ECLI:NL:RBOVE:2024:6161

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
81-088466-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging strafbeschikking en vrijspraak verdachte in zaak van dierenwelzijn en mishandeling

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende overtredingen met betrekking tot dierenwelzijn. De rechtbank heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op de openbare terechtzittingen van 24 oktober en 7 november 2024. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het voorhanden hebben van diergeneesmiddelen zonder de juiste vergunningen, het verrichten van lichamelijke ingrepen bij vogels, het mishandelen van een duif en het niet tijdig rapporteren aan de provincie over opgevangen dieren. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de bewijsvoering niet voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de oproeping voor de zitting niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid, met name voor feit 2, en verklaarde dit onderdeel nietig. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd, en sprak haar vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procesgang en de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 81-088466-21 (P)
Datum vonnis: 21 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
gevestigd aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 oktober 2024 en 7 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door haar bestuurder [naam 1] en haar raadsman mr. J.L. Baar, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:tezamen en in vereniging met anderen diergeneesmiddelen op voorraad heeft gehad die enkel op voorschrift van een dierenarts mochten worden toegepast;
feit 2:tezamen en in vereniging met anderen lichamelijke ingrepen heeft laten verrichten bij vogels;
feit 3:tezamen en in vereniging met anderen een duif heeft mishandeld door die duif te euthanaseren met spiritus en/of het hoofd van die duif te trekken;
feit 4:niet vóór 1 februari heeft gerapporteerd aan de provincie Utrecht over de in het voorgaande jaar opgevangen dieren.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2020 tot en met 14 juli 2020 te
Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, een handeling heeft verricht die ertoe strekte een
diergeneesmiddel voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben,
terwijl deze handeling niet was toegestaan krachtens een vergunning die
is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een
EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële
regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in
de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of
verstrekken van een diergeneesmiddel,
immers heeft zij:
- 1 aangebroken tube a 5 gram Cavasan oogdruppels en/of
- 1 aangebroken verpakking Spartrix 10 mg tabletten en/of
- 2, althans één of meer verpakking(en) à 50 tabletten Spartrix 10 mg
tabletten,
althans (een) UDD-diergeneesmiddel(en) voorhanden en/of in voorraad
gehad in de [verdachte] [adres] ;
2
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2019
tot en met 1 juli 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- in of omstreeks de periode van 2 mei tot en met 3 mei 2019 een
houtduif heeft gehecht (regel 1682 Excelbestand kopie van
Patientenaministratie 2019) en/of en/of
- in of omstreeks de periode van 9 augustus 2019 tot en met 20 augustus
2019 een Turkse tortel heeft gehecht (regel 502 Excelbestand kopie van
Patientenaministratie 2019) en/of
- op of omstreeks 27 oktober 2019 een zanglijster heeft gehecht (regel
1750 Excelbestand kopie van Patientenaministratie 2019) en/of
- in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 20 november 2019
een postduif heeft gehecht (regel 2636 Excelbestand
kopie van Patientenaministratie 2019) en/of
- in of omstreeks de periode van 27 april 2020 tot en met 6 mei 2020 een
houtduif heeft gehecht (regel 243 Excelbestand Patientenaministratie 2020)
en/of
- op of omstreeks de periode van 5 mei 2020 een houtduif heeft gehecht
(regel 567 Excelbestand Patientenaministratie 2020) en/of
- in of omstreeks de periode van 21 juni 2020 tot en met 22 juni 2020 een
Turkse tortel heeft gehecht (regel 596 Excelbestand Patientenaministratie 2020)
en/of
- in of omstreeks de periode van 2 mei 2020 tot en met 21 juni 2020 een
wilde eend heeft gehecht (regel 616 Excelbestand Patientenaministratie
2020),
althans (een) lichamelijke ingreep/ingrepen heeft verricht en/of laten
verrichten bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht bij het
[verdachte] aan het [adres] ;
3
zij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen
bij een vogel in de [verdachte] op het adres [adres] ,
zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van
zodanig doel toelaatbaar was, pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de
gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld,
immers heeft zij en/of haar mededaders een duif geëuthanaseerd/
gedood door inspuiting van spiritus en/of het hoofd van die duif te
trekken;
4
zij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 1 februari 2021 te Utrecht
althans in Nederland,
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschrift 10 van de ontheffing
met nummer [nummer] van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht,
immers heeft zij over de jaren 2018 en/of 2019 en/of 2020 niet voor 1 februari
gerapporteerd aan de provincie Utrecht over de in het voorgaande jaar opgevangen dieren.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de oproeping
De rechtbank is van oordeel dat de oproeping ten aanzien van de in de tenlastelegging onder feit 2 opgenomen zinsnede “
althans (een) lichamelijke ingreep/ingrepen heeft verricht en/of laten verrichten bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht bij het [verdachte] aan het [adres]” onvoldoende duidelijk is. Gelet op deze uiterst algemene omschrijving, afgezet tegen de duur van de ten laste gelegde pleegperiode en de in die periode grote hoeveelheid opgevangen vogels, kan niet van verdachte worden verwacht dat zij zich ten aanzien van de betreffende zinsnede op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de oproeping ten aanzien van feit 2, voor zover het betreft de hiervoor geciteerde zinsnede niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De oproeping zal ten aanzien van dit onderdeel dan ook ambtshalve nietig worden verklaard.
