ECLI:NL:RBOVE:2024:6176

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
11156784 \ CV EXPL 24-2292
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling erfgrens en verwijdering erfafscheiding afgewezen wegens gezag van gewijsde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 19 november 2024 een vonnis gewezen in een geschil tussen twee partijen over de erfgrens van hun percelen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Carabain-Klomp, heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagden, die in persoon procederen. De kern van het geschil betreft de erfgrens tussen de percelen van de partijen, die al eerder in een procedure bij de kantonrechter en het hof is behandeld. Eiser stelt dat de schuur van gedaagden deels op zijn perceel staat en vordert onder andere dat gedaagden de grond onder de schuur overkopen en de erfafscheiding verwijderen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beslissingen van het hof in een eerdere procedure gezag van gewijsde hebben, wat betekent dat deze beslissingen bindend zijn voor de partijen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van eiser niet opnieuw inhoudelijk kunnen worden beoordeeld, omdat het hof al heeft geoordeeld dat er geen sprake is van erfoverschrijding. De nieuwe meting van het Kadaster, waar eiser zich op beroept, wordt niet als voldoende beschouwd om de eerdere beslissingen van het hof te herzien.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 100,00. Dit vonnis benadrukt het belang van gezag van gewijsde in civiele procedures en de beperkingen die dit oplegt aan partijen die opnieuw vorderingen willen instellen op basis van dezelfde feiten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11156784 \ CV EXPL 24-2292
Vonnis van 19 november 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,2. [eiseres] ,

beiden wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partijen, hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. S.M. Carabain-Klomp,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen, hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 mei 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn eigenaren van naast elkaar gelegen percelen in [woonplaats 1] . [eisers] woont op het perceel [adres 1] en [gedaagden] verhuurt het perceel [adres 2] aan familie. Partijen hebben een langlopend geschil over de erfgrens tussen hun aangrenzende percelen.
2.2.
In 2010 en 2013 is de erfgrens tussen de percelen van partijen kadastraal gemeten. In 2014 is [gedaagden] begonnen met de bouw van een schuur. Ook heeft [gedaagden] een heg geplant. In 2014 vindt een nieuwe meting van de erfgrens plaats, waaruit volgt dat de (in aanbouw zijnde) schuur van [gedaagden] geheel op de grond van [gedaagden] staat. In 2016 heeft [gedaagden] de bouw van de schuur afgerond.
2.3.
In 2019 heeft het Kadaster een nieuwe meting verricht, waaruit volgt dat de schuur van [gedaagden] voor een deel op de grond van [eisers] staat. Na een klacht van [gedaagden] bij het Kadaster wordt er in 2020 wederom een meting uitgevoerd. Daaruit volgt dat de meting in 2019 foutief was en de meting in 2014 correct.
2.4.
In 2020 heeft [eisers] [gedaagden] gedagvaard voor de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, en gevorderd dat [gedaagden] de schuur afbreekt en de erfafscheiding verwijdert. De kantonrechter heeft bij vonnissen van 20 oktober 2020 en 26 januari 2021 de vorderingen van [eisers] afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat de meting in 2014 correct is uitgevoerd en de meting in 2019 incorrect is uitgevoerd. Daarnaast heeft de kantonrechter een snoeiregeling vastgesteld.
2.5.
[eisers] is tegen het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gegaan. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 4 oktober 2022 de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. In het arrest heeft het hof overwogen dat van erfoverschrijding door overbouw, dan wel door de heg, geen sprake is.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
I. [gedaagden] hoofdelijk gebiedt om de grond die is gemoeid met de overbouw van de schuur op het erf van [eisers] over te kopen van [eisers] voor een bedrag van € 2.681,28, dan wel een ander bedrag, binnen een maand na heden, met betaling van [gedaagden] van de bijkomende kosten hiervan;
II. [gedaagden] hoofdelijk gebiedt om binnen een maand na heden de opgerichte erfafscheiding ter afscheiding van het erf van [gedaagden] en het erf van [eisers] geheel van het erf van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
III. [gedaagden] hoofdelijk verbiedt om ter afscheiding van het perceel van [gedaagden] en het perceel van [eisers] een erfafscheiding op te richten of opgericht te houden die de erfafscheiding (de kantonrechter leest: erfgrens) overschrijdt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
IV. met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] .

