ECLI:NL:RBOVE:2024:5952

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
11156446 \ CV EXPL 24-2266
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over schutting en splitsing woning met betrekking tot eigendomsgrenzen en kadastrale metingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan tussen twee buren, [partij A] en [partij B1], over de eigendomsgrenzen van hun woningen en de plaatsing van een schutting. De zaak betreft een splitsing van een woonboerderij die in 2019 heeft plaatsgevonden, waarbij [partij B1] en zijn zwager, [naam 1], de eigendommen hebben verdeeld. Na de splitsing heeft [naam 1] zijn deel aan [partij A] verkocht, maar de feitelijke scheiding van de woningen was nog niet volledig gerealiseerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de grens tussen de percelen in de tuin loopt zoals door het kadaster is gemeten, maar dat de grens in de woning anders ligt, namelijk in het verlengde van de scheidsmuren op de eerste verdieping en zolder. Hierdoor zijn de vorderingen van [partij A] in conventie grotendeels toegewezen, terwijl de vorderingen van [partij B1] in reconventie zijn afgewezen. De kantonrechter heeft [partij B1] veroordeeld om de schutting te verplaatsen naar zijn eigen perceel en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hier niet aan voldoet. Tevens is bepaald dat beide partijen de kosten van de splitsing gezamenlijk moeten dragen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11156446 \ CV EXPL 24-2266
Vonnis van 12 november 2024
in de zaak van

1.[partij A1] ,2. [partij A2] ,

beiden te [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. W. Coppoolse,
tegen

1.[partij B1] ,

2. [partij B2] ,
beiden te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. B.M. Speerstra.

1.De inleiding

1.1.
[partij B1] en zijn zwager, [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”), hebben in 2019 besloten hun woonboerderij zowel feitelijk als juridisch te splitsen om zo twee aparte woningen met bijbehorende tuinen te creëren. Direct na het passeren van de (verdeling en leverings-) akte heeft [naam 1] zijn deel van de woning en tuin aan [partij A] verkocht. Feitelijk waren de zolder en eerste verdieping echter nog niet volledig van elkaar gescheiden. In deze zaak staat centraal waar de grens tussen beide woningen en tuinen loopt. De kantonrechter oordeelt dat de grens in de tuin loopt zoals door het kadaster is gemeten. Het oordeel over de grens in de woning luidt anders. Op de eerste verdieping en op zolder loopt de grens in het verlengde van de (scheids)muren op de eerste verdieping. Dit betekent dat de vorderingen van [partij A] in conventie grotendeels zullen worden toegewezen en de vorderingen van [partij B1] in reconventie zullen worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juni 2024 met producties 1 tot en met 8,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 13,
- de e-mail van 25 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 9 tot en met 17,
- de akte van eiswijziging van [partij A] ,
- de akte van eiswijziging van [partij B1] ,
- de mondelinge behandeling van 19 september 2024, waar mr. Speerstra spreekaantekeningen heeft overgelegd en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
[partij A] hebben ook de partner van [partij B1] , [partij B2] , gedagvaard. Bij latere akte van eiswijziging hebben zij hun vorderingen tegen [partij B2] ingetrokken omdat zij geen (mede-)eigenaar van de woning van [partij B1] bleek te zijn. Bovendien heeft [partij B1] op zijn beurt bij akte van eiswijziging aangegeven dat de vordering in reconventie alleen door hemzelf, en niet ook namens [partij B2] , is ingesteld. Nu partijen de kantonrechter eensluidend hebben bericht over de intrekking jegens [partij B2] verstaat de kantonrechter dat de vordering jegens [partij B2] is ingetrokken en geen bespreking behoeft. In het vervolg zal alleen [partij B1] als partij genoemd worden, behalve waar expliciet over [partij B2] wordt gesproken.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In 2004 hebben [partij B1] , zijn voormalig partner, [naam 2] (hierna: “ [naam 2] ”), zijn zus en zijn schoonbroer, [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”), een woonboerderij gekocht, voorheen gelegen aan de [adres 1] (hierna: “de woonboerderij”) met de bedoeling om er met zijn vieren te gaan wonen. Toen zij de woonboerderij kochten was er nog sprake van één woning. De eerste verdieping en de zolder waren nog een open ruimte.
