ECLI:NL:RBOVE:2024:6174

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
10962231 \ CV EXPL 24-862
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van een lening voor de aanschaf van een auto

In deze zaak hebben eisers een bedrag van € 8.000,00 gevorderd van gedaagden, dat zij zouden hebben geleend voor de aanschaf van een Skoda Citigo. Gedaagden betwisten dat er sprake is van een lening en stellen dat het bedrag als een schenking is gegeven. De kantonrechter heeft op 19 november 2024 geoordeeld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat er sprake was van een lening. De rechter concludeert dat de eisers niet aan hun stelplicht hebben voldaan, omdat er geen schriftelijke overeenkomst of duidelijke afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van het geleende bedrag. De kantonrechter wijst de vordering van eisers af en verklaart dat ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente niet toewijsbaar zijn, omdat gedaagden niet in verzuim zijn. De proceskosten worden aan eisers opgelegd, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10962231 \ CV EXPL 24-862
Vonnis van 19 november 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna (samen) te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. M.W.M. van Doorn,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna (samen) te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. C.W. Wernink.

1.Korte samenvatting van de zaak

[eisers] hebben geld overgemaakt naar [gedaagden] en zijn naar de kantonrechter gegaan, omdat zij vinden dat [gedaagden] nog € 8.000,00 moeten terugbetalen. Daar zijn [gedaagden] het niet mee eens. Zij zeggen dat zij dat geld niet hebben geleend, maar gekregen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een lening en wijst daarom de vordering af. Ook de aanvullende kosten die gevorderd worden, worden afgewezen. De kantonrechter legt deze oordelen hierna uit.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] vorderen – samengevat – veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 11.792,16, vermeerderd met rente en de kosten van deze procedure.
2.2.
[eisers] stellen dat zij in de periode van februari 2021 tot en met mei 2022 een bedrag van 45.535,00 aan [gedaagden] hebben geleend voor de aanschaf van een Skoda Citigo (hierna: de Skoda), de aanschaf van een vloer, de kosten van een verhuisbedrijf en de aanschaf van een keuken. [eisers] stellen dat [gedaagden] de kosten voor de auto van € 8.000,00 niet hebben terugbetaald. De rest van de lening van € 37.535,00 is volgens [eisers] niet op tijd terugbetaald. Zij stellen dat zij voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank kosten hebben moeten maken om het geleende bedrag terug te krijgen.
2.3.
[gedaagden] voeren verweer. Zij vinden dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen en vorderen dat [eisers] de kosten van deze procedure betalen.
2.4.
[gedaagden] betwisten dat zij het bedrag van € 8.000,00 voor de Skoda hebben geleend van [eisers] . Ook betwisten zij dat zij te laat zijn geweest met het terugbetalen van het bedrag van € 37.535,00.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De procedure

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 30 september 2024 met productie 29 van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024, waarbij mr. Wernink spreekaantekeningen heeft overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
3.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

