ECLI:NL:RBOVE:2024:6162

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
81-198003-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende onrechtmatig gebruik van diergeneesmiddelen en lichamelijke ingrepen bij vogels

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het onrechtmatig voorhanden hebben van diergeneesmiddelen en het verrichten van lichamelijke ingrepen bij vogels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat zij de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De zaak kwam aan het licht na inspecties door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 30 juni en 1 juli 2020, waarbij verschillende diergeneesmiddelen werden aangetroffen in de vogelopvang van de verdachte. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het voorhanden hebben van diergeneesmiddelen die alleen op voorschrift van een dierenarts mochten worden toegepast, het verrichten van lichamelijke ingrepen bij vogels, en het beroepsmatig laten verrichten van diergeneeskundige handelingen door niet bevoegde medewerkers. Tijdens de zittingen op 24 oktober en 7 november 2024 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte handelde met goede intenties en dat er geen sprake was van opzet of bewijs voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering van de officier van justitie onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank verklaarde de oproeping voor een deel nietig en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waarbij het belang van een eerlijke procesorde en de rechten van de verdachte zwaar wogen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 81-198003-21 (P)
Datum vonnis: 21 november 2024
Vonnis op tegenspraak (op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering) in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 oktober 2024 en 7 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door haar (uitdrukkelijk gemachtigd) raadsman mr. J.L. Baar, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met anderen:
feit 1:diergeneesmiddelen op voorraad heeft gehad die enkel op voorschrift van een dierenarts mochten worden toegepast;
feit 2:lichamelijke ingrepen heeft verricht/laten verrichten bij vogels;
feit 3:beroepsmatig diergeneeskundige handelingen, te weten het toepassen van diergeneesmiddelen, heeft laten verrichten door haar medewerkers terwijl die niet daartoe bevoegd waren.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij op of omstreeks 30 juni 2020 te [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, een handeling heeft verricht die ertoe strekte een
diergeneesmiddel voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben,
terwijl deze handeling niet was toegestaan krachtens een vergunning die
is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een
EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële
regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in
de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of
verstrekken van een diergeneesmiddel,
immers heeft zij:
- 1 flacon Novadox, RegNL 1654 en/of
- 1 flacon Synolux smakelijke druppels Reg.NL 1615 en/of
- 1 flacon Fysiologische Zoutoplossing Reg.NL 1247 en/of
- 1 flacon met vloeistof die Enrofloxacin bevat, de werkzame stof van antibiotica,
althans (een) UDD-diergeneesmiddel(en) voorhanden en/of in voorraad gehad in het [bedrijf] aan de [adres];
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juli 2020
te [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
wonden bij twee duiven heeft gehecht dan wel laten hechten, althans
lichamelijke ingrepen heeft verricht bij (een) vogel(s) die zijn
binnengebracht en/of opgevangen bij de [bedrijf] op de
locatie [adres],
3
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2020
te [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
beroepsmatig diergeneeskundige handelingen heeft laten verrichten
terwijl haar medewerker(s) daartoe niet bij of krachtens artikel 4.1 was/waren toegelaten,
immers heeft zij en/of haar mededaders bij de [bedrijf] aan de [adres]
- op of omstreeks 22 juni 2020 het diergeneesmiddel Novacox bij een Karoriki (bijlage 11) toegepast en/of
- op of omstreeks 28 juni 2020 het diergeneesmiddel Novacox bij een merel (bijlage 12) toegepast bij een houtduif en/of
- op of omstreeks 29 juni 2020 het diergeneesmiddel Novacox toegepast bij een houtduif (bijlage 13) toegepast en/of
- op of omstreeks 30 juni 2020 het diergeneesmiddel Novacox bij een merel (bijlage 10) toegepast.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de oproeping
De rechtbank is van oordeel dat de oproeping ten aanzien van de in de tenlastelegging onder feit 2 opgenomen zinsnede “
althans lichamelijke ingrepen heeft verricht bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht en/of opgevangen bij de [bedrijf] op de locatie [adres]” onvoldoende duidelijk is. Gelet op deze uiterst algemene omschrijving, afgezet tegen de duur van de ten laste gelegde pleegperiode en de in die periode grote hoeveelheid opgevangen vogels, kan niet van verdachte worden verwacht dat zij zich ten aanzien van de betreffende zinsnede op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de oproeping ten aanzien van feit 2, voor zover het betreft de hiervoor geciteerde zinsnede niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De oproeping zal ten aanzien van dit onderdeel dan ook ambtshalve nietig worden verklaard.
