ECLI:NL:RBOVE:2024:6164

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
81-324323-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging strafbeschikking en vrijspraak verdachte in zaak van onrechtmatige aflevering diergeneesmiddelen

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk afleveren van diergeneesmiddelen in strijd met de vergunning. De rechtbank heeft de oproeping van de verdachte nietig verklaard voor een deel van de tenlastelegging en de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd. De verdachte was beschuldigd van het afleveren van Amoxibactin en Spartrix aan een bedrijf, zonder de juiste vergunningen te hebben. Tijdens de zittingen op 24 oktober en 7 november 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de oproeping niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid, waardoor de verdachte zich niet adequaat kon verdedigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de medicatie niet in strijd met de vergunning heeft afgeleverd en heeft hem vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de administratie van de dierenkliniek niet op orde was, maar dit was niet ten laste gelegd. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en de rechters hebben de vrijspraak van de verdachte bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 81-324323-20 (P)
Datum vonnis: 21 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 oktober 2024 en 7 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.L. Baar, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk diergeneesmiddelen heeft afgeleverd aan de [bedrijf 1] in strijd met de vergunning voor die diergeneesmiddelen;
feit 2:ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de uitzondering om een diergeneesmiddel voor te schrijven voor een andere diersoort dan waarvoor dat diergeneesmiddel was bestemd volgens de vergunning.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 1 juli 2020 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk,
handelingen heeft verricht die ertoe strekte een diergeneesmiddel te
bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de
handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren, aan
te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in
voorraad te hebben, terwijl
deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die was
verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling
vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen
voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen,
vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een
diergeneesmiddel,
immers heeft hij en/of zijn mededaders :
- op of omstreeks 28 mei 2018, 22, althans één of meer strip(s) van 10 tabletten van het diergeneesmiddel Amoxibactin 50 mg tabletten, en/of
- op of omstreeks 15 juni 2020, 5, althans één of meer verpakking(en) van het diergeneesmiddel Spartrix 50 tabletten,
althans (een) UDD-diergeneesmiddel(en) afgeleverd aan de [bedrijf 1] ;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 april 2017 te [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk,
als dierenarts ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de uitzondering
om in afwijking van de vergunning voor het in de handel brengen van
een diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de Wet
dieren,
bij dieren waarvoor hij/zij, als dierenarts, de verantwoording had en die
niet voor de productie van levensmiddelen waren bestemd, met name
teneinde deze dieren onaanvaardbaar lijden te besparen, voor een
aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel
was gebracht,
een dier heeft behandelend met een diergeneesmiddel waarvoor een
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit diergeneesmiddelen
was verstrekt voor toepassing bij andere diersoorten of voor een andere
aandoening bij dezelfde diersoort,
immers heeft hij Baytril flavour 2,5 % oral susp cat 8,5 ml, althans (een)
diergeneesmiddel(en) voorgeschreven en/of afgeleverd dat/die voor
andere dieren dan vogels was/waren geregistreerd terwijl
diergeneesmiddelen voor vogels verkrijgbaar waren (bijlage 11).