3.2.
In 2007 is de relatie tussen [naam 1] en de zus van [partij B1] geëindigd, waardoor [partij B1] , zijn voormalig partner en [naam 1] overbleven als (enige) eigenaren van de woonboerderij.
3.3.
De drie overgebleven eigenaren hebben toen besloten om de woonboerderij te splitsen in een voorhuis ( [adres 1] ) dat aan [naam 1] zou toebehoren en een achterhuis ( [adres 2] ) dat aan [partij B1] en [naam 2] zou toebehoren. In 2010 zijn zij toen begonnen met het feitelijk opdelen van de woning in een voor- en achterhuis. Op enig moment hebben [partij B1] en de mede-eigenaren op de eerste verdieping een tussenmuur geplaatst, waardoor aan de zijde waar [naam 1] woonde een extra kamer ontstond.
3.4.
In 2018 is de relatie tussen [partij B1] en [naam 2] geëindigd. [partij B1] en [naam 1] waren toen de enige eigenaren van de woonboerderij.
3.5.
Ten behoeve van de splitsing heeft het Kadaster op 26 juli 2019 een meting uitgevoerd. Hieruit bleek dat volgens het Kadaster de grens tussen de nieuw gevormde woningen in het verlengde van de muren op de begane grond loopt.
Tekening 1
[afbeelding]
Het Kadaster schrijft in haar rapport bij “omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen”:
“Aan noordwestzijde woning hsnr [huisnummer 1] onzichtbare grens op 1.20 evenwijdig, opgegeven maat, onzichtbaar te verlengen tot in oude grens langs de openbare weg en aan ander zijde onzichtbaar te verlengen tot het onzichtbare verlengde van midden muur in woning snijdt. Vervolgens middenmuur door woning volgen (7 maal knik) en aan de zuidoostzijde onzichtbaar te verlengen tot in midden houten paal (…)”
3.6.
Uiteindelijk hebben [partij B1] en [naam 1] hun afspraken over de splitsing van de woonboerderij neergelegd in een notariële akte van verdeling en levering (hierna: “de akte”).
3.7.
Op 1 november 2019 is deze akte gepasseerd. [naam 1] is toen eigenaar geworden van het nieuw gevormde perceel met woning gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie K nummer 980 (hierna: “nummer [huisnummer 1] ”). [partij B1] is eigenaar geworden van het nieuw gevormde perceel met woning gelegen aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie K nummer 979 (hierna: “nummer [huisnummer 2] ”). Op het moment dat de akte gepasseerd werd, waren de woningen op zolder nog verbonden. Dat geldt ook ten aanzien van de ruimte achter de knieschotten op de eerste verdieping.
3.8.
Op dezelfde dag, 1 november 2019, heeft [naam 1] nummer [huisnummer 1] doorverkocht aan [partij A]
3.9.
Omdat nummer [huisnummer 1] en nummer [huisnummer 2] nog met elkaar verbonden waren, hebben [partij A] en [partij B1] afgesproken dat zij de woningen volledig van elkaar zouden splitsen.
3.10.
In 2021 heeft [partij B1] ter vervanging van een oude schutting een nieuwe schutting aan de zijkant van zijn woning geplaatst.
3.11.
