ECLI:NL:RBOVE:2024:5963

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
84.070762.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een directeur voor valsheid in geschrift en verduistering van geldbedragen

Op 18 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 68-jarige man, die als algemeen directeur van een onderneming is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrift en verduistering van geldbedragen die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen meermalen valse facturen heeft opgemaakt en deze in de bedrijfsadministratie van zijn onderneming heeft opgenomen. Dit gebeurde in de periode van 7 juni 2011 tot en met 1 mei 2017. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opmaken van valse facturen van verschillende bedrijven, waarbij in strijd met de waarheid werd vermeld dat goederen waren geleverd. Daarnaast heeft hij geldbedragen verduisterd die toebehoorden aan de onderneming, door deze te gebruiken voor persoonlijke uitgaven, zoals de aankoop van een keuken en een boot voor zijn broer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld, en dat hij de eigendomsrechten van de onderneming heeft geschonden. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van wederrechtelijkheid, omdat de verdachte handelde met impliciete toestemming van de aandeelhouders. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte als directeur verantwoordelijk was voor zijn handelen. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op 12 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank als verzwarend heeft meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.070762.22 (P)
Datum vonnis: 18 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. F.B.A.M. van Oss en mr. V.A. Batelaan, advocaten in Harderwijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat:
feit 1:[naam 1] B.V. in de periode van 7 juni 2011 tot en met 1 mei 2017 tezamen met verdachte en een of meer anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd door valse facturen van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 6] en [bedrijf 7] in de bedrijfsadministratie van [naam 1] B.V. te (doen) opnemen;
feit 2:verdachte in de periode van 31 mei 2011 tot en met 5 mei 2017 al dan niet tezamen met een of meer anderen, geldbedragen heeft verduisterd uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als directeur van [naam 1] B.V.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
[naam 1] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 7 juni 2011 tot en met 1
mei 2017,
te Genemuiden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [verdachte] , verdachte en (een) ander(en),
(een deel van) de bedrijfsadministratie van die [naam 1] B.V.
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst,
[voornamelijk zaaksdossier 1]
immers heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun
mededaders in totaal ongeveer 51 [ZD-001-01, digitaal pagina 107], in elk geval een
groot aantal, in elk geval meerdere vals(e) of vervalst(e) facturen van [bedrijf 1]
BV, in (dat deel van) die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen
opnemen
waaronder (onder andere):
a. a) [factuurnummer 1] d.d. 7 juni 2011 [DOC-009, p. 827], en/of
b) [factuurnummer 2] d.d. 2 november 2012 [DOC-009, p. 837], en/of
c) [factuurnummer 3] d.d. 17 december 2013 [DOC-037, p. 1262], en/of
d) [factuurnummer 4] d.d. 1 juli 2014 [DOC-049, p. 1274], en/of
e) [factuurnummer 5] d.d. 9 juli 2015 [DOC-059, p. 1284], en/of
f) [factuurnummer 6] d.d. 8 juni 2016 [DOC-069, p. 1294], en/of
g) [factuurnummer 7] d.d. 8 maart 2017 [DOC-074, p. 1299];
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat genoemde materialen zijn
geleverd,
en
[voornamelijk zaaksdossier 1]
heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun mededaders in
totaal ongeveer 9 [ZD-001-01, digitaal pagina 111], in elk geval meerdere vals(e) of
vervalst(e) facturen van [bedrijf 2] , in die bedrijfsadministratie opgenomen
en/of doen opnemen
waaronder (onder andere)
h) [factuurnummer 8] d.d. 6 januari 2016 [DOC-026, p. 1242], en/of
