ECLI:NL:RBOVE:2024:5951

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
11262571 \ CV EXPL 24-2987
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingstermijn en opeisbaarheid van vordering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. inzake een betalingstermijn en de opeisbaarheid van een vordering. [eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 206,14, vermeerderd met rente en incassokosten, omdat [gedaagde] de factuur niet binnen de door [eiser] gestelde termijn van 14 dagen had betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de factuur op 19 maart 2024 heeft ontvangen en op 12 april 2024 heeft betaald, binnen de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende had aangetoond dat er een betalingstermijn van 14 dagen was overeengekomen. Hierdoor was er geen opeisbare vordering op [gedaagde] en was [gedaagde] geen rente en incassokosten verschuldigd. De vordering van [eiser] werd afgewezen en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien [gedaagde] in persoon procedeerde zonder noodzakelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11262571 \ CV EXPL 24-2987
Vonnis van 12 november 2024
in de zaak van
[eiser] B.V. MEDE H.O.D.N. [eiser],
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. G.E. Hamer,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen een betalingstermijn van 14 dagen zijn overeengekomen. Nu [gedaagde] binnen de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen na ontvangst van de factuur heeft betaald, heeft [eiser] geen opeisbare vordering op [gedaagde]. Daarom is [gedaagde] geen rente en incassokosten verschuldigd. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] de voorruit van een vrachtwagen van [gedaagde] vervangen en gekalibreerd. [gedaagde] moet hiervoor een bedrag van € 996,62 betalen aan [eiser].
3.2.
Op 19 maart 2024 heeft [gedaagde] de factuur van [eiser] ontvangen.
3.3.
Op 12 april 2024 heeft [gedaagde] het bedrag van € 996,62 aan [eiser] betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 206,14, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] legt, bezien de achtergrond van voormelde feiten, aan haar vordering het navolgende ten grondslag. [gedaagde] heeft de factuur van 8 november 2023 niet binnen de betalingstermijn van 14 dagen betaald. Daarom heeft zij haar vordering uit handen moeten geven aan haar incassogemachtigde. [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW), tot 4 juli 2024 berekend op een bedrag van € 56,65. Ook vordert [eiser] de incassokosten ten bedrage van € 149,49 op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c en lid 5 BW. De betaling van [gedaagde] heeft [eiser] eerst in mindering gebracht op de incassokosten en de verschenen rente, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 206,14 moet betalen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Het verweer van [gedaagde] zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure ligt de vraag voor of [gedaagde] rente en incassokosten moet betalen, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. [gedaagde] stelt zich in dit kader op het standpunt dat zij de factuur pas op 19 maart 2024 heeft ontvangen en binnen de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen heeft betaald.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] de factuur op 19 maart 2024 heeft ontvangen. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat zij de factuur eerder op 8 november 2023 heeft toegezonden aan [gedaagde], maar dit is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], niet komen vast te staan.
5.3.
Partijen verschillen van mening over welke betalingstermijn van toepassing is. De betalingstermijn bedraagt volgens [eiser] 14 dagen, zoals vermeld op de factuur, terwijl [gedaagde] aansluit bij de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen een betalingstermijn van 14 dagen zijn overeengekomen. [eiser] verwijst weliswaar naar de betalingstermijn op de factuur, maar een betalingstermijn moet (vooraf) worden overeengekomen en kan niet naderhand eenzijdig worden opgelegd. De kantonrechter moet daarom uitgaan van de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen volgens artikel 6:119a lid 2 BW. Dat betekent dat nu [gedaagde] op 12 april 2024 heeft betaald, en derhalve binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur, [eiser] geen opeisbare vordering heeft op [gedaagde]. Daarom hoeft [gedaagde] geen rente en incassokosten te betalen. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
5.5.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil nu zij in persoon procedeert en er geen sprake is van noodzakelijke reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 (cs).