In 2022 hebben [partij A] het Kadaster verzocht een kadastrale meting uit te voeren om de perceelgrenzen te bepalen. Hieruit bleek het volgende:
Tekening 2
[afbeelding]
Op basis van deze meting zijn [partij A] tot de conclusie gekomen dat de schutting van [partij B1] deels over de erfgrens stond.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vorderen na eiswijziging – samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – dat de kantonrechter:
[partij B1] veroordeelt om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de schutting te verplaatsen naar zijn eigen perceel en ervoor te zorgen dat de tuin van [partij A] hierop aansluit,
[partij B1] veroordeelt om een dwangsom te voldoen van € 50,00 per dag, met een maximum van € 17.500,00, voor iedere dag dat [partij B1] met het onder a) gevorderde in gebreke blijft, zonder dat daarvoor een sommatie of ingebrekestelling vereist is,
[partij B1] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het herstel van de splitsing van de woning op een door de notaris nader vast te stellen juiste juridische wijze, waarbij [partij B1] de helft van de kosten betaalt,
[partij B1] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
[partij A] hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Volgens [partij A] maakt [partij B1] inbreuk op hun eigendom doordat hij een deel van zijn schutting op hun perceel geplaatst heeft. Zij baseren zich daarbij op een kadastrale meting (tekening 2) waaruit in hun optiek volgt dat hun perceel onder de schutting doorloopt. Verder nemen zij het standpunt in dat [partij B1] op grond van de tussen hen gemaakte afspraken gehouden is mee te werken aan de feitelijke splitsing van de woningen, waarbij volgens hen de grens op zolder en de eerste verdieping loopt op en in het verlengde van de tussenmuren op de eerste verdieping. [partij B1] moet meewerken aan het plaatsen van een tussenmuur op deze grens daar waar deze nog niet staat, namelijk op zolder en achter de knieschotten op de eerste verdieping.
4.3.
[partij B1] voert verweer.
in reconventie
4.4.
[partij B1] vordert na eiswijziging– samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – dat de kantonrechter:
a. [partij A] veroordeelt om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis hun medewerking te verlenen aan alles wat nodig is om [partij B1] in staat te stellen om:
a. op de eerste verdieping de geplaatste tussenwand af te brengen en opnieuw te plaatsen op de kadastrale erfgrens en op de eerste verdieping knieschotten te plaatsen op de kadastrale erfgrens;
b. op zolder een tussenwand inclusief knieschotten te plaatsen op de kadastrale erfgrens,
[partij A] veroordeelt om aan [partij B1] de helft van de kosten te betalen van de onder vordering a) genoemde werkzaamheden,
[partij A] veroordeelt om een dwangsom te betalen van € 300,00 per dag, met een maximum van € 20.000,00, voor iedere dag dat [partij A] met het onder a) gevorderde in gebreke blijft,
[partij A] veroordeelt in de proceskosten met rente.
4.5.
[partij B1] heeft aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Hij stelt dat de kadastrale meting het uitgangspunt is geweest voor de splitsing van de woningen. De grens loopt dus zoals door het Kadaster is ingetekend. Dit betekent dat hij eigenaar is van zowel de kamer als de ruimte achter de knieschotten op de eerste verdieping die zich volgens de kadastrale meting op zijn perceel bevinden. Ook is hij eigenaar van dat deel van de zolder dat volgens de kadastrale meting op zijn perceel staat. En anders stelt hij dat hij door (verticale) natrekking alsnog eigenaar is geworden van de kamer op de eerste verdieping. [partij A] zijn volgens [partij B1] dan ook gehouden mee te werken aan de feitelijke splitsing van de woningen conform de meting van het Kadaster.
4.6.
[partij A] voeren verweer. Zij stellen bovendien dat zij door verkrijgende, dan wel bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de kamer op de eerste verdieping.
4.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie komen, gelet op hun samenhang, in aanmerking voor een gezamenlijke beoordeling.
De schutting
5.2.
Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of [partij B1] het deel van de schutting dat tussen de percelen loopt, moet verwijderen. Het gaat in deze zaak alleen om het deel van de schutting dat vanaf de woningen tot aan de in-en-uitrit loopt en dat zich tussen de rood, dik gedrukte lijnen, zoals hieronder ingetekend, bevindt (hierna: “de schutting”):
Tekening 3
[afbeelding]
5.3.
De kantonrechter hierover overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben en dat een eigenaar het gebruik door anderen van zijn grond niet hoeft te dulden. Uit de processtukken en de verklaringen van partijen ter terechtzitting volgt dat partijen het eens zijn over het feit dat de schutting over de kadastrale erfgrens (zie tekening 2) – en dus op het perceel van [partij A] – geplaatst is. Er is dan ook sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [partij A] en [partij A] mogen in principe de verwijdering van de schutting vorderen. [partij B1] voert aan dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt, die aan de vordering van [partij A] in de weg staan. Maar voor zover deze afspraken al bestaan, miskent [partij B1] dat deze afspraken niet beletten dat [partij A] hun (goederenrechtelijke) bevoegdheden als eigenaar uitoefenen. [partij B1] moet de schutting dus verwijderen van het perceel van [partij A] Anders dan [partij A] vorderen, zal [partij B1] niet veroordeeld worden om de schutting vervolgens terug te plaatsen op zijn eigen perceel. [partij B1] heeft als eigenaar van nummer [huisnummer 2] , binnen de grenzen van de wet, zelf de keuze of en zo ja waar hij op zijn perceel de schutting wenst te plaatsen.