i. i) [factuurnummer 9] d.d. 13 juli 2016 [DOC-029, p. 1249], en/of
j) [factuurnummer 10] d.d. 19 december 2016 [DOC-032, p. 1256], en/of
k) [factuurnummer 11] d.d. 25 februari 2017 [DOC-036, p. 1261]
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat
- afdekmateriaal [DOC-026 en DOC-027] of
- afdektapijt [DOC-028 tot en met DOC-032 en DOC-035 en DOC-036],
aan
- [naam 1] [DOC-026 tot en met DOC-032] of
- [naam 1] DOC-035 en DOC-036],
is verkocht,
en
[voornamelijk zaaksdossier 2]
heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun mededaders 3
vals(e) of vervalst(e) facturen van [bedrijf 3] , in die
bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen, waarop in strijd met de
waarheid was vermeld dat Bouwkundige en calculatie werkzaamheden ten behoeve
van [naam 1] zijn verricht [DOC-120 tot en met DOC-122, p. 1458
e.v.];
en
[voornamelijk zaaksdossier 2]
heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun mededaders 3
vals(e) of vervalst(e) facturen van [bedrijf 4] , in die bedrijfsadministratie
opgenomen en/of doen opnemen, waarop in strijd met de waarheid was vermeld
dat aluminium constructies t.b.v. riolering kelder voor woningen in Amsterdam ten
behoeve van [naam 1] zijn gelast [DOC-123 tot en met DOC-125,
p. 1462 e.v.];
en
[voornamelijk zaaksdossier 2]
heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun mededaders in
totaal ongeveer 13, in elk geval meerdere vals(e) of vervalst(e) facturen van [bedrijf 5]
B.V., in die bedrijfsadministratie opgenomen
en/of doen opnemen,
waaronder (onder andere)
l) [factuurnummer 12] d.d. 14 februari 2012 [DOC-126, p. 1479], en/of
m) [factuurnummer 13] d.d. 13 juli 2015 [DOC-130, p. 1492], en/of
n) [factuurnummer 14] d.d. 15 oktober 2015 [DOC-134, p. 1520], en/of
o) [factuurnummer 15] d.d. 26 april 2017 [DOC-138, p. 1540]
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat
- tegels [DOC-126 en DOC-138] ten behoeve van [naam 1] B.V.
zijn geleverd, en/of;
- levering bouwnummer 13 t/m 17 [DOC-130] en/of bouwnummer 18 t/m 20
[DOC-134] ten behoeve van [naam 1] B.V. zijn geweest;
en
[voornamelijk zaaksdossier 3]
heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun mededaders 2
vals(e) of vervalst(e) facturen van [bedrijf 6] , in die bedrijfsadministratie
opgenomen en/of doen opnemen, waarop in strijd met de waarheid was vermeld
dat er maasnetten ten behoeve van [naam 1] zijn geleverd
[DOC-099 en DOC-100, p. 1357 e.v.];
en
[voornamelijk zaaksdossier 3]
heeft [naam 1] B.V. en/of verdachte en/of hun mededaders in
totaal ongeveer 6, in elk geval meerdere vals(e) of vervalst(e) facturen van [bedrijf 6]
en/of [bedrijf 7] , in die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen
opnemen,
waaronder (onder andere)
p) [factuurnummer 16] d.d. 12 juni 2016 [DOC-1014, p. 1371], en/of
q) [factuurnummer 17] d.d. 6 december 2016 [DOC-103, p. 1387], en/of
r) [factuurnummer 18] d.d. 11 juni 2017 [DOC-106, p. 1409]
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat Alu strip ten behoeve van
[naam 1] B.V. zijn geleverd;
met het oogmerk om dat geschrift ((dat deel van) die bedrijfsadministratie) als echt
en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
feit 2
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 31 mei 2011 tot en met
5 mei 2017,
te Genemuiden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk een bedrag van in totaal (ongeveer)
- 31.410,05 euro [DOC-120 tot en met DOC-122, p. 1458 e.v.], en/of
- 23.068,65 euro [DOC-123 tot en met DOC-125, p. 1462 e.v.], en/of
- 90.194,56 euro [DOC-126 tot en met DOC-138, p. 1479 e.v.],
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam 1] B.V., in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking als directeur van die [naam 1] B.V., in elk geval
anders dan door misdrijf onder zich had,
zich (telkens) wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Verdachte was van 1 mei 1992 tot 23 augustus 2017 als algemeen directeur in dienst bij [naam 1] B.V. (hierna [naam 1] ). [naam 1] maakt onderdeel uit van de [bedrijf 8] , een landelijk werkend concern van installatiebedrijven.
Aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek is de aangifte van 21 januari 2019 door [bedrijf 9] B.V. en door [bedrijf 10] B.V. in haar hoedanigheid van bestuurder van [naam 1] . [bedrijf 9] B.V. is enig aandeelhouder van [naam 1] . Uit intern onderzoek in opdracht van aangevers is mogelijke fraude naar voren gekomen, dan wel niet-integer handelen van verdachte, . Vervolgens is in opdracht van [bedrijf 9] door [bedrijf 11] B.V. een extern feitenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek door [bedrijf 11] heeft het vermoeden bevestigd van frauduleus handelen door verdachte. Onder de verantwoordelijkheid van verdachte zouden onder meer een groot aantal zogenoemde “spookfacturen” door diverse bedrijven aan [naam 1] zijn verstuurd en door [naam 1] zijn betaald, voor de levering van goederen en/of diensten, die in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 geldt dit met uitzondering van de factuur van 11 juni 2017 zoals opgenomen in de tenlastelegging onder “r”. Voor die factuur dient vrijspraak te volgen omdat verdachte op dat moment in de uitoefening van zijn functie was geschorst, zodat hij daarmee geen bemoeienis kan hebben gehad.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 1. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Hierbij is aangevoerd dat wat betreft het geldbedrag van € 31.410,05 (dat ziet op de soms van de valse facturen van [bedrijf 3] ) geen sprake is geweest van toe-eigenen, omdat dit geldbedrag niet ten gunste is gekomen van verdachte. Daarnaast geldt voor alle geldbedragen dat niet wederrechtelijkheid is gehandeld. Uit het dossier volgt dat sprake was van (impliciete) toestemming van de vennootschap dan wel de aandeelhouders, waardoor het in de destijds heersende bedrijfscultuur niet wederrechtelijk was.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1
De rechtbank komt, op grond van de hierna te noemen opsomming van de bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit met uitzondering van de facturen van [bedrijf 6] en van [bedrijf 7] (in de tenlastelegging respectievelijk aangeduid als DOC-099 en DOC-100 en opgesomd onder de letters p, q en r). Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het dossier wettig en overtuigend bewijs hiervoor. Deze facturen zien feitelijk op een geleverde keuken en diverse geleverde (bouw)materialen aan medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 1] erkent betrokkenheid, maar heeft verklaard met toestemming van verdachte te hebben gehandeld. Verdachte heeft zowel tegenover de FIOD als ter zitting zijn betrokkenheid hierbij ontkent. Daarbij heeft ook verdachte aangevoerd dat de factuur van 11 juni 2017 (onder letter r) is gedateerd op een datum waarop hij al was geschorst als directeur en feitelijk thuis zat. Naar eigen zeggen was hij niet bekend met deze facturen en had hij hiervoor geen toestemming gegeven aan [medeverdachte 1] . Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt niet van enige betrokkenheid van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1, de onderdelen p, q en r vrijspreken.
Over het medeplegen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen valse facturen heeft doen opnemen in de bedrijfsadministatie van [naam 1] , namelijk met meerdere werknemers van [naam 1] en rechtspersonen op naam waarvan de valse facturen werden opgemaakt. De rechtbank spreekt verdachte wel vrij van het tezamen en in vereniging plegen mét [naam 1] . Verdachte gaf als statutair directeur immers feitelijke leiding aan deze vennootschap. Naar het oordeel van de rechtbank is feitelijke leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar.
De rechtbank komt voor het overige tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2024;
  • de aangifte van [bedrijf 9] B.V. en [bedrijf 10] B.V. van 21 januari 2019, pagina’s 246 t/m 255 (AG-001);
  • geschriften, zijnde,
 de valse facturen van [bedrijf 1] B.V. genummerd als
DOC-009 (pagina’s 805 en 815), DOC-037 (pagina 1240),
DOC-049 (pagina 1252), DOC-059 (pagina 1262), DOC-069 (pagina 1272), DOC-074 (pagina 1277);
 de valse facturen van [bedrijf 2] genummerd als DOC-026 (pagina 1220), DOC-029 (pagina 1227), DOC-032 (pagina 1234) en DOC-036 (pagina 1239);
 de valse facturen van [bedrijf 3] genummerd als DOC-120 tot en met DOC-122 (pagina’s 1436 tot en met 1438);
 de valse facturen van [bedrijf 4] genummerd als DOC-123 tot en met DOC-125 (pagina’s 1140, 1447 en 1453);
 de valse facturen van [bedrijf 5] B.V. genummerd als DOC-126 (pagina 1457), DOC-130 (pagina 1470), DOC-134 (pagina 1498) en DOC-138 (pagina 1518).
