geven u tot uiterlijk tot 1 juli aanstaande de tijd om uw plaats op te ruimen. Mocht u daaraan niet voldaan hebben, dan zal de overeenkomst niet pas per 31 december 2024 eindigen (…) doch zullen wij de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen op grond van artikel 14 van de RECRON-voorwaarden.”
3.12.
[gedaagde] heeft bij brief van 3 juli 2024 de huurovereenkomst met [partij A] met onmiddellijke ingang opgezegd en [partij A] verboden de camping te betreden. [partij A] wordt in deze brief gesommeerd om zijn standplaats op 1 augustus 2024 aan [gedaagde] op te leveren. Ook heeft [gedaagde] de levering van elektriciteit en gas aan [partij A] stopgezet.

4.Het geschil

4.1.
[partij A] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om [partij A] binnen 2 dagen na betekening van het te wijzen vonnis voor onbepaalde tijd toegang te verlenen tot de camping en het gehuurde, zodanig dat hij daar volledig gebruik van kan maken, tot het moment dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [partij A] rechtsgeldig is geëindigd (waarbij de opzegging van 5 april 2024 en directe opzegging van 3 juli 2024 niet als rechtsgeldige opzegging kwalificeren) op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 50.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] nalatig zal zijn om aan de inhoud van dit gebod te voldoen;
II. [gedaagde] veroordeelt om het gehuurde binnen 2 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan te sluiten op de nutsvoorzieningen en aangesloten te houden op de nutsvoorzieningen zodanig dat normaal gebruik mogelijk is op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 50.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] nalatig zal zijn om aan de inhoud van dit gebod te voldoen;
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en heeft vordert in reconventie om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
IV. primair [partij A] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis de door hem gehuurde (jaar)plaats op het terrein te ontruimen en te verlaten op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van
€ 50.000,00 voor iedere dag dat [partij A] nalatig zal zijn om aan het vonnis te voldoen en
V. subsidiair [partij A] te veroordelen om uiterlijk voor 31 december 2024 de door hem gehuurde (jaar)plaats op het terrein te ontruimen en te verlaten op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 50.000,00 voor iedere dag dat [partij A] nalatig zal zijn om aan het vonnis te voldoen;
VI. meer subsidiair [partij A] te verbieden om zijn kampeermiddel permanent te bewonen op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van
€ 50.000,00 voor iedere dag dat [partij A] nalatig zal zijn om aan het vonnis te voldoen en [partij A] te gebieden om de door hem gehuurde (jaar)plaats te onderhouden naar de eisen en instructies van [gedaagde] op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 50.000,00 voor iedere dag dat [partij A] nalatig zal zijn om aan het vonnis te voldoen;
VII. [partij A] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het spoedeisend belang
5.1.
Het gaat in deze zaak om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [partij A] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
[partij A] heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft terwijl hij wel een standplaats op de camping huurt. [partij A] stelt dat hij kosten maakt, naar de voorzieningenrechter begrijpt voor vervangende woonruimte, terwijl hij betaalt voor onderdak op de camping. [partij A] wil daarom zo snel mogelijk weer tot zijn standplaats toegelaten worden. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang als zodanig niet betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [partij A] een voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft.
De beoordeling in conventie en in reconventie
5.3.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in reconventie zal de voorzieningenrechter beide vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [partij A] sinds 2017 op grond van een huurovereenkomst van [gedaagde] een vaste standplaats huurt. [partij A] heeft op de zitting erkend dat op die overeenkomst sinds 2022 de RECRON-voorwaarden en ook de “Gedragsregels [gedaagde] – Jaarplaatsen” (hierna: de gedragsregels) van toepassing zijn zodat dit tussen partijen niet meer in discussie is en de voorzieningenrechter van die toepasselijkheid zal uit gaan.
5.5.
[gedaagde] heeft – samengevat – aangevoerd (en aan haar tegenvordering ten grondslag gelegd) dat zij de huurovereenkomst met [partij A] rechtsgeldig op grond van de RECRON-voorwaarden heeft opgezegd tegen 31 december 2024 en dat, daarnaast, ook is voldaan aan de voorwaarden voor een tussentijdse ontbinding van die overeenkomst. Volgens [gedaagde] handelt [partij A] in strijd met artikel 11 lid 1 onder a en b van de RECRON-voorwaarden omdat hij, ondanks waarschuwing, de regels van [gedaagde] niet naleeft door te weigeren zijn standplaats in een behoorlijke staat van onderhoud te houden. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [partij A] in strijd handelt met de bestemming van het terrein waarop de camping is gelegen omdat [partij A] permanent op de camping woont. Dat laatste is in strijd met het bestemmingsplan. Ook weigert [partij A] de schriftelijke huurovereenkomst met [gedaagde] te ondertekenen.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de opzegging die gebaseerd is op het niet deugdelijk onderhouden van de standplaats geen stand kan houden. [partij A] heeft betwist dat hij zijn standplaats niet deugdelijk onderhoudt. Weliswaar staat in de gedragsregels dat standplaats netjes verzorgd en onderhouden moet worden, maar wat daaronder precies verstaan moet worden, wordt verder niet uitgelegd en is daardoor onduidelijk. Ook de RECRON-voorwaarden schrijven niet concreet voor wat onder “goede staat van onderhoud” moet worden verstaan. Daar komt bij dat niet objectief is vastgesteld dat de huidige staat van onderhoud van de standplaats van [partij A] onacceptabel is. In de waarschuwingen schrijft [gedaagde] weliswaar dat zij van mening is of dat zij heeft geconstateerd dat de staat van onderhoud niet aanvaardbaar is maar het antwoord op de vraag wat niet aanvaardbaar is, is hoogst subjectief. [gedaagde] heeft de klachten niet geobjectiveerd aan de hand van bijvoorbeeld concrete klachten van andere gasten of bewoners. Daarnaast heeft [gedaagde] [partij A] weliswaar diverse malen schriftelijk gewaarschuwd maar de voorzieningenrechter vindt deze waarschuwingen niet concreet genoeg. Uit die waarschuwingen, die ernstige gevolgen voor [partij A] met zich meebrengen, had duidelijk moeten blijken wat [gedaagde] specifiek van [partij A] verwachtte. [gedaagde] heeft ter zitting weliswaar verklaard dat, als de waarschuwingen al onduidelijk waren, [partij A] maar bij haar had moeten navragen wat er van hem concreet werd verwacht maar dat is de wereld op zijn kop. Het lag namelijk op de weg van [gedaagde] om duidelijk te omschrijven wat zij concreet van [partij A] verwachtte om aan de op hem rustende verplichtingen te voldoen. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico.