4.De feiten waar partijen het over eens zijn

4.1.
In 2021 hebben [gedaagden] zich georiënteerd op de mogelijkheden om samen een huis te kopen.
4.2.
[gedaagde 2] had tot 8 maart 2021 een private leasecontract voor de Skoda. Op 8 februari 2021 ontving zij van de leasemaatschappij een voorstel tot overname van de auto per 8 maart 2021 voor een bedrag van € 8.150,00.
4.3.
Op 13 februari 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 4.000,00 overgemaakt naar de rekening van [gedaagden] onder de vermelding “Te verrekenen 1v2”.
4.4.
Op 15 februari 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 4.000,00 overgemaakt naar de rekening van [gedaagden] onder de vermelding “Te verrekenen 2v2”.
4.5.
Op 23 februari 2021 hebben [gedaagden] € 8.150,00 betaald aan de leasemaatschappij ter overname van de auto.
4.6.
Op 19 april 2021 hebben [gedaagden] een koopovereenkomst voor een perceel bouwterrein getekend en op 25 april 2021 hebben [gedaagden] een overeenkomst tot koop en bouw van een nieuwbouwwoning getekend.
4.7.
Op 26 januari 2022 heeft [eiser] een bedrag van € 7.000,00 overgemaakt naar de rekening van [gedaagde 2] onder de vermelding “Vloer huis”.
4.8.
Op 23 maart 2022 heeft [gedaagde 2] aan [eiser] via WhatsApp een bericht gestuurd, inhoudende:
“Hoi [eiser] , zou jij de rekening van de verhuizing kunnen betalen als onderdeel van het geld wat [gedaagde 1] en ik van jullie lenen? Dat is handiger voor de belastingdienst, omdat het anders op een schenking zal lijken. Ik stuur zo de offerte op met alle gegevens.”
4.9.
Op 23 maart 2022 heeft [eiser] een bedrag van € 1.135,00 overgemaakt aan het verhuisbedrijf van [gedaagden] .
4.10.
Op 30 mei 2022 heeft [eiser] een bedrag van € 29.400,00 overgemaakt aan [bedrijf] voor een order die [gedaagden] daar hadden geplaatst.
4.11.
Op 25 mei 2023 heeft [eiser] een brief gestuurd aan [gedaagde 2] met als onderwerp: “onderhandse lening personenauto Skoda Citigo”, inhoudende, voor zover hier van belang:
“Op 13 februari ’21 hadden wij jou € 4000,00 en op 15 februari nogmaals € 4000,00 geleend voor jouw personenauto Skoda Citigo. Wij hadden afgesproken dat jij dit geleende bedrag van in totaal € 8000,00 zou terugbetalen. Toch hebben wij tot vandaag nog geen bedrag van jou ontvangen. Wij verzoeken je daarom het hele bedrag binnen 6 weken over te maken (…).”