De rechtbank verklaart de oproeping voor het overige geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen komen omdat duidelijk is dat bij [verdachte] uitsluitend met goede intenties is gehandeld, het doel en de strekking van de wet (dierenwelzijn en bescherming van de voedselketen) niet in het gedrang zijn gekomen, de vermeende overtredingen - voor zover bewezen - van geringe ernst zijn, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk was en ook is gevolgd en er geruime tijd is verstreken vanaf de start van het onderzoek tot de (eerste) vervolgingsbeslissing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt dat om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie er sprake moet zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek al dan niet strafvervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een nietontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is van zo een uitzonderlijk geval geen sprake. De beslissing van het Openbaar Ministerie om verdachte te vervolgen acht de rechtbank in het onderhavige geval, waarin niet is gebleken dat sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een behoorlijke procesorde waaronder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, niet onbegrijpelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 23 juni 2020 en op 14 juli 2020 hebben ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inspecties uitgevoerd bij de opvanglocatie van de [verdachte] (hierna: [verdachte] ). [2]
Tijdens de inspectie op 23 juni 2020 waren een aangebroken tube Cavasan oogdruppels en een aangebroken verpakking Spartrix tabletten aanwezig in de vogelopvang. [3] Op 14 juli 2020 zijn twee verpakkingen Spartrix met 50 tabletten van 10 milligram aangetroffen. [4]
Op 1 juli 2020 is door een medewerker van [verdachte] de patiëntenadministratie van 2019 verstrekt en op 2 juli 2020 is de patiëntenadministratie van 2020 verstrekt. [5] In de patiëntenadministratie van het jaar 2019 staat bij de regels 502 en 1750 in de kolom ‘diagnose’ vermeld de term “wond gehecht”. [6] In de patiëntenadministratie van het jaar 2020 staat bij de regels 243, 567, 596 en 616 in de kolom ‘diagnose’ dat een wond is gehecht. [7]
De Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben in 2017 een ontheffing verleend aan [verdachte] van een aantal specifiek genoemde verbodsbepalingen van de toen geldende Wet natuurbescherming, waaronder het verbod op het doden, vangen en onder zich hebben van uit het wild afkomstige vogels. [8] Aan de ontheffing is het voorschrift verbonden dat [verdachte] jaarlijks voor 1 februari aan de provincie Utrecht rapporteert over de in het voorgaande jaar opgevangen dieren. [9]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Wat betreft feit 1 heeft de verdediging bepleit dat de aangetroffen diergeneesmiddelen (antibiotica) waren voorgeschreven voor een behandeling en dat een houder van een dier in dat geval de diergeneesmiddelen zelf mag toepassen en daartoe voorhanden mag hebben. Wat betreft feit 2 heeft de verdediging bepleit dat hechten niet valt onder het begrip lichamelijke ingreep in de zin van de Wet dieren en dat de handelingen evengoed door een dierenarts verricht kunnen zijn. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat niet blijkt welke duif is geëuthanaseerd en op welke datum dat heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat de jaarrapportage niet tijdig is aangeleverd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1 (voorhanden hebben UDDdiergeneesmiddelen)
Juridisch kader UDD-diergeneesmiddelen
Op grond van artikel 2.19 Wet dieren (oud, geldend tijdens de ten laste gelegde periode) is het verboden om een handeling te verrichten die ertoe strekt een diergeneesmiddel voorhanden te hebben, op voorraad te hebben, aan te bieden of af te leveren in strijd met de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning die voor dat diergeneesmiddel is verstrekt.
Op grond van artikel 5.8, onder c Besluit diergeneesmiddelen (oud) en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan de Minister van Economische Zaken aan een vergunning voor diergeneesmiddelen het voorschrift verbinden dat het middel alleen kan worden afgeleverd door toepassing door een dierenarts; dit wordt weergegeven met de term “
kanalisatiestatus UDD”.
Op grond van artikel 2.18, tweede lid sub b, Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan een diergeneesmiddel, in afwijking van de vergunningvoorschriften, worden toegepast door houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts. In artikel 5 onder k van bijlage 1 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is bepaald dat antimicrobiële diergeneesmiddelen, met uitzondering van middelen die intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, kunnen worden toegepast door een houder van een dier voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9. In artikel 2, onder b van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is als voorwaarde gesteld dat een houder bij toepassing van antimicrobiële diergeneesmiddelen handelt overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts.
