4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (lichamelijke ingrepen)
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld wie de wonden van de duiven, die op 1 juli 2020 in de opvang aanwezig waren, heeft gehecht. De enkele verklaring van getuige [getuige], medewerker van de vogelopvang, dat verdachte de wonden heeft gehecht, is daarvoor onvoldoende, temeer nu de redenen van de gestelde wetenschap van deze getuige niet uit het dossier volgen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 (voorhanden hebben UDDdiergeneesmiddelen)
Juridisch kader UDD-diergeneesmiddelen
Op grond van artikel 2.19 Wet dieren (oud, geldend tijdens de ten laste gelegde periode) is het verboden om een handeling te verrichten die ertoe strekt een diergeneesmiddel voorhanden te hebben, op voorraad te hebben, aan te bieden of af te leveren in strijd met de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning die voor dat diergeneesmiddel is verstrekt.
Op grond van artikel 5.8, onder c Besluit diergeneesmiddelen (oud) en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan de Minister van Economische Zaken aan een vergunning voor diergeneesmiddelen het voorschrift verbinden dat het middel alleen kan worden afgeleverd door toepassing door een dierenarts; dit wordt weergegeven met de term “
kanalisatiestatus UDD”.
Op grond van artikel 2.18, tweede lid sub b, Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan een diergeneesmiddel, in afwijking van de vergunningvoorschriften, worden toegepast door houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts. In artikel 5 onder k van bijlage 1 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is bepaald dat antimicrobiële diergeneesmiddelen, met uitzondering van middelen die intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, kunnen worden toegepast door een houder van een dier voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9. In artikel 2, onder b van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) is als voorwaarde gesteld dat een houder bij toepassing van antimicrobiële diergeneesmiddelen handelt overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat het onder 2 ten laste gelegde middel Novadox (in de tenlastelegging staat Novacox, maar uit het dossier blijkt dat het gaat om Novadox) een antimicrobieel diergeneesmiddel oftewel een antibioticum betreft, en dus kanalisatiestatus UDD heeft.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de op de patiëntenkaarten vermelde medicatie heeft toegepast. De enkele vermelding van de (voor)naam van verdachte op de patiëntenkaarten van de vogels is daarvoor onvoldoende. Alleen al daarom kan niet worden bewezen verklaard dat de Novadox (telkens) in strijd met de voor die geneesmiddelen geldende kanalisatiestatus UDD niet door een dierenarts is toegediend.
Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat de Novadox in kwestie (een antibioticum) telkens was voorgeschreven door een dierenarts voor de behandeling van een specifieke aandoening bij één of meer specifieke dieren en dat deze vervolgens conform het behandeladvies van die dierenarts is toegediend door een medewerker van de opvang, zoals verdachte. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de Novadox in kwestie (telkens) is toegepast in strijd met de hiervoor weergegeven voorwaarden die gelden voor de uitzondering op grond van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) voor het toedienen van antibiotica door houders van dieren.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.