5.De beoordeling door de kantonrechter

5.1.
De vraag die de kantonrechter moet beantwoorden in deze procedure is of [eisers] het geld voor de Skoda aan [gedaagden] hebben geleend. Partijen hebben allebei een ander idee over de gemaakte afspraken. Het gaat er nu om of de kantonrechter feiten kan vaststellen waaruit volgt dat het een lening betreft.
Wie moet stellen en bewijzen?
5.2.
[eisers] stellen dat sprake is van een lening. Zij beroepen zich ook op het rechtsgevolg daarvan: dat [gedaagden] het geld moeten terugbetalen. Volgens artikel 150 van het Wetboek van Rechtsvordering is de hoofdregel dat [eisers] voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen – en indien nodig bewijzen – waaruit blijkt dat sprake was van een lening.
5.3.
[gedaagden] betwisten de door [eisers] gestelde lening en hebben aangevoerd dat de op 13 en 15 februari 2021 op hun bankrekening overgemaakte bedragen schenkingen betroffen. Anders dan [eisers] menen, is dit geen bevrijdend verweer (‘ja, maar-verweer’), maar een motivering van haar betwisting (‘nee, want-verweer’). [gedaagden] hoeven dus niet te bewijzen dat het bedrag aan hen is geschonken.
5.4.
Dat betekent dat [eisers] voldoende concreet moeten stellen dat zij met [gedaagden] zijn overeengekomen dat zij de € 8.000,00 voor de Skoda zullen terugbetalen.
Niet aan stelplicht voldaan
5.5.
[eisers] stellen het volgende. [gedaagde 1] heeft begin 2021 telefonisch gevraagd om € 8.000,00 te mogen lenen voor de Skoda, omdat [gedaagden] hun spaargeld nodig hadden voor het in te brengen eigen vermogen bij de aanschaf van een eigen woning. Eind 2021 hebben [eisers] in een vakantiehuisje op [plaats] een gesprek met [gedaagden] gevoerd over hoeveel zij voor de inrichting van hun nieuwe woning kunnen lenen. [eiser] gaf toen aan dat dat om en nabij de € 40.000,00 zal zijn. Over het terugbetalen hebben ze niet gesproken, totdat [gedaagde 1] op of omstreeks juni 2022 met [eiseres] heeft gebeld. Hij stelde toen zelf voor dat hij het geleende bedrag van € 45.535,00 binnen vijf jaar zal terugbetalen in maandelijkse termijnen van € 500,00 plus jaarlijks een extra aflossing ter hoogte van de 13e maand aan salaris van [gedaagden] .
5.6.
Op de mondelinge behandeling hebben [eisers] in reactie op het verweer van [gedaagden] – voor zover van belang – nog het volgende gesteld. In maart 2022 heeft [eiser] gezegd dat [gedaagden] nog maar € 32.000,00 konden lenen voor de woning, omdat zij ook al een bedrag van € 8.000,00 hadden geleend voor de Skoda. [eiser] wilde de lening maximeren tot € 40.000,00, omdat hij zich zorgen maakte over de terugbetaling als de lening dit bedrag te boven ging. [gedaagde 1] heeft toen met [eiseres] gesproken en daarna hebben [eisers] de rekening van de keuken alsnog betaald, omdat zij dat eerder wel hadden toegezegd.
5.7.
Ter onderbouwing van hun stellingen verwijzen [eisers] naar een verklaring van hun dochter [naam] . Ook verwijzen zij naar het WhatsAppbericht van [gedaagde 2] aan [eiser] van 23 februari 2021 (rechtsoverweging 4.8.), omdat daaruit blijkt dat er een lening is met meerdere onderdelen. Volgens [eisers] was de auto daarvan ook één van de onderdelen.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [eisers] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] , niet aan de op hen rustende stelplicht voldaan. De kantonrechter komt op grond van het volgende tot deze conclusie.
5.9.
Partijen hebben niet schriftelijk vastgelegd dat sprake is van een lening voor de Skoda. Ook de omschrijving bij de overboeking wijst niet op een lening. Het enige waaruit kan blijken dat het bedrag geleend is, zijn de gesprekken die [eisers] zouden hebben gevoerd met [gedaagden] .
5.10.
Het gestelde gesprek over de lening voor de Skoda heeft telefonisch plaatsgevonden, zonder getuigen. [eisers] onderbouwen hun stelling dat gevraagd is om een lening met de omstandigheid dat [gedaagden] dat nodig hadden, omdat zij dan hun eigen spaarrekening niet hoefden aan te spreken om bij de aankoop van hun woning te beschikken over voldoende eigen middelen. Ook [naam] verklaart dat zij dat op die manier met [gedaagde 1] zou hebben besproken: dat [gedaagde 1] heeft gevraagd om het bedrag voor te schieten, zodat zij de eigen spaarrekening niet hoefden aan te spreken. Maar dit is door [gedaagden] gemotiveerd betwist. Zij stellen dat zij juist zochten naar een nieuwbouwwoning waarvoor geen eigen vermogen nodig was. Volgens [gedaagden] hebben [eiseres] en [eiser] zelf aangeboden om het bedrag te lenen, maar dat aanbod hebben zij niet aangenomen omdat ze het bedrag dat zij voor overname van de Skoda moesten betalen liever wilden besteden aan de woning. Dit onderbouwen zij met een WhatsApp gesprek op 4 februari 2024:
“04-02-2021 12:41 - [gedaagde 2] : Schat dan ga ik liever voor een goedkopere auto, zodat we een mooi huis kunnen halen
04-02-2021 12:41 - [gedaagde 1] : Ja gaan we doen!!!
(….)
04-02-2021 13:18 - [gedaagde 2] : En dan kunnen we die 40.000 van je ouders gebruiken voor keuken e.d.
(…)
04-02-2021 13:24 - [gedaagde 2] : En als wij dan een goedkopere auto voor mij nemen
04-02-2021 13:24 - [gedaagde 2] : Hebben we zelf ook nog geld om dat te gebruiken
04-02-2021 13:25 - [gedaagde 1] : Ja is goed
(…)