De rechtbank verklaart de oproeping voor het overige geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen komen omdat duidelijk is dat bij [verdachte] uitsluitend met goede intenties is gehandeld, het doel en de strekking van de wet (dierenwelzijn en bescherming van de voedselketen) niet in het gedrang zijn gekomen, de vermeende overtredingen – voor zover bewezen – van geringe ernst zijn, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk was en ook is gevolgd en er geruime tijd is verstreken vanaf de start van het onderzoek tot de (eerste) vervolgingsbeslissing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt dat om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie er sprake moet zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek al dan niet strafvervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een nietontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is van zo een uitzonderlijk geval geen sprake. De beslissing van het Openbaar Ministerie om verdachte te vervolgen acht de rechtbank in het onderhavige geval, waarin niet is gebleken dat sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een behoorlijke procesorde waaronder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, niet onbegrijpelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 30 juni 2020 en 1 juli 2020 hebben ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inspecties uitgevoerd bij de vogelopvang van [verdachte] aan de [adres] in [plaats] (hierna: [bedrijf]). [2]
Tijdens de inspectie op 30 juni 2020 zijn diergeneesmiddelen aangetroffen in de vogelopvang. [3] In de opvang waren verpakkingen met Novadox, Synolux en een fysiologische zoutoplossing aanwezig. [4]
Tijdens de inspectie op 1 juli 2020 waren twee duiven aanwezig in de vogelopvang. De duiven hadden wonden die waren gehecht. [5]
Door een medewerker van [bedrijf] zijn tijdens de inspectie op 1 juli 2020 patiëntenkaarten overhandigd. [6] Op vier patiëntenkaarten is vermeld dat het diergeneesmiddel Novadox is toegepast; bij een merel met de opnamedatum 30 juni 2020, [7] een kakariki (parkiet) met de opnamedatum 22 juni 2020, [8] een merel met de opnamedatum 28 juni 2020 [9] en een holenduif met de opnamedatum 29 juni 2020. [10]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Wat betreft feit 1 heeft de verdediging bepleit dat de aangetroffen diergeneesmiddelen (voor zover het betreft antibiotica) waren voorgeschreven voor een behandeling en dat een houder van een dier in dat geval de diergeneesmiddelen zelf mag toepassen en daartoe voorhanden mag hebben. Wat betreft feit 2 heeft de verdediging onder meer bepleit dat hechten niet valt onder het begrip ‘lichamelijke ingreep’ in de zin van de Wet dieren. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging onder meer bepleit dat het bestanddeel ‘beroepsmatig verrichten van geneeskundige handelingen’ niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is van het als economische activiteit verlenen van diensten aan derden zoals gedefinieerd in de Wet dieren.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1 (voorhanden hebben UDDdiergeneesmiddelen)
Juridisch kader UDD-diergeneesmiddelen
Op grond van artikel 2.19 Wet dieren (oud, geldend tijdens de ten laste gelegde periode) is het verboden om een handeling te verrichten die ertoe strekt een diergeneesmiddel voorhanden te hebben, op voorraad te hebben, aan te bieden of af te leveren in strijd met de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning die voor dat diergeneesmiddel is verstrekt.
Op grond van artikel 5.8, onder c Besluit diergeneesmiddelen (oud) en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan de Minister van Economische Zaken aan een vergunning voor diergeneesmiddelen het voorschrift verbinden dat het middel alleen kan worden afgeleverd door toepassing door een dierenarts; dit wordt weergegeven met de term “
kanalisatiestatus UDD”.
Op grond van artikel 2.18, tweede lid sub b, Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan een diergeneesmiddel, in afwijking van de vergunningvoorschriften, worden toegepast door houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts. In artikel 5 onder k van bijlage 1 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is bepaald dat antimicrobiële diergeneesmiddelen, met uitzondering van middelen die intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, kunnen worden toegepast door een houder van een dier voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9. In artikel 2, onder b van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is als voorwaarde gesteld dat een houder bij toepassing van antimicrobiële diergeneesmiddelen handelt overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts.