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat tegen het arrest van het hof geen cassatie is ingesteld. Daarmee is het arrest in kracht van gewijsde gegaan en hebben zowel de overwegingen en de beslissingen van het hof tussen partijen gezag van gewijsde (bindende kracht) gekregen. Nu [gedaagden] in deze procedure heeft aangevoerd dat er al over deze zaak is beslist, zal de kantonrechter beoordelen wat het gezag van gewijsde van de beslissingen in het arrest van het hof betekent voor de onderhavige vorderingen van [eisers] .
4.2.
Het hof heeft in haar arrest van 4 oktober 2022 het volgende overwogen:
“Nu [eisers] c.s. de van hem te verlangen weerspreking van de toelichting van [gedaagden] c.s. ter zake van de betrouwbaarheid en juistheid van de meting van 2020 heeft nagelaten, kan niet worden geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de meting van 2020.
7.5
Aangezien de uitkomst van deze meting betekent dat van erfoverschrijding – door overbouw, dan wel met de heg – geen sprake is, zal het hof de afwijzing door de kantonrechter van de vorderingen van [eisers] tot verwijdering van de schuur (vordering I) en de heg (vordering II) bekrachtigen.”
4.3.
[eisers] heeft in deze procedure aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat er op 11 januari 2023 opnieuw een meting van het Kadaster heeft plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat de meting in 2014 niet juist is uitgevoerd en de meting in 2019 wel juist is uitgevoerd. Daaruit volgt volgens [eisers] dat de schuur van [gedaagden]
welvoor een deel op het perceel van [eisers] staat. Dit is volgens [eisers] een nieuw feit, op grond waarvan de vorderingen alsnog kunnen worden toegewezen. Omdat herroeping van het arrest door het hof op grond van artikel 382 Rv niet mogelijk is, heeft [eisers] zijn daarop gebaseerde vordering opnieuw aan de kantonrechter voorgelegd.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat hier feitelijk dezelfde vraag voorligt als in de eerdere procedure bij het Hof. [eisers] heeft zijn vordering om [gedaagden] te verplichten de grond te kopen waarop de schuur staat namelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat de schuur van [gedaagden]
weldeels op het erf van [eisers] staat. Dat is echter precies het geschilpunt waarover het hof in haar arrest van 4 oktober 2022 al heeft geoordeeld en waarop het hof juist heeft beslist dat de schuur
nietop het erf van [eisers] staat. Dat betekent voor de onderhavige zaak dat tussen partijen bindend vaststaat dat de schuur
nietop het erf van [eisers] staat. Met andere woorden: die beslissing heeft tussen partijen gezag van gewijsde en kan, ter voorkoming van tegenstrijdige rechterlijke beslissingen, niet worden aangetast. Dat geldt ook indien er ten aanzien van die grondslag sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die na de uitspraak van het hof bekend zijn geworden. De nieuwe meting van het Kadaster is dan ook niet voldoende, omdat die meting alleen een nieuwe onderbouwing is van de grondslag waarover het hof al bindend heeft beslist. De kantonrechter zal de vordering van [eisers] ten aanzien van de erfgrens niet (opnieuw) inhoudelijk beoordelen. De vordering om [gedaagden] te gebieden om de grond onder de overbouw van de schuur op het erf van [eisers] over te kopen, zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Ook de vorderingen tot het verwijderen van de erfafscheiding en het verbieden om een erfafscheiding op te richten, zullen worden afgewezen. [eisers] heeft niet duidelijk gesteld waar deze vorderingen op zijn gebaseerd. In de dagvaarding vermeldt [eisers] , naast de stelling dat de heg deels op zijn grond staat, ook dat de heg deels op de erfgrens staat en dat de heg de erfgrens overschrijdt. Gelet op de hiervoor geciteerde overweging van het hof staat echter al tussen partijen bindend vast dat de heg niet op het perceel van [eisers] staat. Op grond van een overschrijding van de erfgrens kan de vordering dus niet worden toegewezen. Als de situatie is dat de bladeren van de heg de erfgrens overschrijden, valt niet in te zien welk belang [eisers] bij de vordering tot verwijdering van de heg heeft, nu tussen partijen een snoeiregeling geldt op grond waarvan de heg door [gedaagden] tot op de erfgrens moet worden teruggesnoeid. Voor zover [eisers] deze vordering heeft willen baseren op de stelling dat [gedaagden] onrechtmatige hinder veroorzaakt, heeft hij onvoldoende onderbouwd van welke hinder dan sprake is en waarom dat onrechtmatig zou zijn.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eisers] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagden] betalen. Deze worden begroot op € 100,00 aan reis- verblijf- en verletkosten, omdat [gedaagden] twee keer een zitting heeft bijgewoond, de rolzitting en de mondelinge behandeling (artikel 238 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van [gedaagden] , begroot op € 100,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.(SB)