5.4.
[partij A] vorderen nog dat [partij B1] veroordeeld wordt om hun tuin aan te laten sluiten op de nieuwe schutting. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen omdat deze vordering niet valt te executeren. Uit de bewoordingen blijkt namelijk onvoldoende welk doen of laten van [partij B1] verder wordt verlangd.
5.5.
[partij B1] zal dus veroordeeld worden om de schutting, voor zover deze op grond van tekening 2 op het perceel [partij A] staat, te verwijderen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [partij A] – zoals zij ter zitting toegezegd hebben – hieraan hun volledige medewerking zullen verlenen en [partij B1] (indien nodig) toegang tot hun erf zullen verlenen.
5.6.
[partij A] vorderen ten slotte een dwangsom van € 50,00 per dag gerekend vanaf de betekening van het vonnis met een maximum van € 17.500,00. Hiertegen heeft [partij B1] geen verweer gevoerd. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal daarom worden toegewezen. Wel zal aan [partij B1] een termijn van drie maanden worden gegund om de schutting te verwijderen, zonder dat hij die eerste drie maanden dwangsommen verschuldigd zal zijn. Ook zullen de dwangsommen ambtshalve worden gemaximeerd, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
De verdeling van de woning en de daaraan verbonden vorderingen
5.7.
Partijen zijn het erover eens dat hun woningen op dit moment feitelijk nog niet van elkaar afgesplitst zijn en dat dit op grond van de tussen hen gemaakte afspraken nog wel moet gebeuren. Ook begrijpt de kantonrechter dat partijen de mening delen dat uit de akte volgt wie eigenaar is van welk deel van de voormalig woonboerderij. Partijen verschillen echter van mening over hoe de akte uitgelegd moet worden. Meer specifiek twisten zij over de vraag wie volgens de akte eigenaar is van de kamer op de eerste verdieping en waar volgens de akte de erfafscheiding op zolder en achter de knieschotten op de eerste verdieping loopt. Hierdoor bestaat tussen partijen ook onenigheid over de vraag welke werkzaamheden verricht moeten worden om de splitsing feitelijk te voltooien.
De uitleg van de akte
5.8.
Volgens [partij B1] volgt uit de akte dat de kadastrale meting (tekening 1) het uitgangspunt is voor de verdeling van de woningen. In de akte worden beide woningen namelijk steeds volgens hun kadastrale aanduiding omschreven. Dit betekent dat op de eerste verdieping en op zolder op de kadastrale erfgrens (tussen)muren moeten komen voor zover deze ontbreken en muren afgebroken moeten worden, voor zover deze over de grens staan, zoals het geval is bij de muur van de kamer op de eerste verdieping (zie hieronder).
Tekening 4
[afbeelding]
Op deze tekening is de zwarte lijn de kadastrale erfgrens en de gele lijn de plaats waar nu feitelijk een muur staat, aldus [partij B1] .
5.9.
[partij A] voeren daarentegen aan dat op basis van de akte de feitelijke situatie op de eerste verdieping en op zolder ten tijde van het passeren van de akte doorslaggevend is voor de vraag waar de grens ligt. Op de eerste verdieping bevindt de grens zich dus in het verlengde van de tussenmuren omdat deze er ook in 2019 al stonden. De kamer op de eerste verdieping behoort daarom toe aan nummer [huisnummer 1] . Op zolder bevindt de grens zich recht boven de tussenmuren van de eerste verdieping omdat daar ten tijde van het passeren van de akte ook al feitelijk een (af)scheiding was. Op de eerste verdieping en op zolder moeten op deze grens tussenmuren geplaatst worden, voor zover deze nog ontbreken.