5.7.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat [partij A] permanent op de camping verblijft hetgeen volgens het bestemmingsplan van de gemeente Staphorst niet is toegestaan. Ook op die grond kon de overeenkomst niet worden opgezegd. Want [partij A] heeft ter zitting toegelicht dat hij weliswaar gedurende langere perioden op de camping verblijft maar dat hij ook regelmatig elders verblijft. Zo beschikt hij over een zogenaamd “tenthuis” op [plaats 1] en verblijft hij met enige regelmaat in [plaats 2] en in [buitenland]. [gedaagde] heeft één en ander niet weersproken. Of het hier gaat om permanente bewoning die publiekrechtelijk niet is toegestaan is in het kader van dit kort geding dan ook niet vast te stellen. Het is bovendien aan het college van b&w van de gemeente Staphorst om daarover een oordeel te vellen, niet aan [gedaagde] .
5.8.
Ten slotte kan ook de discussie rondom het niet ondertekenen van een schriftelijke huurovereenkomst (en het daarmee accepteren van niet eerder van toepassing zijnde algemene voorwaarden) niet tot de beëindiging van de overeenkomst leiden. In ons land geldt immers contractsvrijheid. Niemand kan gedwongen een overeenkomst aan te gaan. Bovendien had [partij A] al een (mondelinge) overeenkomst met [gedaagde] . Voor zover de discussie tussen partijen over het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst aan de opzegging ten grondslag ligt acht de voorzieningenrechter dat daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
5.9.
Het vorenstaande betekent dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de opzegging van 5 april 2024 rechtsgeldig is geschied. Datzelfde geldt, om dezelfde redenen, ook voor de tussentijdse beëindiging van 19 juni 2024. Dat betekent dat, nu [partij A] krachtens zijn huurovereenkomst recht en titel heeft om de standplaats te gebruiken, er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van [gedaagde] die strekken tot ontruiming van de standplaats. Die vorderingen worden dus afgewezen. Hetzelfde lot treft de vordering die strekt tot het aan [partij A] verbieden om zijn kampeermiddel permanent te bewonen.
5.10.
De vordering van [gedaagde] ten slotte die er toe strekt dat [partij A] zijn standplaats naar de eisen en instructies van [gedaagde] moet onderhouden kan evenmin worden toegewezen. Deze vordering is te ruim en daarmee te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Toewijzing van deze vordering zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien ook onherroepelijk leiden tot executieperikelen.
5.11.
Uit hetgeen hiervoor werd overwogen volgt dat de vorderingen van [partij A] om hem weer toegang te verlenen tot [gedaagde] en hem weer aan te sluiten op de nutsvoorzieningen toewijsbaar zijn. Tussen partijen bestaat immers nog altijd de huurovereenkomst uit 2017 zodat [partij A] krachtens een geldige titel op [gedaagde] mag recreëren. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [partij A] dan ook toewijzen, met dien verstande dat het maximum van te verbeuren dwangsommen wordt vastgesteld op een bedrag van € 15.000,00.
Proceskosten
5.12.
[gedaagde] zal als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. De proceskosten van [partij A] in conventie worden als volgt begroot:
  • kosten van de dagvaarding: € 139,42
  • griffierecht: € 87,00
  • salaris van de gemachtigde: € 814,00
  • nakosten € 135,00
__________
Totaal € 1.175,42
5.13.
De kosten in reconventie worden begroot op € 407,00 aan salaris van de gemachtigde. De voorzieningenrechter zal de proceskostenveroordeling in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren nu dat door [partij A] niet is gevorderd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om [partij A] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis voor onbepaalde tijd toegang te verlenen tot de camping en het gehuurde, zodanig dat hij daar volledig gebruik van kan maken, tot het moment dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [partij A] rechtsgeldig is geëindigd op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 met een maximum van € 15.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] nalatig zal zijn om aan de inhoud van dit gebod te voldoen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan te sluiten op de nutsvoorzieningen en aangesloten te houden zodanig dat normaal gebruik mogelijk is op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 15.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] nalatig zal zijn om aan de inhoud van dit gebod te voldoen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 1.175,42;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 407,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.
(JBd(O)