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de oproeping
De rechtbank is van oordeel dat de oproeping ten aanzien van de in de tenlastelegging onder feit 1 opgenomen zinsnede “
althans (een) UDD-diergeneesmiddel(en) afgeleverd aan de [bedrijf 1]” onvoldoende duidelijk is. Gelet op deze uiterst algemene omschrijving, afgezet tegen de duur van de ten laste gelegde pleegperiode en de in die periode grote hoeveelheid vogels waaraan diergeneeskundige zorg is verleend, kan niet van verdachte worden verwacht dat hij zich ten aanzien van de betreffende zinsnede op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de oproeping ten aanzien van feit 1, voor zover het betreft de hiervoor geciteerde zinsnede niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De oproeping zal ten aanzien van dit onderdeel dan ook ambtshalve nietig worden verklaard.
De rechtbank verklaart de oproeping voor het overige geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen komen omdat duidelijk is dat verdachte uitsluitend met goede intenties en zonder daar zelf op enigerlei wijze van te profiteren heeft gehandeld, het doel en de strekking van de wet (dierenwelzijn en bescherming van de voedselketen) niet in het gedrang zijn gekomen, de vermeende overtredingen – voor zover bewezen – van geringe ernst zijn, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk was en ook is gevolgd en er geruime tijd is verstreken vanaf de start van het onderzoek tot de (eerste) vervolgingsbeslissing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt dat om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie er sprake moet zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek al dan niet strafvervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een nietontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is van zo een uitzonderlijk geval geen sprake. De beslissing van het Openbaar Ministerie om verdachte te vervolgen acht de rechtbank in het onderhavige geval, waarin niet is gebleken dat sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een behoorlijke procesorde waaronder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, niet onbegrijpelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 23 juni 2020 en op 14 juli 2020 hebben ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inspecties uitgevoerd bij de opvanglocatie van de [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [2]
Verdachte is dierenarts en eigenaar van [bedrijf 2] . [3] Dierenartsen aangesloten bij [bedrijf 2] , waarvoor verdachte in de ten laste gelegde periodes de verantwoordelijkheid droeg en thans nog steeds draagt, hebben diergeneeskundige zorg verricht bij dieren die zich bevonden bij de [bedrijf 1] , ook wel [bedrijf 3] genoemd. [4] Verdachte heeft administratie en facturen verstrekt aan de NVWA waarin de aan [bedrijf 1] verstrekte diergeneesmiddelen zijn vermeld. [5]
Tijdens de inspectie bij [bedrijf 1] op 14 juli 2020 zijn twee verpakkingen Spartrix met 50 tabletten van 10 milligram aangetroffen. Op de verpakkingen zat een etiket van [bedrijf 2] met het opschrift “
15-06-2020 [bedrijf 3] 5.0 Spartrix 50 tablet. Anders bestelling. 1 pil per duif opsteken”. [6] Uit de administratie van [bedrijf 2] blijkt dat vijf verpakkingen Spartrix zijn verstrekt op 15 juni 2020. [7]
Op een factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] is vermeld “
Baytril flavour 2,5% oral susp Cat 8,5 ml” met de datum 21-03-2017 en de omschrijving “
Anders Vogels algemeen”. Ook staat op de factuur “
Amoxibactin 50 mg smakelijk, strip 10 tabletten, aantal 22” met de datum 28 mei 2018 en de omschrijving “
Vogel Gans”. [8]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Wat betreft feit 1 heeft de verdediging bepleit dat de aangetroffen diergeneesmiddelen waren voorgeschreven voor een behandeling en dat een dierenarts in dat geval de diergeneesmiddelen mag verstrekken aan de houder van een dier. Wat betreft feit 2 heeft de verdediging bepleit dat sprake moet zijn geweest van een fout op de factuur en dat in werkelijkheid het diergeneesmiddel Baycox is verstrekt in plaats van Baytril.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1 (Amoxibactin en Spartrix)
Juridisch kader UDDdiergeneesmiddelen
Op grond van artikel 2.19 Wet dieren (oud, geldend tijdens de ten laste gelegde periode) is het verboden om een handeling te verrichten die ertoe strekt een diergeneesmiddel voorhanden te hebben, op voorraad te hebben, aan te bieden of af te leveren in strijd met de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning die voor dat diergeneesmiddel is verstrekt.
Op grond van artikel 5.8, onder c Besluit diergeneesmiddelen (oud) en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan de Minister van Economische Zaken aan een vergunning voor diergeneesmiddelen het voorschrift verbinden dat het middel alleen kan worden afgeleverd door toepassing door een dierenarts; dit wordt weergegeven met de term “
kanalisatiestatus UDD”.
Op grond van artikel 2.18, tweede lid sub b, Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan een diergeneesmiddel, in afwijking van de vergunningvoorschriften, worden toegepast door houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts. In artikel 5 onder k van bijlage 1 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is bepaald dat antimicrobiële diergeneesmiddelen, met uitzondering van middelen die intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, kunnen worden toegepast door een houder van een dier voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9. In artikel 2, onder b van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is als voorwaarde gesteld dat een houder bij toepassing van antimicrobiële diergeneesmiddelen handelt overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts.
Overwegingen feit 1