5.10.
Partijen leggen de akte dus verschillend uit. Bij de uitleg van notariële akten, zoals een akte van verdeling en levering van een registergoed, hanteert de Hoge Raad op grond van vaste rechtspraak een objectief criterium. Bij de uitleg van dit soort notariële aktes komt het aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (zie Hoge Raad 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337). Gelet op de rechtszekerheid mag bij de uitleg van de akte slechts acht worden geslagen op gegevens die voor derden kenbaar zijn uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven stukken. Indien de akte voor meerdere uitleg vatbaar is, moet de rechter vaststellen welke uitleg van de akte naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is.
5.11.
De kantonrechter overweegt dat, voor zover hier van belang, de akte de volgende bepalingen bevat. Onder “doel van deze akte” staat:
“Deze akte heeft ten doel over te gaan tot verdeling en levering van voormeld registergoed.”
Verder staat onder “registergoed”:
“Deze verdeling betreft: de (inmiddels in twee woningen gesplitste) woonboerderij met bijgebouw, schuur en erf aan de [adres 1] en [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie K nummers:
-
979, groot zestien are en vier en veertig centiare (16.44a) ( [adres 2] ); en
-
980, groot zeventien are en dertien centiare (17.13a) ( [adres 1] ).”
Ook staat in de “bepalingen van de verdeling” onder 1:
“als dag van verdeling wordt aangenomen heden.”
Onder 2 staat vervolgens:
“Toedeling en levering van het registergoed vindt plaats in de staat waarin dit zich per de dag van de verdeling bevond, aan de verkrijger voldoende bekend, met alle daaraan verbonden erfdienstbaarheden, rechten en plichten.”
5.12.
Uit deze bepalingen kan worden afgeleid dat de akte het doel had de gesplitste woonboerderij tussen [partij B1] en [naam 1] te verdelen en aan hen te leveren. In de akte wordt ervan uitgegaan dat de woningen feitelijk al volledig van elkaar (af)gesplitst zijn. Dit blijkt uit de omschrijving van het registergoed als “
de (inmiddels in twee woningen gesplitste) woonboerderij”.Volgens de akte vindt de toedeling en levering van het registergoed – hier nummer [huisnummer 1] en nummer [huisnummer 2] – plaats in de staat waarin deze zich per de dag van de verdeling bevindt. De feitelijke splitsing is dus het uitgangspunt geweest voor de daaropvolgende notariële verdeling en levering. Een redelijke uitleg van de akte brengt daarom mee dat de woningen verdeeld en geleverd zijn in de staat waarin zij zich ten tijde van het passeren van de akte bevonden.
5.13.
Weliswaar wordt in de akte ook verwezen naar de kadastrale omschrijving van de percelen – wat erop zou kunnen duiden dat de woningen conform de kadastrale meting verdeeld werden – maar tegen deze uitleg pleit dat uit de meting van het Kadaster (tekening 1) blijkt dat er alleen op de begane grond van de woonboerderij is gemeten. Het Kadaster heeft de grens namelijk gemeten door één “midden muur” door de woning te volgen, die volgens haar zeven maal knikt. Dit is door de inkeping alleen op de begane grond het geval. Deze meting zegt dus niets over de situatie op de eerste verdieping of op zolder. Deze omstandigheid, gecombineerd met de bewoordingen van de akte, maakt dat de kantonrechter het aannemelijker acht dat in de akte bij de verdeling van de woningen is aangesloten bij de feitelijke situatie dan bij de kadastrale grenzen. [partij B1] voert ten slotte nog aan dat hij met [naam 1] heeft afgesproken dat de kamer op de eerste verdieping aan hem toebedeeld zou worden. Deze afspraken – voor zover zij al bestaan – zijn in ieder geval niet opgenomen in de akte en ook, zoals ter zitting is gebleken, niet besproken met [partij A] Deze afspraken kunnen daarom geen rol van betekenis spelen bij de uitleg van de akte omdat deze afspraken niet voor derden kenbaar waren. De kantonrechter legt de akte dus zo uit dat [naam 1] en [partij B1] door het passeren van de akte eigenaar zijn geworden van de woningen, zoals die er ten tijde van het passeren van de akte uitzagen.