Overwegingen feit 1
De rechtbank stelt vast dat op 23 juni 2020 een tube Cavasan oogdruppels en een verpakking Spartrix (diergeneesmiddelen met de kanalisatiestatus UDD) voorhanden waren bij [verdachte] , en dat op 14 juli 2020 twee verpakkingen Spartrix in de opvang aanwezig waren. [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat hij ervan uitgaat dat de aangetroffen verpakkingen Cavasan en Spartrix waren voorgeschreven door een dierenarts. [naam 1] heeft verklaard dat de vogels doorgaans ofwel door [medeverdachte] , de vaste dierenarts van [verdachte] , worden gezien ofwel door de dierenambulance worden binnengebracht; dat was ook al zo in de ten laste gelegde periode. In dat laatste geval is de dierenambulance veelal eerst bij een dierenarts langs geweest en levert zij de vogels vervolgens met voorgeschreven medicatie af bij de opvang.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geenszins kan worden uitgesloten dat de aangetroffen diergeneesmiddelen waren voorgeschreven door een dierenarts voor de behandeling van een specifieke aandoening bij één of meer specifieke dieren. Ook kan niet worden vastgesteld dat (restanten van) de diergeneesmiddelen na een eventuele behandeling voorhanden/op voorraad zijn gehouden voor andere doeleinden dan waarvoor deze waren bestemd. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte de medicatie voorhanden of in voorraad heeft gehad in strijd met de voorwaarden die gelden voor de uitzondering op grond van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) voor het toedienen van antibiotica door houders van dieren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.4.2
Feit 2 (lichamelijke ingrepen)
De rechtbank stelt vast dat regel 2636 van de patiëntenadministratie van 2019 ziet op een lichamelijke ingreep op een meerkoet (terwijl die vogelsoort niet op de tenlastelegging voorkomt) en dat in die regel niet is vermeld dat een wond is gehecht (terwijl dat wel het verwijt is volgens de tenlastelegging). Reeds daarom kan dat deel van de tenlastelegging niet worden bewezen.
In regel 616 (wilde eend) in de patiëntenadministratie van 2020 staat bij diagnose “gehecht door dierenarts” en reeds op grond daarvan acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat medewerkers van [verdachte] de wond hebben gehecht. De rechtbank overweegt dat, voor zover op basis van de patiëntenadministratie voor het overige kan worden vastgesteld dat wonden van vogels zijn gehecht, niet vastgesteld kan worden
door wieen
wanneerdeze handelingen zijn verricht, ook omdat dit in de kolom “diagnose” staat. [naam 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat het gebruikelijk is dat in de administratie is vermeld dat een wond is gehecht omdat die informatie nodig is voor het vervolgtraject in de opvang, maar dat niet wordt vermeld door wie een wond is gehecht omdat dat er voor de opvang niet toe doet. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , medewerkers van [verdachte] , hebben weliswaar verklaard dat zij inderdaad zelf wonden bij vogels hebben gehecht, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat zij wonden hebben gehecht bij de dieren en op de data die zijn genoemd in de tenlastelegging. Op basis van het dossier en de daarin opgenomen patiëntenadministratie, ten aanzien waarvan het dossier geen aanknopingspunt bevat dat die onjuist zou zijn, kan niet worden uitgesloten dat de wonden genoemd in de tenlastelegging door een dierenarts zijn gehecht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.4.3
Feit 3 (doden duif)
De rechtbank stelt vast dat bij het onder 3 ten laste gelegde als pleegdatum
20augustus 2020 is vermeld. Het dossier bevat (enkel) een whatsapp-gesprek van
2augustus 2020 waarin wordt gesproken over een onthoofde duif. Voor het overige bevat het dossier geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat op 20 augustus 2020 een duif zou zijn gedood door het inspuiten van spiritus en/of onthoofding. Reeds hierom kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.4.4
Feit 4 (ontheffing)
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of en zo ja wanneer [verdachte] rapportages heeft ingediend bij de provincie Utrecht. De enkele verklaring van [naam 2] , medewerker van de provincie, is daarvoor onvoldoende; zeker nu [naam 1] ter zitting heeft verklaard dat niet [naam 2] , maar een andere medewerker van de provincie de contactpersoon was voor [verdachte] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
nietigheid
- verklaart de oproeping nietig voor wat betreft de onder feit 2 opgenomen zinsnede “althans (een) lichamelijke ingreep/ingrepen heeft verricht en/of laten verrichten bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht bij het [verdachte] aan het [adres] ”;
strafbeschikking
- de rechtbank vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
Buiten staat
De voorzitter en mr. Van Berlo zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met nummer 161714/127184/6053424/1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van 11 maart 2021, pagina’s 12 en 25.
3.Het procesverbaal van 11 maart 2021, pagina 15.
4.Het procesverbaal van 11 maart 2021, pagina 27.
5.Het procesverbaal van 11 maart 2021, pagina 25.
6.Een geschrift, te weten de patiëntenadministratie van [verdachte] van het jaar 2019, regels 502 en 1750.
7.Een geschrift, te weten de patiëntenadministratie van [verdachte] van het jaar 2020, regels 243, 567, 596 en 616.
8.Een geschrift, te weten een ontheffing van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht van 2 oktober 2017.
9.Een geschrift, te weten een ontheffing van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht van 2 oktober 2017, pagina 6.