ECLI:NL:RBOVE:2024:6040

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
ak_24_3855
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-uitkering geschil

Op 20 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een WIA-uitkering. Verzoekster had op 29 oktober 2024 van het UWV vernomen dat zij met ingang van 1 augustus 2024 geen recht had op een WIA-uitkering. Hiertegen had zij bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld, omdat het kennelijk ongegrond was. Volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het mogelijk om zonder zitting uitspraak te doen als het verzoek kennelijk ongegrond is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van spoedeisend belang. Bij financiële geschillen is er doorgaans geen spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood. Verzoekster stelde dat zij door de afwijzing van de WIA-uitkering in acute financiële nood verkeerde, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dergelijke noodsituatie. Verzoekster had weliswaar een voorschot op de WIA-uitkering ontvangen, maar na de afwijzing had zij een WW-uitkering gekregen, die was verrekend met het WIA-voorschot. De echtgenoot van verzoekster had ook inkomsten uit een Wajong-uitkering en koeriersdiensten, wat de financiële situatie van verzoekster minder acuut maakte.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eikelenboom, in aanwezigheid van griffier W. Veldman, en is openbaar uitgesproken. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3855

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. C. de Vries,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),

gemachtigde: J. van Dalfsen.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 29 oktober 2024 heeft het UWV verzoekster meegedeeld dat zij met ingang van 1 augustus 2024 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
Het UWV heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (na)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2.2
Verzoekster voert ten aanzien van het spoedeisend belang aan dat zij als gevolg van de weigering een WIA-uitkering toe te kennen niet kan beschikken over voldoende middelen om boodschappen te doen en de vaste lasten te voldoen. Zij verkeert in een acute financiële noodsituatie. Gevraagd naar een onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster de voorzieningenrechter afschriften van bankrekeningen van haarzelf en haar echtgenoot toegezonden.
2.3
Verzoekster is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een financieel spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Uit de gedingstukken blijkt dat verzoekster aanvankelijk een voorschot op een WIA-uitkering heeft ontvangen. Na de afwijzing van de WIA-aanvraag is haar op aanvraag een WW-uitkering toegekend over de periode van 1 augustus 2024 tot en met 31 oktober 2024. Deze uitkering is verrekend met het betaalde WIA-voorschot. Vanaf 1 november 2024 ontvangt verzoekster geen uitkering meer van het UWV. Dat maakt echter niet dat zij in een financiële noodsituatie is komen te verkeren. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 24 september 2024 blijkt dat de echtgenoot van verzoekster een Wajong-uitkering ontvangt en daarnaast 18 uur per week koeriersdiensten verricht. Dit wordt bevestigd in de overgelegde bankafschriften, waaruit blijkt dat de echtgenoot van verzoekster in oktober een bedrag van € 537,65 heeft ontvangen van het UWV en een bedrag van € 1.113,12 aan salaris. Ook zijn bedragen ontvangen, die afkomstig zijn uit de verkoop van cryptovaluta. Daarnaast blijkt uit de bankafschriften dat de echtgenoot van verzoekster kindgebonden budget en zorgtoeslag ontvangt. Er is sprake van negatieve eindsaldo’s op de bankrekeningen, maar er is wel sprake van inkomsten. Het is aannemelijk dat er financiële problemen zijn, maar niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie.
2.4
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat er bij het ontbreken van spoedeisend belang geen noodzaak is voor de gevraagde voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.