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde ziet op verduistering in dienstbetrekking van geldbedragen in relatie tot de onder feit 1 genoemde valse facturen van [bedrijf 3] (met een totaalbedrag van € 31.410,05), de valse facturen van [bedrijf 4] (met een totaalbedrag van € 23.068,65) en de valse facturen van [bedrijf 5] B.V. (met een totaalbedrag van
€ 90.194,56), van de laatste onder aanvulling van de facturen genummerd als DOC-127 t/m DOC-129, DOC-131 t/m DOC-133 en DOC-135 t/m DOC-137.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde aangifte van [bedrijf 9] B.V. en [bedrijf 10] B.V alsmede de bekennende verklaring van verdachte ter zitting vast dat verdachte betrokken is geweest bij de totstandkoming van de valse facturen van [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] B.V.
Uit de verklaring van [getuige 3] [2] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting volgt dat de valse facturen van [bedrijf 3] (met een totaalbedrag van
€ 31.410,05) feitelijk zien op sponsering voor het bouwen van een boot.
Verder leidt de rechtbank uit de verklaring van [getuige 4] [3] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting af dat de facturen van [bedrijf 4] (met een totaalbedrag van € 23.068,65) feitelijk betrekking hebben op een levering van een aluminium boot voor [naam 2] , de broer van verdachte.
En uit de verklaring van [getuige 5] [4] tezamen met de bekennende verklaring van verdachte ter zitting constateert de rechtbank dat de facturen van [bedrijf 5] B.V. (met een totaalbedrag van € 90.194,56) feitelijk zien op onder meer leveringen van bouwmaterialen en nieuwe keukens voor verdachte, zijn zoon en voornoemde broer [naam 2] alsmede een keuken voor [naam 3] , een voormalig werknemer van [bedrijf 12] .
Niet is geschil is dat alle voornoemde valse facturen zijn betaald door [naam 1] in opdracht van verdachte en dat aldus voornoemde geldbedragen zijn onttrokken aan het vermogen van [naam 1] .
Toe-eigenen
De verdediging heeft over het geldbedrag van € 31.410,05 (van de valse facturen van [bedrijf 3] ) aangevoerd dat geen sprake is geweest van toe-eigenen, omdat dit geldbedrag niet ten gunste is gekomen aan verdachte maar aan de vennootschap. Er was namelijk sprake van sponsoring, aldus de verdediging. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat niet relevant is of verdachte wel of geen (financieel) voordeel heeft genoten. Van belang is of is het gehandeld in strijd met de (eigendoms)rechten van de vennootschap. Door betaling van de facturen is geld onttrokken aan het vermogen van [naam 1] en daarover heeft verdachte vervolgens “als heer en meester beschikt”. Daarmee is de toe-eigeningshandeling voltooid. Dat verdachte vervolgens de onttrokken gelden doorsluisde naar anderen, doet er niet alleen niet aan af, maar bevestigt zelfs, dat verdachte als heer en meester beschikte over de aan [bedrijf 8] onttrokken gelden.
Wederrechtelijk toe-eigenen
De verdediging heeft verder aangevoerd dat geen sprake is geweest van
wederrechtelijktoe-eigenen, omdat verdachte heeft gehandeld met impliciete toestemming van de vennootschap dan wel de aandeelhouders. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [5] het heft in eigen hadden te hebben genomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de beloning van zijn broer [naam 2] . Verdachte vond dat zijn broer als werknemer van [naam 1] niet een marktconform salaris ontving. Hij vond het daarom passend zijn broer op kosten van [naam 1] te belonen met een boot en een keuken. Voor deze wijze van beloning heeft hij geen toestemming gevraagd, maar hiertoe heeft hij zelf besloten omdat het werkzaam zijn van familie binnen de onderneming al een heikel punt was. Op de vraag van de rechtbank waarom verdachte geen salarisverhoging voor zijn broer heeft gevraagd/gerealiseerd, antwoordde verdachte dat “dat er toch niet doorgekomen zou zijn”. Uit de verklaring van verdachte volgt dat bij de reguliere gang van zaken nooit een hoger salaris aan diens broer zou zijn toegekend of dat daarvoor toestemming zou zijn gegeven. Door het - zonder die toestemming - “in natura” belonen van zijn broer, terwijl de facturen ter zake door [naam 1] werden betaald, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich deze bedragen wederrechtelijk toegeëigend. Voorgaande heeft eveneens te gelden voor de beloning in natura die verdachte heeft toegekend aan zijn zoon en aan [naam 3] .
Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij als directeur een winstdeling van 5% ontving, terwijl andere directeuren binnen het [bedrijf 8] -concern 10% winstdeling ontvingen. Daarvoor bestond naar zijn mening geen goede grond; hij deed en liet alles voor [bedrijf 8] . Hij meende zichzelf in natura te mogen belonen om zo op het niveau van de andere directeuren te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is uit die beperktere winstdeling ten opzichte van andere directeuren een bewuste restrictie qua salaris op te maken. Het zichzelf in natura aanvullend belonen is onder die omstandigheden aan te merken als wederrechtelijke toe-eigening.
Verdachte heeft betoogd dat sprake was van impliciete toestemming. Dit kan worden afgeleid uit de geschetste bedrijfscultuur en de onderlinge civiele procedures die zijn gevoerd tussen verdachte en zijn voormalige werkgever, waarbij vastgesteld is dat verdachte niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [naam 1] , aldus verdachte. Verdachte is nooit aangesproken op de gang van zaken en in het contact met [naam 4] verkreeg hij impliciete toestemming zo te handelen. De laatste heeft zich volgens verdachte in de gesprekken die zij voerden onder meer uitgelaten in de trant van “ik heb liever dat je huis op kosten van [bedrijf 8] laat schilderen dan dat je het zelf doet, zodat je meer tijd aan het bedrijf kan besteden”.
Verdachte heeft verklaard dat [naam 4] een van de vijf indirect aandeelhouders van [naam 1] was. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen uitspraken en/of toezeggingen van [naam 4] daarom hoe dan ook niet worden opgevat als een (impliciete) toestemming van de bestuurder of aandeelhouder van [naam 1] . Zelfs indien sprake zou zijn geweest van (impliciete) toestemming van (een van de) de aandeelhouders, is dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de wederrechtelijkheid van verdachtes handelen weg te nemen. De verdenking betreft immers verduistering van geldbedragen van een besloten vennootschap, zijnde een rechtspersoon en een op zichzelf staande juridische entiteit met haar eigen rechten en verplichtingen jegens bijvoorbeeld schuldeisers en de Belastingdienst. Door privé-uitgaven van de directeur door de rechtspersoon te laten betalen (met of zonder toestemming van de aandeelhouders) wordt de winst gedrukt en de Belastingdienst benadeeld. Een rechtgeaarde vennootschap mag dat niet toestaan. Instemming van een aandeelhouder, indien daarvan al sprake is geweest, maakt dat niet anders.
De beslissing over wederrechtelijkheid bij verduistering wordt bepaald door een vergelijking van het recht van de eigenaar van het goed met dat van de dader van de toe-eigening. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting had verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen recht om voornoemde geldbedragen uit te geven ten nadele van het vermogen van [naam 1] . De rechtbank komt dan ook tot een integrale bewezenverklaring van dit feit en verwerpt het verweer van de verdediging.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op tijdstippen omstreeks de periode vanaf 7 juni 2011 tot en met 1
mei 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
een deel van de bedrijfsadministratie van [naam 1] B.V.