[gedaagden] stellen dat [eisers] na een bezoek op 11 februari 2024 aan hen telefonisch hebben aangeboden om het bedrag te schenken. Omdat dat geen invloed had op de financiering voor de woning hebben [gedaagden] dat aanbod aangenomen. Gelet op de onderbouwde stellingen van [gedaagden] , lag het op de weg van [eisers] om hierop nader in te gaan en hun eigen standpunt verder te onderbouwen. Dat hebben [eisers] niet gedaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat met [gedaagden] begin 2021 telefonisch is besproken dat sprake is van een lening voor de Skoda.
5.11.
De overige stellingen van [eisers] zien op de lening voor de inrichting van de woning. [eisers] stellen dat er geen onderscheid moet worden gemaakt tussen het bedrag voor de Skoda en het bedrag voor de woning; beide bedragen betreffen volgens hen leningen. Maar dit standpunt hebben zij niet onderbouwd met feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat het geld voor de inrichting van de woning een lening betreft, is onvoldoende om te concluderen dat dat ook het geval was voor de Skoda. Ook uit het WhatsApp-bericht van 23 maart 2022 van [gedaagde 2] aan [eiser] (overweging 4.8.) kan niet worden afgeleid dat de Skoda onderdeel was van het geld dat [gedaagden] hebben geleend. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij eigenlijk in totaal – voor zowel de Skoda als de inrichting van de woning – niet meer dan € 40.000,00 wilde uitlenen. Dat zou hij in maart 2022 ook tegen [gedaagde 1] hebben gezegd. Maar deze aanvullende verklaring is betwist en vormt geen logisch en coherent geheel met alles wat [eisers] in de dagvaarding en op de mondelinge behandeling hebben gesteld. Uit hun overige stellingen – zoals weergegeven onder 5.5. – en de verklaring van [naam] volgt dat het bedrag van € 40.000,00 specifiek bestemd was voor de inrichting van de woning en dat daarnaast nog een verzoek zou zijn gedaan om geld te lenen voor de Skoda. [eisers] stellen immers zelf ook dat zij eind december 2021 nog € 40.000,00 voor de inrichting van de woning hebben toegezegd, terwijl zij al tien maanden daarvoor € 8.000,00 hadden overgemaakt voor de Skoda. Zonder nadere toelichting is het niet logisch dat [eiser] in maart 2022 ineens nog maar € 32.000,00 wilde uitlenen vanwege een bedrag dat hij in februari 2021 al had uitgeleend. Ook met deze verklaring onderbouwen [eisers] daarom niet dat geen onderscheid moet worden gemaakt tussen het bedrag voor de Skoda en het bedrag voor de woning. Alles overziend is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] geen duidelijk inzicht hebben kunnen geven in de gang van zaken om op grond daarvan te kunnen vaststellen dat het bedrag voor de Skoda is toegezegd in de vorm van een lening.
5.12.
Tot slot is onvoldoende gesteld dat afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling. [eiseres] en [eiser] stellen dat hier geen afspraken over zijn gemaakt, totdat [gedaagde 1] hen in juni 2022 heeft gebeld met een voorstel over de terugbetaling. Zij stellen dat dit plan van aanpak zag op de terugbetaling van € 45.535,00, dus ook op het bedrag voor de Skoda. Maar dat blijkt alleen uit hun eigen verklaring hierover. [gedaagden] betwisten dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. [eisers] geven aan dat [naam] over dit gesprek kan verklaren, maar zij was daarbij niet aanwezig en in de schriftelijke verklaring van [naam] staat juist dat [eiser] had aangegeven dat er geen gesprek over de terugbetaling heeft plaatsgevonden. Met de verklaring van [naam] hebben [eiseres] en [eiser] daarom niet onderbouwd dat er afspraken zijn gemaakt over het terugbetalen én dat die afspraken zagen op het bedrag voor de Skoda.
5.13.
Dit alles betekent dat [eisers] er niet in zijn geslaagd om voldoende feiten en omstandigheden stellen voor de conclusie dat zij met [gedaagden] hebben afgesproken dat zij het geld voor de Skoda zouden terugbetalen. Nu [eisers] niet aan de op hen rustende stelplicht hebben voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
De bijkomende kosten
5.14.
[eisers] vorderen buitengerechtelijke kosten voor de hoofdsom van € 45.535,00. Voor zover dit ziet op de € 8.000,00 van de Skoda, moeten de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van een terugbetalingsverplichting. Voor het andere deel van de hoofdsom – de lening voor de inrichting van de woning – geldt dat [gedaagden] niet in verzuim verkeren. Zij zijn als leners verplicht het door hen op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat [eisers] hebben medegedeeld tot opeising over te gaan (artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek). [eisers] stellen dat zij dat hebben gedaan in het gesprek van juni 2022, maar dat is niet vast komen te staan. De eerstvolgende actie van [eisers] was het sturen van een brief op 20 oktober 2023. [gedaagden] hebben het bedrag op 2 november 2023 betaald, zodat er geen zes weken waren verstreken en er geen verzuim is ingetreden. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
5.15.
Nu [gedaagden] niet in verzuim zijn met de voldoening van een geldsom, moet ook de gevorderde wettelijke rente worden afgewezen.
De proceskosten
5.16.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.