De rechtbank stelt vast dat verdachte Amoxibactin (een antimicrobieel diergeneesmiddel oftewel een antibioticum met kanalisatiestatus UDD zo heeft de rechtbank vastgesteld) heeft voorgeschreven en afgeleverd aan [bedrijf 1] . Verdachte heeft deze vervolgens niet zelf toegediend aan (een) dier(en). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de Amoxibactin, die op 28 mei 2018 is verstrekt, was voorgeschreven voor de behandeling van twee ganzen. Verdachte heeft verklaard dat de benodigde hoeveelheid voor een volledige kuur is berekend op basis van het lichaamsgewicht van de ganzen en dat er daarom een relatief grote hoeveelheid medicatie nodig was. De rechtbank stelt vast dat de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft gegeven overeenkomt met de gegevens op de factuur. Ook uit de rest van het dossier blijkt niet dat een grotere hoeveelheid medicatie is afgeleverd dan nodig was voor de behandeling van een specifieke aandoening bij één of meer specifieke dieren. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte de medicatie heeft afgeleverd in strijd met de voorwaarden die gelden voor de uitzondering op grond van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) voor het toedienen van antibiotica door houders van dieren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 bij het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde.
Wat betreft het tweede deel van de tenlastelegging, het afleveren van Spartrix, eveneens een antibioticum met kanalisatiestatus UDD, overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte 250 tabletten Spartrix heeft verstrekt aan [bedrijf 1] op 15 juni 2020. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de dierenkliniek vier of vijf van een koppel gescheiden en door [bedrijf 1] binnengebrachte duiven heeft beoordeeld voordat hij de medicatie heeft voorgeschreven. Hij stelde vast dat de betreffende duiven een zeer besmettelijke ziekte hadden en daarom adviseerde hij alle duiven die in dezelfde volière bij [bedrijf 1] hadden gezeten, al dan niet preventief te behandelen. Per duif was één tablet nodig en verdachte heeft verklaard dat hij circa 200 tabletten heeft verstrekt. Verdachte heeft, behalve de vier of vijf duiven die naar zijn kliniek zijn gebracht, de overige duiven niet gezien voordat hij het diergeneesmiddel heeft verstrekt.
De rechtbank overweegt dat bepaalde antibiotica die nodig zijn voor een behandeling mogen worden verstrekt aan de houder van dieren ter toediening door die houder mits die houder de antibiotica overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts toedient. Uit het voorgaande volgt dat verdachte enkele dieren heeft onderzocht en op basis daarvan een koppeldiagnose en -behandeladvies met bijbehorend medicatieadvies heeft (vast)gesteld. De juistheid van die diagnose en dat advies staat in het bestek van deze strafzaak niet ter discussie. Nu verdachte een behandeladvies heeft gegeven, kan niet worden vastgesteld dat hij de medicatie heeft afgeleverd in strijd met de voorwaarden die gelden voor de uitzondering op grond van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) voor het toedienen van antibiotica door houders van dieren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
4.4.2
Feit 2 (Baytril)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet Baytril, maar het toegestane middel Baycox heeft voorgeschreven en verstrekt aan [bedrijf 1] . Baytril en Baycox staan in het administratiesysteem van de dierenkliniek onder elkaar in een lijst en verdachte vermoedt dat hij per ongeluk Baytril heeft aangeklikt in plaats van Baycox, waardoor ten onrechte Baytril is vermeld op de factuur. Uit het dossier blijkt dat verdachte tegenover de NVWA eerder een verklaring met dezelfde strekking heeft afgelegd. Verdachte heeft consistent en daarmee geloofwaardig verklaard. Het dossier bevat, behalve de factuur waarop Baytril is vermeld, geen andere aanknopingspunten dat verdachte daadwerkelijk Baytril heeft verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende bewijs dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en de rechtbank zal verdachte ook van dat feit vrijspreken.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het dossier wel blijkt dat de diergeneesmiddelenadministratie van de dierenkliniek niet op orde was. In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank dat van eenieder mag worden verwacht dat administratieplichten worden nageleefd en dat dit zeker voor een dierenarts geldt, nu een grotere verantwoordelijkheid rust op een persoon met een bijzondere kwaliteit (de zogenaamde ‘Garantenstellung’). Het feit dat een dierenarts zijn diensten “om niet” aan een vogelopvang verleent, ontslaat hem geenszins van deze verplichting. Het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen van de Wet dieren is echter niet ten laste is gelegd.

5.De beslissing

De rechtbank:
nietigheid
- verklaart de oproeping nietig voor wat betreft de onder feit 2 opgenomen zinsnede “althans (een) UDD-diergeneesmiddel(en) afgeleverd aan de [bedrijf 1] ”;
strafbeschikking
- de rechtbank vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
Buiten staat
De voorzitter en mr. Van Berlo zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met nummer 161178/124789/6053424/1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van 11 juli 2020, pagina’s 9 en 19.
3.Het procesverbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 28 juli 2020, pagina 27.
4.Het procesverbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het procesverbaal van 11 juli 2020, pagina 11.
6.Het procesverbaal van 11 juli 2020, pagina 22.
7.Een geschrift, te weten een afschrift van de administratie van [bedrijf 2] , bijlage 6, pagina 1.
8.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 2] van 31 december 2018, bijlage 11.