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft doen opmaken,
immers hebben verdachte en zijn mededaders meerdere valse facturen van [bedrijf 1]
BV in (dat deel van) die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen
opnemen waaronder
a.
a) [factuurnummer 1] d.d. 7 juni 2011 en
b) [factuurnummer 2] d.d. 2 november 2012 en
c) [factuurnummer 3] d.d. 17 december 2013 en
d) [factuurnummer 4] d.d. 1 juli 2014 en
e) [factuurnummer 5] d.d. 9 juli en
f) [factuurnummer 6] d.d. 8 juni 2016 en
g) [factuurnummer 7] d.d. 8 maart 2017
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat genoemde materialen zijn geleverd
en
hebben verdachte en zijn mededaders meerdere valse facturen van [bedrijf 2] in die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen waaronder
h) [factuurnummer 8] d.d. 6 januari 2016 en
i.
i) [factuurnummer 9] d.d. 13 juli 2016 en
j) [factuurnummer 10] d.d. 19 december 2016 en
k) [factuurnummer 11] d.d. 25 februari 2017
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat afdekmateriaal of afdektapijt aan [naam 1] of [naam 1] is verkocht
en
hebben verdachte en zijn mededaders 3 valse facturen van [bedrijf 3] in die
bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen, waarop in strijd met de
waarheid was vermeld dat Bouwkundige en calculatie werkzaamheden ten behoeve
van [naam 1] zijn verricht
en
hebben verdachte en zijn mededaders 3 valse facturen van [bedrijf 4] in die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen, waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat aluminium constructies t.b.v. riolering kelder voor woningen in Amsterdam ten
behoeve van [naam 1] zijn gelast
en
hebben verdachte en zijn mededaders 13 valse facturen van [bedrijf 5]
B.V. in die bedrijfsadministratie opgenomen
en/of doen opnemen, waaronder
l) [factuurnummer 12] d.d. 14 februari 2012 en
m) [factuurnummer 13] d.d. 13 juli 2015 en
n) [factuurnummer 14] d.d. 15 oktober 2015 en
o) [factuurnummer 15] d.d. 26 april 2017
waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat tegels ten behoeve van [naam 1] B.V. zijn geleverd of levering bouwnummer 13 t/m 17 of bouwnummer 18 t/m 20
ten behoeve van [naam 1] B.V. zijn geweest,
telkens met het oogmerk om dat geschrift (dat deel van die bedrijfsadministratie) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
feit 2
hij, op tijdstippen omstreeks de periode vanaf 31 mei 2011 tot en met 5 mei 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk een bedrag van in totaal
- 31.410,05 euro en
- 23.068,65 euro en
- 90.194,56 euro
dat geheel toebehoorde aan [naam 1] B.V en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als directeur van die [naam 1] B.V. onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met een ander, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geldboete ter hoogte van € 50.000,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan moet worden met de oplegging van een taakstraf van 240 uren. Verdachte is niet draagkrachtig genoeg op de gevorderde geldboete te voldoen. De strafmodaliteit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de raadsman niet passend gelet op onder meer de bedrijfscultuur, het aandeel van de aangever, de oudheid van de feiten, de forse overschrijding van de redelijke termijn en de wijze van afdoening van de medeverdachten. Van benadeling van de werkgever is geen sprake geweest, want het contant verkregen geld is binnen de vennootschap van [naam 1] gebruikt. Het is niet mogelijk een sluitend benadelingsbedrag te berekenen, aldus de verdediging.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door samen met anderen valse facturen in de bedrijfsadministratie van [naam 1] te doen laten opnemen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat hij over een langere periode (vanaf 2011 tot en met 2017) stelselmatig deze valsheid in geschrift heeft gepleegd. Teneinde een zwarte kasstroom te creëren zijn - kort gezegd - valse facturen gemaakt, door [naam 1] betaald en vervolgens contant terugbetaald aan [naam 1] . Verdachte stond als directeur aan het roer van de onderneming [naam 1] en hij heeft in voornoemd tijdsbestek van zes jaren keer op keer de keuze gemaakt om valse facturen te laten opmaken om zo de zwarte kas te spekken en zichzelf en/of anderen in natura te belonen. Hij is hierbij planmatig en berekenend te werk gegaan. Verdachte was de bedenker van de constructie en initiator van het opmaken van de valse facturen en had daarbij een aansturende rol. Hij werkte nauw samen met enkele werknemers van [naam 1] en [bedrijf 12] en met externe bedrijven uit wiens naam de facturen aan [naam 1] werden verzonden. Naast valsheid in geschrift heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. Zo heeft verdachte op kosten van [naam 1] zichzelf getrakteerd op een nieuwe keuken en heeft hij voor zijn broer een nieuwe boot en keuken gekocht.
