In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 februari 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van een alleenstaande man, hierna te noemen verzoeker, om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 399.617,21, die onder andere bestaat uit huurtoeslag, inkomstenheffing, motorrijtuigenbelasting, omzetbelasting en zorgtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet te goeder trouw is, omdat hij te lang is doorgegaan met verliesgevende ondernemingsactiviteiten, ondanks dat hij wist dat zijn financiële situatie verslechterde. Verzoeker heeft in 2021 zijn onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar heeft in 2023 de onderneming laten uitschrijven. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker zijn administratie niet op orde had en dat hij zijn verplichtingen jegens het UWV niet adequaat heeft nageleefd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot schuldsanering moet worden afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 sub b en c van de Faillissementswet, omdat het merendeel van de schulden buiten de driejaarstermijn is ontstaan en verzoeker niet de juiste houding heeft getoond ten aanzien van zijn schulden.