De kamer op de eerste verdieping
5.14.
Bovenstaande uitleg betekent voor de vraag wie op basis van de akte eigenaar is van de kamer op de eerste verdieping het volgende. Vast staat dat er op het moment dat de akte gepasseerd werd al een tussenmuur op de eerste verdieping stond, waardoor de kamer feitelijk van nummer [huisnummer 2] werd afgesneden en in de praktijk al deel uitmaakte van nummer [huisnummer 1] . [naam 1] – en niet [partij B1] – is door het passeren van de akte dus eigenaar geworden van de kamer op de eerste verdieping. [naam 1] heeft nummer [huisnummer 1] (met inbegrip van de kamer) vervolgens aan [partij A] overgedragen, die daarmee eigenaar werden van de kamer.
5.15.
De kantonrechter begrijpt dat [partij B1] – voor zover hij op grond van de akte geen eigenaar is geworden van de kamer – zich op het standpunt stelt dat hij na het passeren van de akte op enig moment alsnog door natrekking eigenaar is geworden van het deel van de kamer dat zich boven zijn perceel bevindt.
5.16.
Uit artikel 5:20 eerste lid onder e BW vloeit voort dat de eigenaar van een perceel grond eigenaar is van de gebouwen en werken die duurzaam met die grond zijn verenigd (zogenaamde: “verticale natrekking”),
tenzijdeze gebouwen of werken een bestanddeel zijn van de onroerende zaak van een ander, zoals bijvoorbeeld de eigenaar een woning. In dat laatste geval is de eigenaar van de onroerende zaak ook eigenaar van het bestanddeel (zogenaamde: “horizontale natrekking”).
5.17.
De kantonrechter oordeelt dat deze “tenzij-situatie” (“horizontale natrekking”) zich hier voordoet. Vast staat dat [partij B1] en zijn medebewoners (ruim voor de splitsing) een tussenmuur op eerste verdieping hebben geplaatst en daarmee feitelijk de kamer op de eerste verdieping hebben afgesneden van de woonruimte van [partij B1] , het huidige nummer [huisnummer 2] . Vanaf dat moment was de kamer op de eerste verdieping alleen toegankelijk vanaf de woonruimte van [naam 1] , tegenwoordig nummer [huisnummer 1] . Zoals hiervoor overwogen is [naam 1] door het passeren van de akte eigenaar geworden van deze woning.
5.18.
Concluderend, uit de akte vloeit voort dat [naam 1] eigenaar is geworden van de kamer op de eerste verdieping. Hij heeft nummer [huisnummer 2] , inclusief de kamer, overgedragen aan [partij A] die daarmee eigenaar werden. [partij B1] is later niet (alsnog) door natrekking eigenaar van de kamer geworden. Omdat de kantonrechter op basis van bovenstaande overwegingen al tot het oordeel komt dat [partij A] eigenaar van de kamer zijn, gaat zij niet in op hun beroep op verjaring.
De grens op zolder
5.19.
Hiervoor is overwogen dat een redelijke uitleg van de akte met zich meebrengt dat voor de vraag waar de grens tussen de woningen loopt, gekeken moet worden naar hoe de woningen er ten tijde van het passeren van de akte uitzagen. [partij A] hebben aangevoerd, zonder dat [partij B1] dit weersproken heeft, dat op zolder recht boven de muur van de benedenverdieping de leidingen van nummer [huisnummer 1] lopen. Ook hebben zij ter terechtzitting verklaard dat [partij B1] jaren geleden direct naast deze leidingen (ter hoogte van de muur van de benedenverdieping) dozen geplaatst heeft, waardoor een deel van de zolder feitelijk van de woning van [partij A] werd afgesneden. [partij B1] heeft dit niet betwist. Ten slotte hebben [partij A] op zitting onweersproken aangevoerd dat [partij B1] zijn zolder tot aan deze muur van dozen gewit heeft. Deze omstandigheden tezamen maken dat de kantonrechter ervan uitgaat dat de grens op zolder zich op (scheids)muur van de benedenverdieping bevindt omdat daar ten tijde van het passeren van de akte feitelijk een (af)scheiding was. Op deze plaats moet dus een tussenmuur komen.