Door zo te handelen heeft verdachte structureel inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van zijn werkgever en heeft hij het vertrouwen dat zijn werkgever in hem mocht stellen op ernstige wijze geschonden. Bovendien is de werkgever door het handelen van de verdachte financieel benadeeld. Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen beschaamd dat in het handelsverkeer pleegt te worden gesteld in de juistheid van geschriften/facturen. Dit alles neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. Wat er van de bedrijfscultuur ook zij, het had juist op de weg van verdachte gelegen zich daarvan te distantiëren of om die te doorbreken. Als directeur had van hem professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mogen worden verwacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder, maar niet recentelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit (SWZ fraude affaire binnen [naam 1] ).
Fraude is een delict dat het economische verkeer en het vertrouwen daarin ondermijnt. Het belang van een juiste normhandhaving brengt mee dat daarop met een substantiële sanctie moet worden gereageerd. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de gepleegde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Fraude wordt al geruime tijd niet zomaar afgedaan met een taakstraf. De oriëntatiepunten voor de straftoemeting die in de strafrechtspraak gehanteerd worden, gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van18 tot 24 maanden bij een fraudebedrag tussen de
€ 500.000,- en € 1.000.000,-. De totaalsom van de facturen van feit 1 (en daarbij zijn inbegrepen de verduisterde geldbedragen van feit 2) overstijgen het bedrag van
€ 1.000.000,- maar de rechtbank brengt daarop 10% in mindering (gelet op de met de medeplegers afgesproken provisie/opslag) alsmede de in rekening gebrachte btw van 19%. De rechtbank zal daarom in het voordeel van verdachte aansluiting zoeken bij het uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. Dat de contanten mogelijk niet, of niet in overwegende mate, in verdachtes zak terecht zijn gekomen, is hierbij van ondergeschikt belang. Nog afgezien van de omstandigheid dat maar zeer ten dele is gebleken waar het contante geld aan is besteed en uitgegeven, doet het er immers niet aan af dat door de bewezen verklaarde valsheid een aanzienlijk geldbedrag wederrechtelijk aan [naam 1] is onttrokken. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen factoren die maken dat substantieel van dit oriëntatiepunt en van deze strafmodaliteit moet worden afgeweken. Voor meer verdachten geldt dat zij door detentie in hun persoonlijke leven fors geraakt worden. Dat is nu eenmaal het gevolg van het strafbare gedrag van de verdachte.
Wel dient de overschrijding van de redelijke termijn tot strafvermindering te leiden.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn is volgens de officier van justitie aangevangen op 13 november 2019, de dag dat de woning van verdachte is doorzocht. De rechtbank sluit bij deze datum aan. Verdachte had dus op 13 november 2021 een eindvonnis mogen verwachten. De rechtbank doet op
18 november 2024 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim 3 jaren overschreden. Volgens vaste jurisprudentie kan de rechter bij een dergelijke overschrijding van de redelijke termijn de duur van de gevangenisstraf naar bevind van zaken bekorten, waarbij een maximum geldt van zes maanden. [6] Gelet op de aanzienlijke duur van de overschrijding zal de rechtbank de in beginsel passend geachte en op te leggen straf van 18 maanden gevangenisstraf verminderen met de maximaal mogelijke periode van zes maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
12 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
6.4
Beslag
De verdachte heeft ter zitting afstand gedaan van de onder hem in beslag genomen geschriften, zodat hierover geen rechterlijk oordeel meer nodig is.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47, 57 en 63 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met een ander, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 12
(twaalf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.S. de Waard, voorzitter, mr. M. Melaard,
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 64341 (onderzoek Kutai). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 26 mei 2020, pagina’s 697 tot en met 699 (genummerd als G-006-01).
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 27 mei 2020, pagina’s 710 tot en met 712 (genummerd als G-009-01).
4.Het proces van verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] van 3 juli 2020, pagina’s 729 tot en met 735 (genummerd als G-011-01).
5.De verklaring van verdachte zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2024.
6.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.