Overwegingen feit 1
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat op 30 juni 2020 Novadox, Synolux (de rechtbank begrijpt: Synulox), een fysiologische zoutoplossing en Enrofloxacin (diergeneesmiddelen met de kanalisatiestatus UDD en, met uitzondering van de fysiologische zoutoplossing, telkens een antimicrobieel diergeneesmiddel oftewel een antibioticum) voorhanden waren bij [bedrijf].
Op de verpakking met Synulox zat een etiket waaruit blijkt dat het diergeneesmiddel door een dierenarts was voorgeschreven voor de behandeling van een uil. Het ontbreken van etiketten op de overige diergeneesmiddelen betekent evenwel niet zonder meer dat deze
nietwaren voorgeschreven door een dierenarts voor de behandeling van een specifieke aandoening bij één of meer specifieke dieren; zulks kan geenszins worden uitgesloten. Ook kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld dat (restanten van) de diergeneesmiddelen, waaronder ook de fysiologische zoutoplossing (de officier van justitie en de raadsman hebben daarover ook niet een meer specifiek standpunt ingenomen), na een eventuele behandeling in strijd met de toentertijd geldende regelgeving en desbetreffende vergunningvoorschriften voorhanden/op voorraad zijn gehouden voor andere doeleinden dan waarvoor deze waren toegepast of bestemd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.4.2
Feit 2 (lichamelijke ingrepen)
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld
door wiede ten laste gelegde lichamelijke ingrepen bij de duiven, het hechten van de wonden, zijn verricht. De enkele verklaring van getuige [getuige], medewerker van de vogelopvang, dat een andere medewerker, [medeverdachte], de wonden heeft gehecht, is daarvoor onvoldoende, temeer nu de redenen van de gestelde wetenschap van deze getuige niet uit het dossier volgen. Niet kan worden uitgesloten dat een dierenarts de duiven heeft gehecht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.4.3
Feit 3 (toepassen diergeneesmiddelen)
De rechtbank stelt vast dat het onder 3 ten laste gelegde middel Novadox (in de tenlastelegging staat Novacox, maar uit het dossier blijkt dat het gaat om Novadox) een antimicrobieel diergeneesmiddel oftewel een antibioticum betreft, en dus kanalisatiestatus UDD heeft.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de op de patiëntenkaarten vermelde Novadox is toegepast door medewerkers van verdachte. De enkele vermelding van (voor)namen van medewerkers op de patiëntenkaarten van de vogels is daarvoor onvoldoende. Alleen al daarom kan niet worden bewezen verklaard dat de Novadox (telkens) in strijd met de voor die geneesmiddelen geldende kanalisatiestatus UDD niet door een dierenarts is toegediend. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat de Novadox in kwestie (een antibioticum) telkens was voorgeschreven door een dierenarts voor de behandeling van een specifieke aandoening bij één of meer specifieke dieren en dat deze vervolgens conform het behandeladvies van die dierenarts is toegediend door een medewerker van de opvang. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de Novadox in kwestie (telkens) is toegepast in strijd met de (onder 4.4.1 genoemde) voorwaarden die gelden voor de uitzondering op grond van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) voor het toedienen van antibiotica door houders van dieren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
nietigheid
- verklaart de oproeping nietig voor wat betreft de onder feit 2 opgenomen zinsnede “althans lichamelijke ingrepen heeft verricht bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht en/of opgevangen bij de [bedrijf] op de locatie [adres]”;
strafbeschikking
- de rechtbank vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
Buiten staat
De voorzitter en mr. Van Berlo zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met nummer 161421/128350/6053424/1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van 6 juli 2021, pagina’s 13 en 22.
3.Het procesverbaal van 6 juli 2021, pagina 20.
4.Het procesverbaal van 6 juli 2021, bijlage 4 (pagina’s 32 en 34).
5.Het procesverbaal van 6 juli 2021, pagina 23.
6.Het procesverbaal van 6 juli 2021, pagina 24.
7.Een geschrift, te weten een patiëntenkaart van [bedrijf], bijlage 10.
8.Een geschrift, te weten een patiëntenkaart van [bedrijf], bijlage 11.
9.Een geschrift, te weten een patiëntenkaart van [bedrijf], bijlage 12.
10.Een geschrift, te weten een patiëntenkaart van [bedrijf], bijlage 13 (pagina 69).