De grens achter de knieschotten op de eerste verdieping
5.20.
Hiervoor is overwogen dat de feitelijke situatie ten tijde van het passeren van de akte is doorslaggevend voor de vraag waar de grens staat (zie 5.12). Vast staat dat ten tijde van de zitting de eerste verdiepingen van beide woningen grotendeels van elkaar gescheiden zijn door een tussenmuur. Alleen aan het uiteinde van de woningen, aan de zijde van de in- en uitrit (zie tekening 3), ontbreekt achter de knieschotten een scheidsmuur. In dit geval brengt voornoemde uitleg van de akte met zich mee dat de grens achter de knieschotten zich in het verlengde van de bestaande (tussen)muren op de eerste verdieping bevindt. Dit is immers waar de woningen ten tijde van het passeren van de akte (grotendeels) feitelijk van elkaar gescheiden waren. Omdat deze grens gelijk loopt aan de kadastrale erfgrens, bestaat tussen partijen geen discussie over de plaats waar de tussenwand achter de knieschotten moet komen.
Conclusie
5.21.
Hiervoor is overwogen dat de grens op de eerste verdieping en op zolder aansluit bij hoe de woningen eruit zagen ten tijde van het passeren van de akte. Dit betekent dat [partij A] eigenaar zijn van de kamer op de eerste verdieping. Verder brengt deze uitleg van de akte met zich mee dat op de eerste verdieping achter de knieschotten een tussenmuur moet komen in het verlengde van de bestaande tussenmuren. Ook moet op zolder boven de huidige (scheids)muren op de eerste verdieping een tussenmuur komen, die de zolder in twee delen splitst.
5.22.
Deze uitkomst leidt ertoe dat de vorderingen van [partij A] in conventie grotendeels zullen worden toegewezen en de vorderingen van [partij B1] in reconventie zullen worden afgewezen.
De kosten
5.23.
Partijen zijn het erover eens dat zij beiden moeten meebetalen aan de splitsing van de woningen. De kosten voor het voltooien van de splitsing (zowel de kosten voor de werkzaamheden als eventuele notariële kosten) moeten dus door partijen samen worden gedragen, elk voor de helft.
De proceskosten
5.24.
Vooropgesteld wordt dat geen proceskostenveroordeling ten laste van [partij B2] zal worden uitgesproken omdat [partij A] hun vorderingen jegens haar hebben ingetrokken en [partij B2] daarin heeft toegestemd.
5.25.
[partij B1] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- explootkosten
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
205,00
(2,5 punt × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
468,97
5.26.
[partij B1] is ook in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom ook de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie betalen. De proceskosten van [partij A] worden op de volgende wijze berekend. Omdat de vorderingen van [partij B1] in reconventie nauw samenhangen met de vorderingen van [partij A] in conventie, wordt bij de begroting van het salaris van de gemachtigde van [partij A] maar van de helft van het aantal punten uitgegaan
- salaris gemachtigde
102,50
(2,5 punt × € 82,00) x 0,5
Totaal
102,50
5.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie en reconventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B1] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de schutting te verwijderen van het perceel van [partij A] ,
6.2.
veroordeelt [partij B1] om een direct opeisbare dwangsom te betalen van € 50,00 per dag dat [partij B1] niet aan de veroordeling onder 6.1 voldoet met een maximum van € 10.000,00,
6.3.
veroordeelt [partij B1] om mee te werken aan de splitsing van de woningen conform het in 5.22 bepaalde op een zo nodig door de notaris nader vast te stellen juiste juridische wijze,
6.4.
veroordeelt [partij B1] om de helft van de kosten te dragen die verband houden met de splitsing,
6.5.
veroordeelt [partij B1] in de proceskosten van € 468,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
verstaat dat de vordering tegen [partij B2] is ingetrokken en geen bespreking behoeft,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
wijst de vorderingen van [partij B1] af,
6.10.
veroordeelt [partij B1] in de proceskosten van € 102,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten vanaf de hiervoor bedoelde termijn voor nakoming,
6.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken door mr. J.N. Bartels op 12 november 2024.